menu

Wat is helend opvoeden?

De term heilpedagogie wilt zeggen: een opvoeding dat helend werkt op het kind.

We spreken van mensen met een ontwikkelingsstoornis of met een ontwikkelingsachterstand. Vanuit het antroposofische mensbeeld is een specifieke methodiek ontwikkeld voor de verzorging, behandeling en begeleiding van mensen met een ontwikkelingsstoornis.

De heilpedagogie hecht veel waarde aan de innerlijke houding van de heilpedagoog als bepalend element.

Een kunstzinnig gevormde omgeving als ook therapieën met een kunstzinnige achtergrond vormen een belangrijk onderdeel. Verder speelt een religieus-culturele georiënteerd ritme in dag, week en jaar een grote rol.

Zowel in de heilpedagogie als in de sociaaltherapie geldt een handicap als een mogelijkheid om innerlijke vermogens te ontwikkelen; allereerst voor het kind of de volwassene met een ontwikkelingsstoornis, maar ook voor hun begeleiders. Ook zij maken een scholing door, via hun dagelijks werk en soms via het gemeenschappelijk wonen. De heilpedagogische methodiek is zelfs in belangrijke mate gebaseerd op de ervaring dat de inzet tot zelfontwikkeling bij de medewerkers grote invloed heeft op de ontwikkelingsmogelijkheden van de kinderen en volwassenen die zij opvoeden en begeleiden

Kernbegrip in de antroposofische opvatting is de uniciteit van elk individu. Ieder mens wordt beschouwd als een geestelijk wezen met een eigen individualiteit en ontwikkelingsweg. Die individualiteit bestaat al voor de geboorte en zal ook na de dood blijven bestaan. Door de verbinding met het fysieke lichaam kan deze geestelijke wezen zich in opeenvolgende aardelevens verder ontwikkelen.

Wat betekent deze opvatting concreet voor het werken met mensen met een ontwikkelingsstoornis? Kort gezegd: dat de zorg méér moet zijn dan het waken over lichamelijk en geestelijk welzijn. Wij willen haar bovendien - hoe moeilijk dat ook kan zijn - richten op het vinden en ondersteunen van reële groeimogelijkheden.

De pedagoog stimuleert en begeleidt het gehandicapte individu met de juiste zorg en handelingen. De ziele activiteit van de gehandicapte wordt geactiveerd. De ziel wordt actieve bemiddelaar tussen het moeizaam in beweging te krijgen lichamelijkheid en de individualiteit die tot verschijning wil komen.

Dit houdt in dat er een gezonde geestelijke wezen, een individualiteit, aanwezig is.

De ziel heeft hulp nodig wil hij bemiddelen tussen zijn imperfecte instrument enerzijds en zijn hogere entiteit anderzijds het helende element moet geactiveerd worden; daarom heten deze kinderen ook: zielzorg vragende kinderen. De onaantastbare individualiteit is het leidende beeld; er wordt naar wegen gezocht om de hindernissen te overbruggen. Door oefening en moedige volharding worden deze hindernissen geconfronteerd en wordt ziele-activiteit wakker geroepen.

Iedere gefrustreerde poging wordt opnieuw geprobeerd; iedere terugval brengt weer verdere streven tot stand.

De zielzorg vragende mens heeft speciale taken, die hij op een speciale wijze moet volbrengen. Hij moet zijn weg zien te vinden door een kamer naar de deur aan de andere kant. De kamer is echter vol obstakels, die hij er zelf heeft geplaatst.

Iedere mens loopt deze weg, met meerdere of mindere hindernissen, op zijn of haar weg naar zelfverwerkelijking; Het doel is het realiseren van de werkelijke zelf.

Heilpedagogiek houdt in:

  • dagelijkse verzorging; thuiszorg; gewoontevorming in het dagelijkse leven.
  • onderwijs
  • medische begeleiding met indicaties voor
  • therapeutische begeleiding

Heilpedagogiek biedt geen onrealistische hoop op een verdwijning van de handicap. Aan de andere kant wordt er niet van uitgegaan dat er geen invloed op de problematiek uitgeoefend zouden kunnen worden.

Systematisering brengt verharding; bewegelijkheid is essentieel voor het bieden van hulp aan het zich ontwikkelende persoon; zijn levensweg zal telkens om een nieuwe stap vragen.

De arts en de therapeut hebben in hun behandeling het ideaalbeeld voor ogen.

De heilpedagoog, daarin tegen, ervaart de limiet als het punt waar de gezonde individualiteit zich wil manifesteren; het maakt zich wel een beetje kenbaar op dat punt maar kan zich nog niet manifesteren.

Wat zich als handicap manifesteert, mag nooit gereduceerd worden tot simplistisch beeld van symptomen, zonder het in acht nemen van het individu.

De heilpedagoog moet een ontmoeting aangaan met het essentiële wezen van de gehandicapte persoon. Hij moet de moed kunnen oproepen om de verantwoordelijkheid op zich te nemen om in te grijpen in het lot van persoon in zijn zorg; het komt aan op een geestelijk wilsbesluit om de verbinding met de ander aan te gaan.

Dit innerlijke besluit is het activeren van de WIL om het kind te vergezellen op zijn levensweg; hiermee samen gaat een onvoorwaardelijk vertrouwen in de geestelijke wereld.

Een nieuwe sociale bewustzijn wordt gewekt; iedere hulpverlenende daad van de ene mens aan de ander wordt wakker geroepen door zijn interesse in en ontwaken aan de ander.

Heilpedagogie eist verder de betrokkenheid van de hele mens. Het helpen van een mens met een achterstand is als het ware een soort verlossing uit een betovering. Het gehele team van hulpverleners helpt mee om inzicht te verkrijgen; interpellatie is onontbeerlijk. Standaardisering en regulering van menselijke relaties brengt verharding. Heilpedagogische resultaten zijn dikwijls heel subtiel en niet te meten. Er moet steeds rekening gehouden wordt met de lotsbestemming van het kind en met de transformaties die over langere tijdsperioden plaatsvinden. Elk individu heeft een eigen ontwikkelingsweg.

De heilpedagoog moet voortdurend zijn kennis en ervaring verbreden en blijven oefenen. Innerlijke voorbereiding is onontbeerlijk; hieruit groeit de verbinding dat de betrokken begeleiders aangaan met het kind dat hun hulp nodig heeft.

Er wordt vandaag de dag veel belang gehecht aan diagnose en helder omlijnde classificatie van categorieën. Er moet hierin gewaakt worden dat de primaire menselijke initiatieven de ruimte behouden zodat individuele inzichten en besluiten levensvatbaar blijven; d.i. ruimte voor morele imaginatie & besluitvorming, dat hieruit voortvloeit.

In de tweede voordracht van 'Helend Opvoeden' van Rudolf Steiner spreekt hij over een verhoogde gewetenvolheid, dat ontstaat vanuit een speciale soort zielenvoorbereiding. Laats genoemde leidt tot een moedige verantwoordelijkheidszin.

Antroposofie doet een appèl op het individu; geen afgeronde systemen. Intense zelfscholing leidt tot een diepe interesse in de zogenaamde. Abnormale symptomen die dan als interessante fenomenen ervaren worden. Juist omdat ze zichtbaar worden door een handicap, kunnen zij zoveel helderder duiden naar hun verborgen oorsprong; vanuit deze oorsprong ontstaat namelijk ook ieder gezonde organisme.

Nauwkeurige observatie ontsluit een wereld van belangrijke fenomenen met overeenkomsten en relaties; ze verschijnen bij elk kind weer anders en in een andere gradering. Deze oplettendheid moet doorgaans beoefend worden; wij moeten leren om een sterke innerlijke verbinding aan te gaan met onze uiterlijke observaties. Het vraagt een ommekeer van onze innerlijke houding; de meest subtiele zintuiglijke waarneming moet met wakker bewustzijn en actieve kracht vergezeld worden.

Eerzucht en persoonlijke ambitie staan helder inzicht in de weg. Behalve de al genoemde 'devotie tot de kleine' is er ook enthousiasme voor het beleven van de waarheid; blijde accepteren uitvoeren van de dagelijkse taken en plichten brengt het met zich mee:

Een kind bemachtigt ineens iets dat lang na gestreefd werd.

  • Een woord klinkt op de juiste plaats.
  • De manier om een deurdrempel niet te kunnen passeren is ineens over.
  • De altijd afgewende blik ontmoet nu die va de begeleider.
  • De poging om een cirkel te trekken is succesvol.
  • De kleuren van zijn/haar schilderingen zijn heldere i.p.v. troebel.
  • Tonen worden zuiver gezongen waar het voordien niet het geval was.
  • Woorden worden betekenisvoller gebruikt.

Het is echter niet het succes zelf dat het blijde enthousiasme oproept; het is de bevestiging van een verwachting; van vertrouwensvolle hoop dat vervult wordt; het kind beleefd dat hij gezien wordt. Hij weet dat hij, aan de hand van zijn begeleider, de volgende stap kan proberen.

Een ware respons kan alleen gemaakt worden wanneer de mens zich in zijn ware wezen voelt aangesproken. Het resultaat is misschien heel praktisch of aards maar het gebeuren zelf is van geestelijke aard. Het grijpt in het lot van de ander in; het mag nooit als een vanzelfsprekendheid aanvaardt worden.

De voordrachten over 'Helende Opvoeden' van R.S. bestaan uit 12 voordrachten met tussenvoeging van klinische discussies van kinderen. Het gaat hierin niet alleen om symptoombeschrijving en advies voor behandeling. De fundamentele bron waaruit geput wordt is de leer van metamorfose, het dynamische principe van transformatie waarmee het geestelijke zich in de fysieke sfeer manifesteert. Innerlijke krachten moeten versterkt worden. Door innerlijke oefening groeit het vermogen om door een ander soort lens te kijken. Deze lens kan een nieuwe dimensie aan zintuiglijke waarneming toevoegen.

Bovenpool - denken/zenuw-zintuigpool
Onderpool - wil/metabolisme

  • Bij het kruisen wordt de binnenkant van de bovenpool (hoofd/zintuigpool) tot buitenkant in de onder-pool (wils en ledematen/metabolische pool).
  • Een zwakte in een orgaan of in de wil kan in het hoofd herkend worden in een corresponderende conditie.
  • In hoofd, gezicht en zenuw-zintuig activiteit zijn tekenen te vinden die ver naar het verleden wijzen.
  • De onderste mens leeft in de beweging, streeft naar de toekomst.

De waardigheid van de zich ontwikkelende mens, zich bevrijden van alle tekortkomingen (handicaps), zwakheden en fouten op zijn weg naar zijn ware wezen. Het individu streeft naar het perfecte, naar 'heel zijn' binnen zijn huidige beperkingen (grenzen) en eenzijdigheid; hij heeft behoefte aan heling.

Hierin openbaart reïncarnatie als een 'openbaar geheim' zich als realiteit en noodzakelijkheid aan degene die levend kan denken. De wetten van karma brengen van de meest wezenlijke inzichten tot de opvoeder/begeleider van de gehandicapte persoon. Het brengt de mogelijkheid om te onderscheiden tussen ontwikkelingsmogelijkheden en de onvermijdelijkheden (noodzakelijkheden) van het levenslot.

Deze wetten geven de mogelijkheid tot transformatie aan; een proces van evolutie waarin morele motieven, niet instinctieve keuze, werkzaam zijn. Het Ik kan het initiatief nemen om de mogelijke keuzes van het lot te ordenen maar wel in relatie tot anderen.

De mens die zielzorg nodig heeft, heeft een unieke positie - de mogelijkheid tot een geheel nieuwe ontwikkeling. Er wordt ingegrepen, ook al zijn de gevolgen niet geheel voorspelbaar; nochtans moeten er besluiten genomen worden; de opvoeder is er van bewust dat hij het leven van de ander ingrijpend kan veranderen. Ook het bewustzijn van de zijn/haar eigen leven kan beïnvloed worden door de opvoeding.

Men is bezig te werken aan de ontwikkeling van vaardigheden die niet zonder ingrijpen en aanvoelen in deze incarnatie tot stand zullen komen. Het zal verkeerd zijn hier sentimenteel over te doen; veel eerder moet het een besef brengen van de serieuze implicatie van de spirituele relatie tussen opvoeder en kind; tot ware menselijke kennis gekomen vanuit het begrijpen van reïncarnatie.

Rudolf Steiner zegt: iedere graad van verbetering van de situatie van de gehandicapte is belangrijk. Een passieve acceptatie van het lot is niet goed; het in beweging blijven van de gevoelswereld, denk en handelingssfeer van de mens brengt de mogelijkheid tot het ombuigen van karma in andere richtingen.

De heilpedagogie is niet alleen een specifieke professionele activiteit; het is ook een innerlijke houding. Deze houding moet dagelijkse praktijk worden (het is een roeping, niet alleen een beroep!)

Over het onderwijs

Algemeen

Bij het opvoeden van kinderen gaat de pedagogie uit van het individuele kind en zijn mogelijkheden en beperkingen. Deze worden mede bepaald door de eigen constitutie van het kind. Onder constitutie kunnen we verstaan: enerzijds hoe het kind als individueel geestelijk wezen zich met zijn van de ouders overgeërfde lichamelijkheid verbindt, anderzijds hoe deze lichamelijkheid ook het functioneren van de geest van het kind beïnvloedt.

Verder wordt heel sterk rekening gehouden met de grove en de fijne motoriek, met de links/rechtse oriëntatie, met het temperament; hoe al deze elementen meespelen in hoe het kind zich psychisch en emotioneel handhaaft, en hoe dit inwerkt op het leerproces. In de literatuur rond de Vrije School pedagogie, en in het bijzonder in het werk van Rudolf Steiner zelf, is een schat aan achtergronden en adviezen hierover te vinden.

Therapeutisch onderwijs

Deze vorm van onderwijs is ontstaan vanuit de gedachte dat ieder kind recht heeft op onderwijs, ook die kinderen die op grond van hun handicap van de leerplicht zijn ontheven. Het therapeutisch onderwijs integreert zorg, onderwijs en therapie en ieder kind wordt in zijn eigen proces begeleid en heeft een eigen 'lesprogramma'. De basis van de (ontwikkeling-)leerstof vormt het leerplan dat op Vrije Scholen gebruikt wordt. Het leren is hierbij een geïntegreerd gebeuren, dat wil zeggen met hoofd, hart en handen.

Het therapeutisch onderwijs reikt ontwikkelingsmogelijkheden aan op een heel breed vlak. Het is voor onze kinderen niet vanzelfsprekend om iets via het hoofd te leren. Daarom proberen wij hen bij uitstek de leerstof te laten beleven via beelden (door het kunstzinnige) en via het doen (door beweging). Het kunstzinnige krijgt vorm in schilderen, boetseren, muziek, toneelspel, kringspel en allerlei ambachtelijke activiteiten. Het gaat hier zéker niet om het bijbrengen van feitelijke kennis. Het kind wordt door de aangeboden inhouden eerder geleid om interesse in de wereld om hem heen tot ontwikkeling te brengen

Alle activiteiten en lessen zijn gericht op de verschillende leeftijden: bij de kleintjes staat het spelen centraal en bij de groten krijgt het werken meer nadruk. Daarnaast is er veel aandacht voor lichamelijke verzorging, zelfredzaamheid, beweging (gym, kringspelen, euritmie, zwemmen en volksdansen) en spraak (verhalen, versjes, ondersteunende communicatietechnieken).

Over de therapieën

Naast alle dagelijkse activiteiten krijgen de kinderen waar mogelijk ook therapeutische ondersteuning in de vorm van - antroposofische - medicijnen, euritmie-, spraak-, fysio-, klankkleurbewegingen- of muziektherapie.

Om het belang van deze therapieën te begrijpen is het belangrijk in te zien dat deze pedagogie niet alleen de kinderen leerstof wil bijbrengen, maar hen in de eerste plaats wil begeleiden in hun groei naar volwassenheid en daarbij tegelijk hun fysieke en psychische gezondheid wil ondersteunen.

Voor alle zorgaspecten geldt dat ze zowel de gezondheid als het leerproces ten goede komen.

In een schoolsituatie komt het in vele gevallen tot zware kramptoestanden die zich uiten als gedragsstoornissen. Maar bij de overgang naar het eerste leerjaar stelt men niet alleen deze aanleg tot hysterie en kramp vast, maar bij vele kinderen valt op dat de vier "onderste zintuigen" of 'lichaams-zintuigen' niet gezond ontwikkeld zijn:

  • kinderen met tastzintuig-problemen die door nieuwsgierigheid, egocentrisme en zware onrust opvallen;
  • kinderen bij wie de 'levenszin' (waarmee we ns eigen lichamelijk bevinden waarnemen) niet goed functioneert laten zien dat de innerlijke orgaan- en levensprocessen ge-/verstoord zijn;
  • kinderen bij wie de fijne en grote motorische mogelijkheden te weinig of te sterk ontwikkeld zijn (storing van de bewegingszin);
  • kinderen bij wie de evenwichtszin gestoord is, die niet over een evenwichtsbalk kunnen lopen, en die in hun ziel geen innerlijk evenwicht, geen rust kunnen vinden.

Daarbij komen dan nog de kinderen die zich in de ruimtelijke oriëntering niet duidelijk op links of rechts kunnen vastleggen, en bij wie het al bij de aanname duidelijk is dat er gevaar voor dyslexie is. En tenslotte vermelden we nog de kinderen die door allergieën en overgevoelige huid nauwelijks in staat zijn om rustig en geconcentreerd bij een zaak te blijven.

Deze lijst van zaken die opvallen bij zesjarigen kunnen we naar believen aanvullen, en bij een zorgvuldig onderzoek van toekomstige eersteklassers treedt duidelijk naar voor dat we moeten serieus nemen wat we in het begin aanhaalden: kinderen van nu zijn anders en moeten anders aangepakt worden als vroeger. We hebben te maken met kinderen die dikwijls op zielniveau moeilijkheden hebben, ze hebben bijkomende therapeutische hulp nodig, ze hebben zielenzorg nodig. Aldus zou ik Rudolf Steiners begrip "kinderen die zielzorg nodig hebben" niet alleen toepassen op de in mindere of meerdere mate gehandicapte kinderen zoals diegenen die ook in de 'Heilpedagogische cursus' beschreven werden, maar ik zou eigenlijk alle kinderen wil beschouwen als 'ziel-hulpbehoevend'.

Zielzorg moet echter bekeken worden als een genezingsproces, en opvoeden moet verstaan worden als genezen. Onze kinderen komen niet als een onbeschreven blad ter wereld, zoals Rousseau dacht, maar ze komen op de wereld om genezen te worden. In de tweede voordracht van GA 302 zegt Rudolf Steiner: "Wat verloren gegaan is, dat is dat de mens eigenlijk een wezen is dat moet genezen worden". Het bewustzijn dat de jonge mens op de wereld komt om genezen te worden, wordt tegenwoordig steeds sterker. De kinderen zijn vandaag de dag anders als ze geboren worden, en de uiterlijke levensomstandigheden van onze materialistische wereld versterken nog deze aanleg tot ziek-zijn. Daarmee heeft de Steinerschool een zeer bijzondere opdracht. De altijd maar meer voorkomende kinderen met zware ontwikkelingsstoringen vormen een uitdaging voor de Steinerscholen, want er is nauwelijks een onderwijsvorm in onze tijd die rekening houdt met wat de zielen die op het einde van deze eeuw op aarde komen, als levenslot meebrengen. Trouwens, welke school die algemeen vormend is beschouwt het opvoedingsproces als een genezingsproces?

Wat Rudolf Steiner wilde, namelijk dat de leraar met omgevormde genezende krachten zou opvoeden, dat stelt aan de leraar wezenlijk hogere eisen wat betreft genezend opvoeden en opvoedend genezen, dan wanneer de leraar zijn onderricht- en opvoedingswerk beperkt tot kennisoverdracht en voorbereiding op de universiteit. Onze kinderen komen niet als toekomstige universiteitsstudenten naar deze wereld, en zeker niet naar de Steinerschool. De leraar in de Steinerschool moet zich ervan bewust zijn dat het niet zijn taak is om zoveel mogelijk reproduceerbare kennis over te brengen en methoden uit te vinden die dat doel kunnen bewerkstelligen, maar hij moet wegen, methoden vinden die het genezingsproces dienen. Het sleutelwoord voor de genezende opvoeding is ritme. "Het ritmisch bezig zijn is door en door een genezend bezig zijn." Als de leraar genezend wil opvoeden, dan zal hij vooral in onderbouw en lager middelbaar moeten rekening houden met ritme als genezende factor. Met het kunstzinnig-beeldend onderwijs bereikt hij het emotionele aspect van het kind, al wat met de ziel te maken heeft. Via het ritmische in het onderwijs en met ritmische inhouden (bv. gemeenschappelijke versjes reciteren) werkt de leerkracht over de ziel gezond makend op de levenskrachten en op de fysieke organisatie van het kind.

In de Steinerschool is al het onderricht doordrongen met ritme: Het leerplan dat gebaseerd is op de ritmische levensprocessen van een gezonde kinderontwikkeling, is ritmisch opgebouwd. Het biedt de mogelijkheid om het kind de leerstof van periode tot periode, van jaar tot jaar aan te reiken, met herhalingen te verdiepen, en dan omgevormd verder te zetten. Reeds op kleine schaal speelt de ritmische driedeling -leren kennen, kunnen-leren, en het kunnen- van dag tot dag een belangrijke rol. Wat de kinderen vandaag leren kennen door het beeldend-beschrijvende verhaal van de klassenleraar wordt op het einde van het lesuur niet vastgehouden door te onthouden zinnetjes of tekeningen, maar het blijft voor de ziel staan, wordt 's nachts verwerkt en wordt 's morgens herhaald. Gedurende de nacht is de leerstof veranderd in capaciteit, is innerlijk bezit geworden en kan zo herinnerd worden. De tweede dag wordt er aangeknoopt met wat al voorafging, en op de derde dag wordt alles met woord en beeld in het periodeschrift vastgelegd.

Hetzelfde geldt voor de stof van de ganse periode: tijdens een periode leren we iets kennen, we laten het wegzakken tussen twee periodes in. In de volgende periode wordt de stof herhaald, die is veranderd in de capaciteit om het herhaalde te herinneren en a.h.w. te 'leren kunnen'. Pas in de derde periode komen de vruchten van het kunnen tot rijpheid. Ten slotte geldt deze ritmische methode ook voor de aanpak van de jaarstof: bv. : het eerste jaar leren de kinderen om de klanken lief te hebben, en ze maken zich de gebruikelijke letters eigen via het beeld. Op het einde van de periode moeten ze de tekens nog niet beheersen, en het lezen nog niet geleerd hebben. In de volgende periodes worden de letters herhaald, en de kleine letters als metamorfose van de grote bijgeleerd. Later, in de tweede of derde klas, als het lopende schrift aangebracht wordt, is het vermogen verworven om met begrip en zin te lezen. Kunnen lezen is de rijpe vrucht van het kunnen schrijven.

Vele kinderen zijn zeer wel in staat om vroeger te lezen, maar dan worden er te vroeg levenskrachten verbruikt die het organisme voor zijn gezonde ontwikkeling nodig heeft. De kinderen leren lezen als de krachten daarvoor rijp zijn, als de wilskracht ter beschikking staan.

Helend leren is leren leven

© Helend opvoeden  2025

naar boven