menu

De pedagogische wet

In de pedagogische wet wordt een werkzaam principe in de opvoeding beschreven vanuit het spi­rituele mensbeeld van de antroposofie. Steiner beschrijft o.a. de volgende gebieden: de gemeenschap of de sociale context, het zelfbewustzijn of het ik, het gevoelsleven, het tijds- of gewoonteleven met haar ritmische en vitale processen, en het ruimtelijke fysieke leven. Als je als opvoeder in één van de genoemde gebieden bij het kind helend wilt ingrijpen wordt als algemeen geldend principe genoemd dat je dan vanuit het hoger liggend gebied bij jezelf tewerk moet gaan.

Een voorbeeld: Als je zelf gezonde leefgewoonten hebt (het gebied van het tijds- of gewoonteleven met haar ritmische en vitale processen) werkt dit vormend op het fysieke lichaam van het kind. Als je aan de evenwichtigheid van je emoties werkt (gevoelsleven) werkt dit versterkend op het gebied van het tijds- of gewoonteleven van het kind. Als je vanuit bewustzijn handelt (ik) werkt dit vormend op het gevoelsleven van het kind. Het is dus voor de therapeutische begeleider belangrijk in ontwikkeling te blijven en zichzelf te scholen. Daaraan ontwikkelt de ander zich (onbewust) ook.

'Bijzondere momenten', Marijke Bijloo 1999

Waar wordt de pedagogische wet beschreven? In 'Genezend opvoeden' (vroeger bekend als Heilpedagogische Cursus) Rudolf Steiner, hoofdstuk 2

Antroposofische scholing en heilpedagogie

Een voordracht gehouden door dokter Joop van Dam tijdens de Heilpedagogische conferentie 1981, te Scorlewald. De titel van de conferentie was: 'De identiteit van de Heilpedagogie: opvoeding en zelfopvoeding'. Dr. van Dam neemt als uitgangspunt voor deze thema, de zogenaamde 'pedagogische wet' Dat is op zich een heel interessante benadering!

Als je over antroposofische scholing spreekt, is eigenlijk het eerste waar je aan denkt: de oefening van concentratie en meditatie. Dat is ook inderdaad een belangrijk deel: ­

Maar als je het boek 'Hoe verkrijgt men inzicht in hogere werelden' leest, dan zie je dat de scholingsweg eigenlijk aan de ene kant bestaat uit de dingen die je zo binnen 's kamers doet - om in de beelden van de mysteriedrama's te spreken: 'Im Meditationszimmer', maar dat een heel belangrijk deel van de scholingsweg zich onderweg afspeelt, in ­het dagelijks leven. De gelijkmoedigheid, de tolerantie, het zeggen van het juiste woord, dat zijn allemaal dingen die in de turbulentie van de dagelijkse gebeurtenissen voltrokken kunnen worden.

Nu, bij de graalridders was dat eigenlijk ook zo. Een bepaald deel van hun leven of bepaalde moment en in hun leven waren zij in de graalburcht en daar aanschouwden zij de graal, en ontvingen daar voeding van. Maar het allergrootste gedeelte van hun leven waren zij op weg in de wereld, vaak helemaal alleen.

En daar deden zij het werk wat ze vroeger ook hadden gedaan maar ze deden het anders omdat ze de graal hadden gezien.

En zo is het eigenlijk ook met de antroposofie, die door Rudolf Steiner wel eens graalwetenschap genoemd wordt. Doordat je de antroposofie hebt leren kennen doe je de dingen anders, omdat je een extra gezichtspunt hebt gevonden. En door die extra inspanning, daardoor breng je een verandering in je eigen wezen tot stand en dat is eigenlijk scholing: het veranderen van je eigen wezen. Nu is dat veranderen van je eigen wezen, dat gaan van die scho­lingsweg, van belang voor jezelf. Omdat je daardoor een waarnemingsmogelijkheid voor de wereld krijgt en daardoor steeds vrijer de dingen kunt gaan zien. Maar het is ook belangrijk voor je omgeving.

­En als ik dat zo zeg, dan weet U dat ik daarmee uitdruk de z.g.. pedagogische wet die Rudolf Steiner speciaal voor de heilpedagogen heeft behandeld. Dat dat deel van het menswezen van de opvoeder werkt op het deel van het kind, dat een laag dieper is. Dat het Ik van, laten we zeggen een bovenbouwleraar, werkt op het astraallichaam van zijn kinderen, dat het astraallichaam van een onderbouwbouw leraar vormend werkt op het etherlichaam van zijn kinderen en dat een gezond etherlijf van een kleuterjuf een weldaad is voor het fysieke lichaam van haar kleuters en peuters.

Nu is het de vraag, kun je dat begrijpen, hoe dat is, waarom dat zo is? U weet, Rudolf Steiner spreekt in het boekje 'Opvoeding in het licht van de antroposofie' daarover, dat ons wezen in etappes geboren wordt. Eerst wordt ons fysieke lichaam geboren. Maar al vrij spoedig na de geboorte van het fysieke lichaam zet de geboorte van het etherlichaam in en die is dan beëindigd met de tandenwisseling. Dan is het etherlichaam geboren. Wat betekent dat? Dan staat dit ter beschikking van het bewustzijn, dan is het kind, zeggen we, schoolrijp. Hij kan krachten die eerst in het etherlichaam vormend hebben gewerkt op de organen, nu gaan gebruiken voorhet bewustzijn. Wat eerst de beelden van de nieren, van de tanden, van de longen heeft gevormd, vormt nu voorstellingsbeelden, herinneringsbeelden.' Die krachten, stralen in ons bewustzijn vormend binnen. Iedereen weet ook wel, als je heel moe bent, dat het dan ook niet meer zo lukt met dat bewustzijn, dat de fut uit je gedachteleven weg is.

Het gaat in etappes. Het geboren worden van het etherlichaam gaat ook in etappes.

Eerst komt het vrij in het hoofd, na 2 1/3 jaar veranderen de hersenen niet meer, de zintuigen zijn gevormd, het melkgebit is klaar. Dan komt het in de volgende twee en een derde jaar vrij in het ritmische gebied en merk je dat het kind fantasie krijgt, dat hij gaat spelen. Die kringspelletjes, die eigenlijk een zichtbare ademhaling en bloedsomloop zijn. En in het laatste derde deel van deze 7 kleuterjaren voltrekt zich het heen en weer het etherlichaam enerzijds naar het lichaam, anderzijds naar het bewustzijn vooral in het stofwisselingsledenmaten systeem.

Enerzijds zie je de eerste groeistoot, de lengtegroei optreden. Anderzijds zie je de mogelijkheid ontstaan om die ledematen te gebruiken in het rennen, (terwijl hij eerst huppelde en het springen, hij leert nu ook het touwtje springen. Ook in het spel komt gerichte beweging, er wordt iets langer volgehouden, er komt een doel. En als dan van top tot teen het etherlichaam vrij is voor het bewustzijn, dan wil het kind het ook gebruiken en dat is schoolrijpheid.

In de lagere school tijd zet de geboorte van het astraallichaam in. In deze tweede zevenjaars- perioden nog voor een belangrijk deel lichaams-vormend, maar als dan met de geslachtsrijpheid de laatste organen uitgevormd, uitgerijpt zijn, dan is het astraallichaam geboren, dan merkt het kind dat hij die zielenkrachten nu helemaal voor zijn bewustzijn heeft, dat hij een ziel heeft, dat hij eenzaam wordt, dat hij dagboeken wil schrijven, dat hij die ziel wil oefenen. En in de bovenbouw wordt langzamerhand het ik geboren. En dan met het 20ste, 21ste jaar wordt de zelfopvoeding mogelijk. Voor die tijd kan het kind zichzelf nog niet opvoeden. Waarom niet? Omdat datgene wat van bovenaf het moet sturen, er nog niet is. En dan begin je de pedagogische wet te begrijpen. Een kind dat in de bovenbouw zit waar het ik langzamerhand geboren wordt, die zoekt in zijn omgeving ik-voorbeelden, die dat astraallichaam, wat al wel geboren is, kunnen vormen. Een kind in de lagere school, waar het astraallichaam langzaamaan geboren wordt, die zoekt in zijn omgeving astrale voorbeelden, die het etherlichaam, dat al wel geboren is, vormen kan, enzovoort. Dus altijd zoekt hij datgene, dat bij hem nog niet geboren is, dat zoekt hij in zijn omgeving en daarom werkt het astraallichaam van een lagere schoolleraar vormend op het etherlichaam van het kind.

Nu, dat geldt in de volwassen leeftijd eigenlijk nog steeds, vooral als de mens in een crisis is, als de zaak een beetje open bij hem staat, bijvoorbeeld als hij ziek is. Voor een patiënt kan het zo zijn dat hij zich al een stuk gezonder voelt als de verpleegster binnenkomt die een heel gelouterde en rustig astraallichaam heeft. Dat werkt heilzaam op zijn etherlichaam. En als de arts of de therapeut de patiënt ontmoet vanuit een krachtig en zeker ik, dan brengt dat bij de patiënt rust in het astraallichaam.

Maar voor kinderen geldt het helemaal en in het bijzonder voor de heilpedagogische kinderen waar het zo moeilijk is voor het ik om in het aardelijf binnen te komen. En ik wil in deze inleiding over de scholingsweg dit gezichtspunt nemen; hoe je in de scholing er aan kunt werken, dat je een gezond etherlichaam schept, dat je een rein en een rijk astraallichaam schept en dat je een krachtig ik probeert te ontwikkelen.

Het etherlichaam van de opvoeder

werkt op het fysieke lichaam van het kind

Het etherlichaam wordt ook wel eens het gezondheidslichaam genoemd. En in 'De weg tot inzicht in hogere werelden', stelt Rudolf Steiner als een van de allereerste voorwaarden, waaraan je moet voldoen als je een scholings­weg gaat: lichamelijke en geestelijke gezondheid. Lichamelijke gezondheid is de natuurkant van het etherlichaam waarover ik sprak. Geestelijke gezondheid is de cultuurzijde die we ontwikkelen in ons etherlichaam door het scheppen van het bewustzijn.

Nu, wat kun je doen om die cultuurzijde van het etherlichaam tot ontplooiing te brengen? Een van de dingen die Rudolf Steiner daar altijd weer noemt is dat hij zegt: kunst en religie, die werken vormend op het etherlichaam. De kunst werkt gezond makend op ons etherlichaam, vormend aan die cultuurzijde van ons etherlichaam en als U gelegenheid hebt om veel kunst te ervaren en mooi muziekuitvoeringen meemaakt, dan weet je dat je met elkaar iets doet aan de gezondheid van dat etherlichaam. Kunst werkt weliswaar via de ziel maar uiteindelijk werkt zij weldadig op het etherlichaam, dat is ook de achtergrond van alle kunstzinnige therapieën.

En dan de religie. Je kunt proberen om met een zekere continuïteit beelden ­in je te laten leven, beelden uit het Johannes Evangelie, beelden uit een sprookje. Of nog concreter, meditatie beelden die je zo krachtig mogelijk elke dag weer in je bewustzijn probeert te krijgen, al het andere zolang mogelijk uit je ziel weg houdend . Dan merk je op een gegeven moment dat die kracht, waarmee je dat probeert te doen, dat beeld vast te houden, zo helder mogelijk, zo krachtig mogelijk, dan merk je dat die kracht, toeneemt in jezelf, die kracht die dat beeld probeert op te roepen. En dat is je etherlichaam zelf, die je dan merkt en waarvan jij beleeft dat het daardoor groeit.

Rudolf Steiner heeft eens een heel concrete aanwijzing gegeven hoe je etherlichaam sterker kunt maken. Dat is, zegt hij, door een nieuwe gewoonte te leren en hij noemt daar dan als voorbeeld een letter in je handschrift te veranderen. Nu, wat gebeurt er dan? Je moet ontzettend wakker zijn, want je moet bij wijze van spreken in de startblokken staan als die letter komt. En dan, als die komt, dan investeer je daar extra aandacht in om de letter te vormen.

Hij noemt nog een ander voorbeeld waarmee het etherlichaam versterkt wordt en daarmee gaat hij nog een stapje verder: hij vergelijkt twee groepen mensen, de een groep, die dingen doet vanuit een ideaal en een andere groep die dingen doet omdat ze zo moeten, omdat de buitenwereld dat vraagt. En hij zegt dan: die eten omdat ze honger krijgen, die slapen omdat ze moe zijn, of die anderen doen dat, gewoon omdat ze daartoe van buitenaf naar toe getrokken worden. ­Je zou kunnen zeggen, die laatste categorie doet iets uit een tekort, en de eerste categorie doet iets uit een extra. Die heeft daar een extra gezichtspunt voor, die heeft daar een groot ideaal voor en zelfs hun daden blijven nog achter bij hun ideeën, er blijft altijd nog iets over wat niet verwerkelijkt is. En dan zegt Rudolf Steiner; de gevolgen van die beide houdingen die maken zich merkbaar in het etherlichaam. Bij iemand die uit een tekort handelt, daar werkt het zo dat zijn etherlichaam langzamerhand verteerd wordt, en bij iemand die iets uit een extra doet, uit een ideaal doet, daar komen warme en lichte en nieuwe krachten in het etherlichaam, dat gaat groeien.

Er is nog een heel bepaald gebied, dat zich bevindt tussen het met veel bewustzijn iets extra's doen en het lichamelijk bezig zijn. Dat wil zeggen tussen de cultuurzijde en de natuurzijde van het etherlichaam. Er is eens een arts geweest die heeft gezegd dat een heel belangrijke therapeu­tische bezigheid is, het handcontact met de aarde, zoals hij dat noemt, en dan bedoelt hij broodbakken, spinnen, houtsnijden, tuinieren, allemaal bezigheden waar jij aan de ene kant in het lichaam duikt, maar aan de andere kant met veel bewustzijn die lichamelijke bezigheid doet. Van Karl Schubert, een van de heilpedagogen van het eerste uur, werd verteld dat hij altijd een blokje hout in zijn zak had en een mesje om hout te kerven. Nu was Karl Schubert een heel cholerische man, daar kwamen ontzettend veel vitale, onstuimige krachten uit zijn lichaam naar boven en die moest hij beheersen en dat deed hij o.a. door dat blokje hout waarin hij vorm bracht. Daardoor bracht hij ook vorm in datgene wat zo van onder uit bij hem opsteeg. En wat gebeurt er als je zo'n stuk hout bewerkt? Dan brengt jij een stukje natuur in cultuur, maar ondertussen breng je ook een stukje van je eigen natuur in cultuur. En dat gebeurt in het handcontact met de aarde altijd. Het is een uiteenzetting met de aarde, een verbinding en omvorming. Maar dat is telkens weer op een ander plekje van je etherlichaam. Je kunt het bij wijze van spre­ke in kaart brengen. Als je bijvoorbeeld spint dan moet je uit de chaos van de wol een continu en overal even dikke draad maken. Nu, dat doen wij ook in ons denken, dat wil ergens een draad van het verhaal oppakken en verder spinnen. Het zit hier, in het hoofd. Bij het weven, dan ben je al een etage lager. Daar, met het heen en weer gaan van de spoel, daar is een soortgelijk proces als in ons ademhaling. Bij het koken ben je nog een etage lager en daar zit ook dat houtsnijden van Karl Schubert, daar ben je bezig om datgene wat je opneemt uit de natuur je eigen menselijke vorm te geven. Weet U, alle mensen in de heilpedagogische instituten, die dat handcontact met de aarde verzorgen, die het eten koken, die in de linnenkamer werken, of die de tuin verzorgen, al die mensen die werken vanuit hun etherlichaam verkwikkend op de fysieke lichamen van de kinderen. Als U deze veelheid van voorbeelden probeert samen te vatten die ik heb genoemd, dan kun je zeggen: overal waar je initiatief neemt, waar je uit extra bewustzijn iets doet, omdat je dat zelf wilt, daar brengt jij je etherlichaam in nieuwe stromen, daar zaai je als het ware kiemen in het etherlichaam waardoor nieuwe dingen groeien.

Ik zou nog een ander ding van het etherlichaam willen noemen. Iets wat niet zozeer individueel is, maar waar in het instituut zelf een etherlichaam werkt. Het mooiste kunnen wij het etherlichaam aanschouwen in het plantenrijk en daar zie je kiemen, groeien, ·bloeien, zaadvorming, daar zie je dat het etherische zich in tijdsprocessen voltrekt, daar zie je tijdsorganismen ontstaan.

Maar dat is een hele aparte tijd. Dat is een groeizame tijd. Dat is een gestadige tijd. Dat is een kosmische tijd zou je ook kunnen zeggen: een tijd die in samenhang staat met de gang van de zon, van de maan, met de gang van de planeten, gaat. Dat is een hele rustige tijd. Daar heeft de haast geen toegang. Haast komt van het astraallichaam. Die nog snel even dit moet en dat moet ook nog even gebeuren.

In de etherische tijd is dat niet het geval. Daar wacht je rustig af tot iets uitgerijpt is. Dat is ook de tijd waarin je vertrouwen hebt: de zon die zal de volgende dag weer opkomen. Ook een soort tijd, waar je niet zo'n heel wakker bewustzijn hebt. Ik denk dat we allemaal die tijd ons nog het beste herinneren uit onze kleuterjaren. Daar had de tijd nog zo'n beetje eeuwigheidskarakter. Daar was nog een beetje paradijstijd, zo in de trant van: en als ze niet gestorven zijn dan leven ze nu nog.'

Dat is ook de stemming die in een kleuterklas is. En dat is ook de stemming die ik beleef als ik in een heilpedago­gisch instituut kom. U kunt er over lachen maar het is toch zo. Ja waarom? Waarom is zo'n stemming in een heil­pedagogisch instituut? Dat komt door de ritmes. Doordat er een gezamenlijke dagopening is en daarna de periode en daarna het eventueel buiten zijn en daarna de lessen weer en daarna het gezamenlijke eten. Dat komt door het vieren van de jaarfeesten, dat komt omdat door gezamenlijke inspanning daar tijdstructuren geschapen worden. Dat komt omdat de natuurtijd tot cultuurtijd gemaakt wordt. Door een bewuste inspanning, daar heeft U het weer. Ik geloof dat het op dat bewustzijn aankomt, die gezamenlijke inspanning om die vorm te scheppen die de zekerheid geeft aan de kinderen en die plastische kracht heeft voor de kinderen. En door die gezamenlijke inspanning ontstaat in een heilpedagogisch instituut het etherlichaam van het instituut, dat aan de ene kant vormend werkt op de fysieke lichamen van al die kinderen die daar leven en dat aan de andere kant het onderste stuk van de lichamelijkheid is voor een wezen, dat zich eventueel voor het instituut interesseren kan.

Het astraallichaam van de opvoeder

werkt op het etherlichaam van het kind

Op het etherlichaam van het kind werkt het astraallichaam van de opvoeder. En die opvoeder moet dus een voorbeeldig astraallichaam hebben. U kunt zich voorstellen, waarom Rudolf Steiner bijvoorbeeld in de Waldorfschule absoluut geen zure leraren wilde hebben, want dat zuur, dat werkt vernietigend, brandend op het etherlichaam van de kinderen. Zo'n onderbouw leraar die moet alles weten en alles kunnen. Het leerplan zorgt er ook wel voor dat zo'n leraar alles weet. Als U nagaat dat zo iemand al die cultuurperiodes moet kennen, die hij dan zo in de loop van de jaren moet vertellen. Daar krijgt je ook wel een wijde interesse van. Want dat is het probleem van het astraallichaam: ons astraallichaam heeft altijd de neiging egoïstisch te zijn, als hij nog niet doormenselijkt is. Hij is altijd op zichzelf betrokken, zo in de trant van Koot en De Bie: samen voor ons eigen.

Het is altijd voor jezelf en je kunt je ongelooflijk verheugen als je een puber meemaakt die plotseling besluit om al het geld dat zij heeft verdiend door babyoppas of door eens in de week bij een leraar de rest van de dag werkt, het huis schoon te maken, om dat geld ter beschikking te stellen aan een S.O.S.-dorp. Want dan merk je: die is bezig om haar astraallichaam te verwijden, die is bezig om van een eigen interesse tot een wereldinteresse te komen. Want daar gaat het om bij dat astraallichaam. Dat de interesse verwijdt wordt. In de oudheid was er een mysterieplaats, daar was de eerste opdracht universele liefde, universeel medelijden. En dat was opvoeding van het astraallichaam. Want het astraallichaam heeft het vermogen om een contact met de wereld te leggen. Daarvoor is hij er. Dat we ademen kunnen tussen onszelf en de wereld. Dat is mogelijk door het astraallichaam.

Het astraallichaam, dat is het gebied waar de gevoelens leven. U weet, in de heilpedagogische cursus geeft Rudolf Steiner een heel concrete aanwijzing hoe je een krachtig en rein astraallichaam kunt maken. Hij zegt dan: door een steeds groter en groter wordende interesse voor het wezen en de constitutie van het kind. Dat voedt het astraallichaam op. Om je in te voelen hoe dat is als een kind eigenlijk altijd maar een beetje met zijn ziel naar buiten hangt en alles indruk op hem maakt en hij daar geen verweer meer op heeft. Of om na te tasten hoe het is als je iets gaat willen en die wil stokt plotseling, wat je daar door moet maken. En in dat mede-leven, in dat mede-lijden groeit het inzicht eigenlijk in dat kind is. En dat is een heel objectief en heel zakelijk medelijden. De gevoelens van sympathie en antipathie spelen daarbij een rol, omdat ze bij jou horen en geen vensters zijn. Het gaat er om dat je gevoelens tot een venster worden, dat je gevoelens datgene worden, waardoor je de wereld kunt waarnemen: Eigenlijk is de opvoeding van het astraallichaam waarnemingsscholing. Hoe kun je goed waarnemen? Ik geloof hoe minder je weet, hoe beter. Het moet gelijk helemaal leeg zijn in je ziel, niet alleen moet je alle indrukken die je eerst hebt gehad vergeten, zodat het helemaal stil wordt, maar ook wat je weet, moet je vergeten. Zodra je zegt: oh, dat is een typisch zwavelkind, heb je je blikveld al ingekaderd en zie je een heel stuk minder. Alle voorstellingen die je hebt, die halen de beweeglijkheid uit je ziel weg. Alles wat je weet en alles wat je had, dat moet je afleggen. Je moet bij wijze van spreken armoedig worden in je ziel.

En het tweede wat je moet doen, dat is: datgene wat voor je staat in de gelegenheid stellen zich helemaal te tonen. U weet, wij maken altijd een keuze in onze waarneming: bij een roos kijken wij naar de bloem, bij een mens kijken we naar het gezicht en we vergeten dat er nog een hele bende andere dingen zijn die je kunt waarnemen. Voor alles moet je interesse hebben, tot alles moet zich je interesse uitbreiden. Voor waar nemen wat jij waarneemt. Alle details hebben hun waarheid. Rudolf Steiner noemt dat: die aandacht voor de kleine. De aandacht voor het kleine. Alle liefdevolle toewijding voor het detail. 'Ja' zeggen op alles wat het andere laat zien, dat is gehoorzaam zijn. En als je dan die armoede hebt geschapen in je voorstellingsleven en als je de begerigheid die zo'n typisch kenmerk is van het astraallichaam die alleen maar onderdelen wil zien, hebt overwonnen, dan kan het gebeuren dat langzaam datgene wat voor je staat, in jou de gevoelens gaat oproepen. Dat dan langzamerhand jouw persoonlijke sympathieën (die alleen maar wat over jezelf zeggen en niets over het andere, zijn weggeëbd. En dat als je kijkt naar buiten naar de kleuren, naar de vormen, dat het dan in jouw ziel gaat klinken, dat het in jouw ziel gaat bewegen, dat het in jouw ziel gaat ademen en dat datgene wat eerst buiten jou was nu binnen jou is gekomen en daar de echte gevoelens, de echte bewegingen van jouw ziel schept, omdat je kuis bent geworden in je gevoelens. U hoort, dat ik hier de drie kloostergeloftes noem waardoor de mensen vroeger in de middeleeuwen probeerden te bereiken dat zij toegang tot de hemel vonden. Ik geloof dat deze drie krachten, die je in je ziel kunt brengen, van gehoorzaamheid, armoede en kuisheid, a.h.w. de peilers zijn waardoor wij door de zintuiglijke wereld heen, de hemel in het kind kunnen waarnemen, waardoor wij ons astraallichaam rein en rijk maken.

Het is niet toevallig dat deze geloftes in de kloostergemeenschappen werden gegeven, want ze zijn niet alleen een scholing voor je eigen ziel zodat je een toegang tot de wereld kunt vinden, maar zij hebben ook een ongelooflijke belangrijke functie in de gemeenschap zelf. Want datgene waar je je aan stoot bij je medemensen, dat is aan zijn astraliteit die eventueel verlost is. En als je een echte gemeenschap wilt vormen, dan moet je ook die kuisheid, gehoorzaamheid en die armoede opbrengen in het kijken naar je medemens. Net zolang blijven kijken, tot je de ander echt gaat zien en dan pas wordt het mogelijk een echte gemeenschap te vormen.

We komen ten slotte tot het ik van de opvoeder,

dat werkt op het astraallichaam van het kind

Het ik van de opvoeder werkt vormend op het astraallichaam van het kind. Het kind zoekt ik-voorbeelden, hij wil zien hoe een ander ik worstelt met de waarheid, hoe een ander ik in vuur en vlam komt over de waarheid. Rudolf Steiner noemt dat in de heilpedagogische cursus: enthousiasme beleven aan de waarheid. Om nog eens een keer Karl Schubert te citeren: als Schubert na lange tijd weer iemand zag, dan was de eerste vraag die hij stelde: Was haben Sie geforscht? D.w.z. waar ben je nu mee bezig? Waar staat jou ik nu in vuur en vlam over? Want ons ik, daarvan kun je zeggen: zoals de gevoelens het rijk van het astraallichaam zijn, en zoals wij met onze heldere denkbewustzijn in het etherlichaam leven, zo heeft ons ik alles met de wil te maken. Ons ik heeft wilskarakter. Ons ik wordt wakker omdat hij iets in de wereld wil. En daarom is de allerhoogste vorm van bewustzijn die we kunnen krijgen, dat bewustzijn, dat ontstaat als ons ik door de wil kan gaan waarnemen, als de wil zelf waarnemingskarakter krijgt. Dat noemt Rudolf Steiner het intuïtieve bewustzijn. Zo in de wereld staan, dat je waarneemt wat de wereld in die situatie op dat moment van jou wil. Hoe kun je dat scholen? Hoe kun je je intuïtieve bewustzijn scholen? Het is heel verrassend om te ontdekken wat Rudolf Steiner daarvan zegt. Hij zegt: het wilsbewustzijn school je door de Rückschau, door de terugblik. Dus die terugblik, die aan de ene kant het begin van de scholingsweg is, is tegelijkertijd datgene wat het allerlaatste stuk van de scho­lingsweg vormt.

De terugblik is eigenlijk iets wat je iedereen aan kunt raden. Ik heb het heel vaak aangeraden aan mensen die bij mij kwamen en zeiden: ik zie eigenlijk niets meer, ik heb eigenlijk nergens meer interesse in, ik weet eigenlijk niet meer waarvoor ik leef, ik ben helemaal leeg, ik zou wel wat willen willen, maar ik kan helemaal niks meer willen. En dan ried ik ze aan om bv. twee weken lang elke dag 's avonds op de dag terug te kijken met een bepaalde vraag, bv. wat was nou de wezenlijke ontmoeting van vandaag. En dat kan dan geweest zijn een gesprek met een ander mens, maar het kan ook geweest zijn een blik op een huis, een bos, en het kan ook eventueel iets zijn wat je gegeten hebt, wat iets heel nieuws was in je leven. En dat schrijf je dan op in een schriftje, niet zozeer om dat later nog eens door te lezen, maar om het op de grond te krijgen, om bij wijze van spreken elke dag je eigen presentielijst te tekenen. En als je niets hebt beleefd, dan schrijf je ook op: niets. Maar meestal merken de mensen dat dat dan al vrij gauw ophoudt, dat je toch wel dingen kunt beleven. En na twee weken verander je de vraag en stel je bv. de vraag: wat was het wonder van vandaag? Wat liep anders dan ik verwacht had? Wel kind gaf een andere reactie dan ik had voorspeld? En dan als de mensen dat een paar weken doen, dan merken zij plotseling: ja, ik heb toch wel belevenissen, er is toch wel iets in mij wat een verhouding tot de wereld heeft, wat iets wil met de wereld, ik ben toch wel een ik. En dan kwam meestal als heel teer lentegroen in de eigen ziel, die wil te voorschijn.

Nu is de echte terugblik nog wat anders. De echte terugblik is dat je bij wijze van spreken op een hele hoge heuvel gaat staan en als een buitenstaander kijkt naar wat die persoon die hele dag heeft gedaan. Dat kost best wils inspanning om je zo, van jezelf terug te trekken. En dan moet het in omgekeerde volgorde. Ook dat kost inspanning. En als je iets bent vergeten, de kleur van iemands ogen, of dat hij een jasje of een trui aan had, dan moet jij dat maken, dat moet je hem aantrekken. Ook dat is een wils inspanning. En dan moet je het wezenlijke van het onwezenlijke onderscheiden, of iets waarde had of geen waarde, of iets moreel was of niet moreel. Ook dat doe je met je wil. En dan begin je een beetje te begrijpen, dat de terugblik wils scholend is.

Maar er is nog een andere kant, die het eigenlijk nog duidelijker maakt. Als je terugkijkt op de dag en je komt tot een bepaalde waarderingen van die dag, tot bepaalde oordelen over die dag, dan zijn er ook een hele bende dingen waarvan je merkt: daar kom ik niet uit. Er zijn een hele boel vragen die in je opkomen, van dingen die je niet begrepen hebt, soms hele existentiële vragen. En die draagt jij in de nacht. Die terugblik op de dag, die brengt je in contact met allerlei wils confrontaties die in de loop van die dag zijn geweest en die bereid je als het ware voor voor de nacht. Al die vragen, die zaai je bij wijze van spreken in de akker van de nacht. Dat doe je ook als je terugkijkt naar je kinderen, waarvan U weet dat R. Steiner dat adviseerde, om al de kinderen voor je geest te halen, maar dan op een hele speciale manier, n.l. in hun uiterlijke gestalte, hoe de vorm van de neus was, hoe hun houding is, of de handen kort of lang waren. Wat doe je daar eigenlijk mee? Daarmee kijk je naar hoe het kind zich uitdrukt, dan kijk je eigenlijk naar het eigenlijke wezen van het kind, dan kijk je naar wat het kind wil. Zeker bij een ziek kind, dan kijk jij naar de weerstand die hij heeft opgeroepen door deze merkwaardige lichamelijkheid en waar zijn ik zijn wil zich mee uiteen moet zetten. Dat is zijn opdracht in dit leven. Je kijkt als je terugkijkt op zo'n dag naar je kinderen naar het karma van die kinderen. Het is een echte karmaoefening. ­ Wat je kinderen willen en ook dat wordt weer tot een vraag, die je zaait in de akker van de nacht. En dan gebeurt er wat in de nacht. Omdat je gericht de nacht ingaat met jouw vragen, kom je op andere plekken in de geestelijke wereld. En dan is de morgen wijzer dan de avond.

Dan kunnen de volgende dag intuïties komen, dan kun je invallen krijgen, dan ben je de volgende dag wakkerder voor je eigen karma en voor het karma van het kind. Ik weet, dat als ik dat zo zeg, ik iets heel hoog zeg, dat ik daar iets heel ver mee aanduid. En toch meen ik, dat dat zo hoort bij de heilpedagogie. Als je kijkt naar het werk van Rudolf Steiner dan zie je dat hij heel veel nieuwe dingen in verschillende levensgebieden heeft gebracht: in de pedagogie, in de geneeskunde, in de landbouw, in de kunst. Op een gegeven moment is het me opgevallen, dat dat een heel bepaalde signatuur in de tijd heeft.

Rudolf Steiner is bepaalde bewegingen op heel bepaalde tijden gestart, niet omdat hij dat met opzet zo wilde, maar dat liep zo. De pedagogische beweging, de Waldorf­schule, die heeft zijn inzet gehad in de Michaëlstijd. Hij heeft heel veel natuurwetenschappelijke dingen geïnaugureerd in de kersttijd, heel merkwaardig. De medische beweging die is begonnen in de Raphaelstijd, met Pasen 1920. En de heilpedagogische beweging die is begonnen in de Pinkstertijd. In een heilpedagogisch instituut beleef ik altijd Pinksteren. Aan de ene kant omdat het een gemeenschap is, maar aan de andere kant omdat het een gemeenschap is die alleen maar mogelijk is, die je alleen volhoudt, omdat je kijkt naar het hogere wezen van het kind. Omdat je ze ontmoet in een heel hoog gebied. Omdat je bij wijze van spreken een pinksterontmoeting met ze hebt. Alleen in dat hele hoge gebied daar kun je kinderen verstaan, daar spreken ze de taal van je mensenbroeder, terwijl in een veel lager niveau dat veel moeilijker verstaanbaar is. En daarom moet je in de heilpedagogie zo hoog streven.

Ik wil het nog anders proberen uit te drukken. Er is in de heilpedagogische cursus een zinnetje, dat, toen ik het voor de eerste keer las, mij enorm aangegrepen heeft. En elke keer als het weer zo'n beetje mistig in de wereld voor me wordt, dan zoek ik dat zinnetje op. Het is in de 10e voordracht van deze cursus en daar zegt Rudolf Steiner: Een heilpedagoog moet zover komen, dat hij ziet waar het bij een kind om gaat en daarvoor heb je nodig 'esoterische moed'. 'Maar,' zegt hij, 'daar zit iets in de weg bij de meeste mensen. Ik heb waargenomen bij de meeste mensen (jonge mensen) dat daar een ding in de weg zit en dat is de ijdelheid, het op-je-zelf betrokken zijn.' U kent dat, we hebben dat ook net besproken. Het is een eigenschap van het astraallichaam, die zit in de weg, die verduistert de blik. En hij zegt dan: 'En dat kan overwonnen worden door die aandacht voor de kleine dingetjes', door de liefdevolle toewijding tot het detail, door het voor waar nemen, wat je waarneemt... En dan komt het, dan zegt hij: Je moet tot continue levende inhoud van je bewustzijn maken: Ik kan dat, het wezenlijke waarnemen bij een kind: Nu, op het eerste gezicht denk je: maar dat is toch helemaal hoogmoedig, dat is toch de ijdelheid in allerhoogste vorm. Maar dan komt in de cursus ogenblikkelijk daarna die * centrale meditatie voor de heilpedagoog van de punt en de cirkel. En dan begrijp je plotseling: Rudolf Steiner heeft het helemaal niet over mijn gewone ik, want dat gewone ik, dat kan het natuurlijk helemaal niet. Hij heeft het over mijn hogere ik, mijn Pinkster-ik, dat leeft in mijn karma dat ik heb met dat kind wat ik moet waarnemen. Dat leeft in de existentiële situaties waar al die onwezenlijke van mijn astraallichaam wegvalt.

Ik kan het. Dat wordt alleen mogelijk, als jij in je biografie de nacht erbij betrekt. Weet u, ons wil is eigenlijk altijd in duisternis gehuld. We kunnen eventueel een voorstelling hebben van wat we willen, maar als we doen, dan duiken we in de duisternis van het handelen zelf onder.

En ons hele leven is erop gericht, ons hele streven is gericht om licht in de duisternis van de wil te brengen, om de wil wakker te laten worden. En dat doen we als wij met de terugblik en met het kijken naar het kind, zaaien in de akker van de nacht.

Angelus Silesius heeft eens een spreuk geschreven, waar het wezen van die punt en die cirkel in tot uitdrukking komt en die spreuk luidt:

Gott ist mein Mittelpunkt
wenn ich Ihn in mich schließe,
mein Umkreis dann
wenn ich aus Liebe in Ihn zerfließe

God is mijn middelpunt
Als ik hem in mij sluit
Dan stroomt mijn omtrek
Vol liefde naar hem uit.

En dat laatste, dat doen we, als we met bewustzijn de nacht ingaan. Als we proberen in de nacht vanuit ons eigen hogere ik de ontmoeting te hebben met de hogere ik van het kind, onder auspiciën van de geest, de heilige geest op grond van de dingen die we overdag hebben gedaan. En als we dat doen, dan kan dat Pinkster-ik overdag in ons werken. Dan gaan we de weg naar het Ik-kan-het. De esoterische moed waar Steiner over spreekt in de 10de voordracht, die ontwikkel jij door de scholingsweg. Door met een extra gezichtspunt en met initiatief bepaalde dingen te doen, waardoor je een gezond etherlichaam krijgt. Door je vol overgave, met een steeds grotere interesse in je waarneming te verbinden met de wereld, waardoor je ik present wordt.

Die scheppen in je de esoterische moed die het mogelijk maakt, dat je op een gegeven moment gaat merken: Ik kan het.

Een nadere beschrijving van de meditatie vindt men in de 10de voordracht van 'Genezend Opvoeden' (vroeger bekend als 'De heilpedagogische cursus') van Rudolf Steiner.

© Helend opvoeden  2025

naar boven