Ochtendspel, arbeidsspel, cultuurspel
Wat is dat waarom doen we dat
en welke kwaliteiten worden er aangesproken?
Het jonge kind ervaart de wereld om hem heen als een wereld waar ze nog helemaal een mee zijn. Pas als ze zich meer bewust worden van zichzelf worden ze ook wakker voor hun omgeving. Als opvoeders hebben we de taak onze kinderen in hun ontwikkeling met dit wakker word proces te helpen. Juist niet door allerlei realistische verhalen maar spelenderwijs en op een fantasievolle manier. In een ochtendspel kunnen de kinderen al spelend en zingend de zinvolle bezigheden van de volwassenen nabootsen.
De zintuigen worden aangesproken
Bij de zintuigleer zoals Rudolf Steiner deze heeft geformuleerd is sprake van een veel grotere context dan de bekende vijf zintuigen. Deze voert ons mee naar een enorme wijdheid, vanuit de relatief overzichtelijke waarnemingen aan het kleine kind tot grote kosmische en geestelijke verbanden. Zo is er sprake van 12 zintuigen die als een eenheid met elkaar samenhangen en eigenlijk niet los van elkaar te begrijpen zijn. Toch zijn er 3 groepen van 4 zintuigen te onderscheiden, waarbij we ons voor deze ouderavond richten op de 'onderste 4', omdat die tijdens de kleuterleeftijd zo actueel zijn. Voor de overzichtelijkheid noem ik ze toch even alle twaalf:
De vier lichaamsgerichte zintuigen (ook wel: fysieke zintuigen)
- Tastzin
- Levenszin
- Eigen bewegingszin
- Evenwichtszin
De vier omgevingsgerichte zintuigen (ook wel: zielen zintuigen)
- Reukzin
- Smaakzin
- Gezichtszin
- Warmtezin
De vier geestgerichte zintuigen (ook wel: sociale zintuigen)
- Gehoorzin
- Taal- of spraakzin
- Gedachtenzin
- Ik-zin
Door middel van de tastzin, de levenszin, de bewegingszin en de evenwichtszin wordt de ziel geïnformeerd over het eigen lichaam, dat is voor de ziel de dichtstbijzijnde buitenwereld.
Hier maak ik een klein uitstapje naar een ander belangrijk inzicht van Steiner, hij beschrijft daar dat de mens vier 'lichamen' heeft:
Fysieke lichaam - al het stoffelijke, botten spieren bloed (relatie met de minerale wereld)
Etherlichaam - alles wat te maken heeft met het vermogen tot groeien (relatie met plantenwereld)
Astrale lichaam - alles wat ons drijft, driften, verlangens (relatie met de dierenwereld)
Ik-organisatie - dat wat de mens uniek maakt.
Weer terug bij de zintuigen stelt Steiner dat de tastzin in relatie staat met de grenzen van het fysieke lichaam, de levenszin met de verrichtingen van het etherlichaam (ook wel levenskrachtenlichaam genoemd), de bewegingszin met de bewegingen van het astrale lichaam en de evenwichtszin met het standpunt van het Ik-organisatie. Als deze vier lichaamsgerichte zintuigen naar binnen toe zijn ontwikkeld, kunnen ze gebruikt worden voor de waarneming van de bij deze 4 zintuigen horende kwaliteiten in de buitenwereld:
Voor de tastzin is dat: Geborgenheid (ik heb mijn lichaam)
Voor de levenszin: Welbehagen (ik ben mijn lichaam)
Voor de eigen bewegingszin: Gevoel van vrijheid (lichamelijk geen belemmeringen)
Voor de evenwichtszin: Uniciteit (ik ben een IK)
Het oefenen van de zintuigen levert zowel een vaardigheid op als een nieuw vermogen. De vaardigheid betreft de zintuigfunctie, het vermogen ontstaat in de ziel als voorwaarde voor het goed functioneren ervan.
De tastzin
Als ik de tafel tast voel ik dat hij koud is, dit is dus niet de tastzin die me dat vertelt maar de temperatuurzin. Als ik tast duw ik me enigszins af, ik verander zodoende mijn evenwicht. Je moet dus, om dit zintuig puur te ervaren, je helemaal ontdoen van alle factoren waar ook andere zintuigen een rol bij spelen. Als ik alleen zou willen tasten zou ik me in een onbekende ruimte moeten afzonderen, zonder licht, zonder herkenningspunten of herinneringen. Ik stel me dan voor dat ik een naakte worm ben zonder andere zintuigen, alleen de tastzin. Deze tastzin laat mij iets 'gewaarworden', weerstand is al te veel gezegd, eerder een wakker worden aan iets. Ik kom tegen iets aan en iets komt tegen mij aan. Een gedeelte van mij wordt wakker aan iets van de wereld, ik wordt me van mijn huid bewust en ervaar een grens. Dit hele proces van 'hoe is mijn begrenzing' is een heel moeizaam proces van jaren dat begint bij de geboorte. De huid bestaat -grofweg- uit een opperhuid, lederhuid en onderhuids bindweefsel, door de lederhuid lopen zenuwdraden die eindigen in tastlichaampjes. Onze tastzin steekt dus niet uit de huid anders zouden we nooit een grens kunnen beleven. (De reuk is weer wel zo opgebouwd, daar heb je nooit het gevoel van grens tegen grens.)
De tastzin vertelt ons dus niets over de buitenwereld, alleen dat die er is, het bewustzijn ervan. Door de tastzin als begrenzingszin kan het kleine kind zich als een eigen lichamelijkheid ervaren. Als we de tastzin niet hadden zouden we ons als een druppel in de zee voelen en daarin oplossen. Juist als je tot zelfbewustzijn komt sta je ergens buiten.
Een heel bepaald moment in de ontwikkeling van de tastzin is het moment waarop het kind gevoelig wordt voor kietelen. Bij kietelen spelen angst en tast beleven door elkaar, de opgebouwde spanning wordt door de spanning van de spieren en door lachen afgeweerd, het is een vreugdevolle oefening van de tastzin!
De tastzin is een zeer aards zintuig, het gaat om de beroering van de huid met de fysieke wereld. De pijnlijke kant van de tastzin is dat het kind na de geboorte uit de warme zachte omhulling van het moederlichaam wordt gedreven en uiteindelijk in betrekkelijke eenzaamheid zijn eigen grens moet leren aanvaarden: ik woon in mijn eigen lichaam.
Geborgenheid, liefkozingen kunnen het kind uit die eenzaamheid voeren. In het knuffelen kan het ervaren dat het zelf een grens heeft en zoekt het tegelijk de bescherming van de volwassene zodat deze grens ook even bijna opgeheven wordt.
Zo wordt ook duidelijk waarom het belangrijk is waarmee het kleine kind wordt omhuld, kleding waarmee het kwaliteit kan ervaren, een wiegje en bedje waarvan de grenzen gevoeld kunnen worden, maar ook: de intentie waarmee het wordt opgepakt, gedragen en neergelegd. De tastzin levert het kind een veilig thuis-gevoel. Het tegenbeeld daarvan is angst, ook dat is een vermogen waarmee een kind geboren wordt. Angst en geborgenheid zijn als vermogens meegegeven met de tastzin. Het overwinnen van de angst levert een kind veiligheid en geborgenheid op. In de opvoeding kunnen beide kanten van de tastzin een plaats hebben: de geborgenheid moet niet overdreven worden en de angst niet ontkent. Aanvankelijk is de tastzin in zijn waarnemingen ongedifferentieerd, een jong kind kan bijvoorbeeld nog niet aangeven waar de kleding knelt, in de loop van de eerste jaren treedt een verregaande differentiatie op en rond het 7e jaar heeft het kind een heel algemene, nauwelijks bewuste grenservaring op grond van de tastzin.
De levenszin
De ervaring van de levenszin is het sterkst als dit verstoord wordt, b.v. als we ziek zijn of pijn hebben. Het zit door het hele lichaam verspreid. Het is het vermogen om de eigen lichamelijke gesteldheid waar te nemen. De ene mens is er veel sterker mee verbonden dan de andere. Om dit zintuig puur te ervaren kunnen we weer in een donkere en vooral stille kamer zitten, niet als worm maar als mens. Je gaat dan heel snel van alles aan jezelf merken in je constitutie, je hoort je bloed ruisen. Als je je constitutie gewaar wordt komt dit door je levenszin, ook wel constitutie zin genoemd. Met dit zintuig merk je dat je honger of dorst hebt of moe bent.
Zonder levenszin zouden we geen pijn kunnen voelen, pijn is een extreme uiting van de levenszin. Het is tevens een waarschuwingssysteem dat er iets niet in orde is. We leren door pijn onze plek in de wereld (door de pijn bij het vallen leren we goed lopen), en het geeft ons oriëntatie. Het is goed om kinderen niet al te veel te beschermen tegen fysieke vermoeidheid (niet de allerkleinsten natuurlijk), die is goed voor de ontwikkeling van de levenszin. Dit is wezenlijk iets anders dan vermoeidheid door te veel indrukken.
Door ons in te spannen en daar enigszins onder te lijden leren we iets.
Denk ook aan de volkssprookjes die zijn doortrokken van levenszin ( het 'door de honger en dorst' van die verhalen gaan).
De levenszin functioneert vanaf de geboorte maar moet daarna verder opgevoed en ontwikkeld worden. Als deze ontwikkeling goed verloopt levert de levenszin een gevoel van welbehagen, frisheid en uitgerust zijn. Wanneer bijvoorbeeld pijn of ander ongemak de behaaglijkheid doorbreekt kan de vertrouwde volwassene of opvoeder de spiegel van de levenszin herstellen. Daarop berust het troosten. Het troosten is een van de meest waardevolle opvoeders van de levenszin: het vertrouwen wordt hersteld.
Toegeven of verwennen zijn van een heel andere kwaliteit, bij toegeven verleg je grenzen, bij verwennen zeg je eigenlijk tegen een kind: luister maar niet naar je levenszin, neem nog maar een snoepje, blijf maar langer op dan goed voor je is. Een verwend kind leert zichzelf niet serieus te nemen.
De eigen bewegingszin
Hierdoor ben je in staat om waar te nemen dat je beweegt, dat je dit van binnenuit voelt. Dit dynamische principe wordt in de antroposofie het astrale lichaam genoemd. Planten hebben dit niet, zij kunnen zich niet bewegen.
Een pasgeboren kind heeft van zijn bewegingen geen weet, ze zijn ongecoördineerd en toevallig, en hebben een reflex-karakter. De niet reflexmatige bewegingen worden vooral bepaald door lust en onlust. De ontwikkeling van de bewegingszin begint als de chaotische bewegingen van armen en benen tot rust zijn gekomen. Uiteindelijk wordt 'het iets willen pakken' de drijfveer om de bewegingen meer en meer onder controle te krijgen. Het spelen met de handjes en voetjes zijn allemaal vreugdevolle oefeningen voor de bewegingszin.
Bijna elk kind beweegt graag. De belangrijkste hulp voor de ontwikkeling van de bewegingszin is dat het kind voldoende rust krijgt, voor elke waarneming is stilstand en rust nodig. Met bewegingen kunnen we iets uitdrukken, er een sociale betekenis aan geven. Denk aan de eerste glimlach, dan lijkt er een rustpunt gekomen te zijn in de onbeheerste bewegingspatronen. Daardoor is waarneming mogelijk, b.v. van de moeder, en er komt een bewegingsantwoord: het gebaar van een glimlach. Als een beweging iets tot uitdrukking brengt wordt het van een gewone beweging tot een gebaar, die nemen in toenemende mate nu een plaats in.
Bewegingen zijn toekomstgericht, de wil om te bewegen en de voorstelling van het doel moeten er al zijn. In een normale ontwikkeling krijgt een kind steeds meer beweging onder zijn eigen sturing en dat levert een gevoel van vrijheid op. Bij bewegingsstoornissen ontstaat het tegenbeeld van vrijheid: gebondenheid aan het lichaam, machteloosheid, eventueel met verkramping of verslapping, te vast of te los.
De evenwichtszin
Je kunt alleen maar evenwicht houden in een zwaarteveld.
Met de tastzin wordt je je eigen lichamelijkheid bewust, met de levenszin ervaar je de toestand van je lichamelijkheid, met de bewegingszin kun je in je lichamelijkheid wonen en met de evenwichtszin kom je in de buitenwereld terecht.
We hebben een zeer gecompliceerd evenwichtsorgaan, drie halfcirkelvormige kanaaltjes die de drie dimensies weergeven, daarmee oriënteren we ons in de ruimte. Het evenwicht is de directe uitdrukking van ons eigenlijke wezen, daarin beleven we: ik sta, ik besta.
Zie de triomf van het kleine kind dat net leert los te staan, dan is hij ineens een echt mens geworden. Staan is de uitdrukking van ons wezen, alles wat het staan onmogelijk maakt is een geweldige aanval op het Ik. Denk aan wat je overkomt als je zeeziek bent, dan wil je alleen nog maar verdwijnen. Hoe houd ik mijn evenwicht? Wij houden ons evenwicht aan onze omgeving en we vullen die ruimte. Evenwicht houden is de basis van een prettig gevoel, het is de directe uitdrukking van ons eigenlijke wezen, het Ik.
(Bij de levenszin is dat precies andersom, die laat zich gelden als het juist niet goed met ons gaat.)
We houden dus ons evenwicht aan de omgeving, door de ruimte te vullen. Wat er gebeurt bij mensen met hoogtevrees is dat zij de ruimte, of diepte, niet kunnen vullen.
Waarnemingen via de evenwichtszin staan de zuigeling niet ter beschikking. Moeizaam moet de baby leren om zich een vrije, zelfstandige positie te verwerven ten opzichte van de zwaartekracht. Aan het eind van het eerste levensjaar, met het staan, is die zwaartekracht overwonnen. Daarmee is aan de voorwaarde voldaan voor de volgende stap: het veroveren van de ruimte. Dat is iets wat dieren niet kunnen, die blijven op de door hun instincten toegemeten ruimte.
Hoe kleine kinderen dit proces van zich oprichten en ruimte veroveren ondergaan is een heel individuele aangelegenheid! De evenwichtszin is een volstrekt individueel ontwikkelingsinstrument.
Soesman benadrukt in zijn betoog dat de drie ruimtewerkingen niet inwisselbaar zijn, ze dragen bij tot de werking van de menselijke organen en zijn 'dragers van de menselijke zielenkrachten' : denken, voelen en handelen in achtereenvolgens de kracht van het afwegen en spiegelen (links/rechts), het meebewegen (boven/onder), en het kiezen (voor/achter). De evenwichtszin heeft zodoende een zeer aardse, maar ook een zeer hoge opgave. Dit gebeurt echter allemaal onbewust.
Het kind beleeft zichzelf als een Ik (ik zeggen rond 2.5-3 jaar), dit duidt op een afzonderingsbeweging, je onderscheidt je van een ander. Het sociale aspect zit daarin dat het kind gaandeweg leert dat de door hem veroverde ruimte gedeeld kan worden met anderen.
Voor deze inleiding heb ik de volgende bronnen gebruikt:
- Albert Soesman - De twaalf zintuigen.
- Edmond Schorel - De eerste 7 levensjaren
- Mieke de Roodt - De zintuigen
De nabootsingskrachten worden aangesproken
In onze hedendaagse cultuur is er steeds minder gelegenheid voor de kinderen om menselijk arbeid in hum omgeving te ervaren. Steeds meer activiteiten worden door machines en elektronische apparaten verricht. Wij staan steeds verder verwijderd van een directe uiteenzetting met de wereld. Daarom is het belangrijk dat de kinderen spelenderwijs kennis maken met de oer menselijke activiteiten en arbeidzaamheid. Dat doen we door middel van spelletjes en liedjes in de ochtendkring - de bakker, de wasvrouw, de timmerman, de bouwer en vele andere activiteiten komen aan bod. Er zijn een schat aan oude zangspelen, gedichtjes en rijmpjes.
Taalontwikkeling
Door de liedjes en versjes te leren en te herhalen, worden velen aspecten van de taal ontwikkelt, woordenschat uitgebreid en taalgebruik onbewust eigen gemaakt. Kennismaking met de eigen cultuurschatten.
Zijn er kinderen van andere dan Nederlandse afkomst in de groep, worden er liedjes van de betreffende landen in de kring activiteiten verwerkt.
Beweging
Grove en fijn coördinatie, ruimtelijke oriëntatie, concentratie, motoriek.
Sociale ontwikkeling
Samen doen, beurt nemen.
Muzikale vorming
Er wordt gezongen en muzikale instrumenten worden gebruik ter begeleiding. Blokfluit, lier, ritme stokjes.
Gewoontevorming
Door de herhaling worden gewoonten ingeprent. Gewoonten geven veiligheid en vertrouwen, positieve gedragsvorming wordt bevestigt. Gewoontevorming is een belangrijk bouwsteen voor het ontwikkeling van het geheugen. Door herhaling leren de kinderen zonder inspanning op en natuurlijke wijze lange versjes uit hun hoofd, en de volgorde van de terugkerende onderdelen van de kring komen als vanzelfsprekend tot stand.
Imaginatievermogens
De fantasiekrachten worden aangesproken. Het kringetje wordt met een verhaal aaneen geweven; de spelletjes en liedjes toveren andere werelden op en de verbeeldingskrachten die de kinderen van naturen hebben worden gewekt. Vaak zijn juist deze vermogens al bij de jonge kinderen door de veelheid van indrukken van buiten (t.v. en media) onder gespoeld of verdreven. In het kringspel worden de verbeeldingskrachten herontdekt en gewekt.
Eerbiedskrachten
De ochtendkring gaat altijd van start met een dankspreuk voor de nieuwe dag.
© Helend opvoeden 2025
