Het fysieke lichaam
Teksten van de vijf inleidingen gehouden door dr. Frits Wilmar tijdens de herfstconferentie voor heilpedagogen, van 14 t/m 18 oktober 1983
De tekst is zover mogelijk gewoon overgenomen, met kleine weglatingen of veranderingen waar daar specifieke verwijzingen zijn naar de situatie van de conferentie. Het was in die tijd nog niet politiek incorrect om direct uit de voordrachten of boeken van Rudolf Steiner te citeren. Ik laat dat echter graag net zo staan. Voor degene die echt dieper op de onderwerpen in wil gaan, is het fijn om de verwijzingen te hebben. Het is duidelijk dat de spreker wèl uit eigen ervaring en kennis spreekt. De bron van zijn kennis en de daarin besloten eigen ontwikkelingsmogelijkheden, wordt steeds benoemd. Dat is belangrijk als men dit werk op de juiste wijze wil oppakken.
Het fysieke lichaam
Welnu, het fysieke lichaam, daarvan denken we altijd dat we dat wel kennen. En ik wil dit niet direct tegenspreken, maar als je als arts patiënten op het spreekuur krijgt en je gaat vragen wat ze mankeren, dan merk je hoe het daarmee in de dagelijkse praktijk gesteld is, met die kennis van het eigen fysieke lichaam. Dat is ook geen wonder, want we hebben er een huid omheen. Dus wat we meestal weten van het fysieke lichaam, dat weten we van horen zeggen of uit boeken. Dat is toch eigenlijk interessant eens even vast toe stellen, want we denken dat we het zo goed weten.
Het fysieke lichaam is eigenlijk toch erg ver van ons bewustzijn verwijderd. Het is zo interessant dat, wanneer je gezond bent, je er eigenlijk ook geen bewustzijn van hebt. Je weet 's morgens niet eens met welk been je bent opgestaan bijvoorbeeld. Dat zijn allemaal dingen waar van je je langzamerhand bewust zou kunnen worden, hoe je eigenlijk omgaat met dat fysieke lichaam. Je doet er iets mee, maar het is een instrument dat je zo met jezelf identificeert, dat je je van het gebruik ervan helemaal niet bewust bent, gewoonlijk. En als je je ervan bewust gaat worden, dan wordt je op datzelfde moment onhandig, dan word je een beetje houterig en als je er bij stil gaat staan hoe je eigenlijk loopt, ga je heel merkwaardig lopen.
Ik wil nu proberen een enigermate systematische beschouwing op te bouwen, waarbij ik wel verzoek in aanmerking te nemen dat het gaat om een inleiding en niet om een afgerond verhaal.
Laten wij nu eerst naar de gestalte kijken, onze fysieke gestalte
Daar kunnen we dan meteen al een paar gezichtspunten over verzamelen. In de eerste plaats is die gestalte zo, dat we zeggen kunnen: hij is aan alle mensen gemeen. De fysieke gestalte is ons allen gemeen. We vormen als mensen een van de vier natuurrijken op aarde. Op het eerste gezicht merk je: je fysieke gestalte is een algemeen menselijke gestalte. Daarbij moeten we in aanmerking nemen, op grond van de geesteswetenschap, dat deze gestalte vier metamorfoses heeft doorgemaakt, vier trappen van ontwikkeling.
De vier trappen van de wereldevolutie zijn tegelijkertijd vier stadia die een telkens hogere trap van ontwikkeling van het fysieke lichaam bewerkstelligd hebben: Saturnus, zon, maan en nu aarde.
Nu hebben we ook kunnen leren uit de geesteswetenschap, dat deze ontwikkeling, deze evolutie, een bepaalde richting, een bepaald doel heeft. En wel dat doel dat in eerste beginsel in onze mensheidstrap is bereikt: een zodanige gestalte, een zodanige belichaming tot stand te brengen, op te bouwen, dat deze belichaming woning kan geven aan de zelfstandige geest, zoals wij dan die geest noemen: ons Ik.
We hebben dus vier metamorfoses.
Dit werk aan de fysieke gestalte is het werk van (en dit spreekt de geesteswetenschap uit door het vernieuwde geesteswetenschappelijk onderzoek van Rudolf Steiner) de koren van de goddelijk-geestelijke hiërarchieën, van vereende geestelijke wezens.
Dat deze geestelijke wezens als een grandioos oogmerk, als een grandioos doel van het begin af aan voor zich hebben gehad: een wezen tot stand te brengen, een wezens gemeenschap tot stand te brengen, de mensheid namelijk, die hen geëvenaard zou kunnen worden. En U weet uit Uw geesteswetenschappelijke studies, dat dit oogmerk, dit doel doorkruist wordt. Dat er uit deze goddelijk-geestelijke koren, uit deze hiërarchische koren, bepaalde groepen van geestelijke wezens zich zelfstandig hebben gemaakt. Zich zo zelfstandig hebben kunnen maken, dat ze een eigen weg ingeslagen zijn, waarbij dan deze eigen weg zich ook voornamelijk uitwerkt op dit doel van de schepping, op dit mensenwezen. Kortom, er is dus een soort verstoring van de evolutie, een doorkruisende invloed, die wij onder elkaar kennen als de invloed van de luciferische en de ahrimanische machten.
Deze doorkruisende invloeden, die overigens niet pas op aarde in onze huidige evolutie een aanvang hebben genomen (in de 'Geheimwissenschaft' hebt U bijvoorbeeld kunnen lezen dat dit al op de vorige evolutietrap is gebeurd op de oude maan) hebben dan tot gevolg dat de menselijke gestalte aan en afwijkende invloed onderhevig is geworden. Dat kennen we als het beeld uit de Heilige Schrift: de Zondeval en de Verdrijving uit het paradijs, de verdrijving uit de oertoestand dus, uit de toestand van volledige harmonie met de kosmos, met de goddelijk-geestelijke wereld, als een losmaken daaruit. Wat is nu daarvan het gevolg? Een verharding, een verdichting, zodanig, dat nu het fysieke lichaam in eerste instantie niet meer onder de onmiddellijke invloed van ons eigen geestelijk wezen staat. We zijn slechter geworden, om het maar gewoon te zeggen.
We moeten ondergaan een geboren worden en een sterven. We zijn er bij de geboorte niet bij en we moeten bij het sterven dat fysieke lichaam loslaten, aan zijn lot overlaten.
Er is nog iets anders wat een belangrijke rol speelt en wat ik meteen in wil vlechten, namelijk dat dit hele proces er een is (ik duid het nu alleen maar aan, want het kan een gespreksthema worden) van een te sterk in de vorm gebannen raken. Dit heeft tot gevolg gehad, dat wanneer wij mensen ons willen belichamen, wij niet vanuit de kracht en de macht van de geestelijke wereld waaruit we stammen, dat hele instrument zelf tot stand kunnen brengen, maar dat het ons moet worden aangeboden vanuit een doorlopende, erfelijke levensstroom binnen het aardegebied, dat wil zeggen: buiten de rechtstreekse onmiddellijke invloed van de individuele geestelijke krachten.
We hebben, om het maar een beetje plat te zeggen, een vader en een moeder nodig om geboren te kunnen worden. Een vader en een moeder, in ieder geval twee mensen.
Er is een voorafgaande periode in de ontwikkeling geweest, waarbij dat vaderlijke en dat moederlijke in de mens nog in èèn voorouder was verenigd. Waarbij dat vaderlijke en dat moederlijke in een mens zo sterk kon samenwerken in een voorvader, dat daardoor ook de voorwaarden konden worden geschapen voor nageslacht. Dit is een verschijnsel dat je nog tot op de huidige dag in de dieren- en plantenwereld terugvindt, als late herinneringen aan het oer stadium waarin ooit ook de eerste mens heeft verkeerd. Dus de zogenaamde ongeslachtelijke voortplanting.
Hier hebben we te maken met een erfelijke stroom, waar we telkens als we weer geboren willen worden, als we ons willen belichamen, in moeten onderduiken. Die erfelijke stroom waarin we moeten onderduiken, maakt dat we niet alleen maar hebben te maken met de algemeen menselijke gestalte van ons fysieke lichaam, maar dat dit algemeen menselijke gestalte nu wordt gespecialiseerd door de rassenvormen. Daardoor is tot stand gekomen de constante mensenrassen. Niet alleen de constantheid van mensenrassen, waarbij dit wel heel sterk is, waarbij het dus geheel en al in de erfelijke gestalte vormende stroom wordt gefixeerd, maar bijvoorbeeld ook in minder sterke mate bij datgene wat volkseigen is. Hierbij grijpt het weliswaar niet zo diep als bij de rassenvorming, maar er komen hierbij toch wel degelijk ook bepaalde eigenschappen erfelijk naar voren. Alleen in Europa al, waar je bijvoorbeeld in het Middellandse Zeegebied over het algemeen kleinere gestaltes hebt en in Scandinavië over het algemeen grotere gestaltes.
Het treedt niet zo sterk bindend op als bij de rassenvorming.
Maar het heeft toch wel die neiging. Daarbij komt dan nog een aspect - en daarbij komen we alweer in de praktijk van ons werk - je hebt ook te maken met erfelijk vastgelegde voorwaarden voor de vorming van een bepaalde aangeboren ziekteaanleg. Erfelijk vastgelegde voorwaarden die daartoe kunnen voeren.
Vooral de laatste jaren is het onderzoek daarvan eigenlijk in een beslissend stadium gekomen. Er zijn feiten die aantonen, dat allerlei heel karakteristieke fysiek-lichamelijke afwijkingen ook werkelijk samenhangen met de z.g. erfelijkheids-substantie. Heel bepaalde karakteristieke afwijkingen die we dan ook in ons samenhangen, kunnen ontmoeten bij kinderen en bij volwassenen, die je op het eerste gezicht doen herinneren aan een of ander kind dat je vroeger ook al eens gezien hebt. Hebt U nu ook bepaalde kinderen voor U? Kinderen bijvoorbeeld met een heel bepaalde gezichtsvorm, met een bepaalde gebitsstructuur, met een bepaalde ogenstand, met een bepaalde neus, een bepaalde vorm van de schedel. Verdergaand naar bijvoorbeeld de vorm van de handen, vingers, van de benen, voeten. Als je op het eerste gezicht eigenlijk al een hele bepaalde te omschrijven gestalte hebt dus, die heel sterk afwijkt van de algemeen menselijke norm. Dan is er nog een derde categorie van gestalte vormende voorwaarden en die verleent ons nu werkelijk onze oer eigen individuele trekken.
Het eerste was datgene in onze fysieke gestalte wat algemeen menselijk is, wat we allemaal gemeen hebben, waardoor we dus allemaal een drieledig menselijk organisme hebben, we dus allemaal in ons ingebouwd hebben, in ons skelet gebouwd hebben, de mogelijkheid om rechtop te gaan.
Dat is bij de liggende zuigeling al aanwezig. De hele bekkenbouw, de hele bouw van de wervelkolom, de hele bouw van de halswervelkolom, is bij de pasgeboren zuigeling al aanwezig, zodat hij in de bouw van zijn skelet de mogelijkheid heeft om rechtop te gaan, om zijn hoofd rechtop vrij in de wereld te dragen, om ook zijn armen en zijn handen los te kunnen maken van de kruiphouding en dus vrij te hebben. Dit alles is dus van meet af aan in het skelet ingebouwd. Dat is een kracht en een macht in ons fysieke lichaam, in de aanleg van ons fysieke lichaam, waaraan ik in mijn boek over Embryologiex) geprobeerd heb veel aandacht te besteden.
x) Frits Wilmar "Menswording voor de geboorte". Zeist 1982.
Deze geestelijke kracht, dit geestelijk vormende principe heeft Rudolf Steiner genoemd de geestkiem van het fysieke lichaam, een geestelijk instrument in het rijk van de goddelijk-geestelijke hiërarchieën, die daarmee een mensenlichaam, een fysiek mensenlichaam kunnen voorbereiden en tot stand brengen, en ook ons hele leven door in stand houden.
Dan hebben we dus ten tweede erfelijke invloeden, erfelijke factoren, en nu ten derde de individuele factoren. Dus drie klassen van factoren die aan de gestaltevorming meedoen.
Als ik nu die erfelijke factoren hier nog eens aanhaal, dan stellen we dat we ermee te maken hebben als we geboren worden, we een fysiek lichaam aangeboden hebben moeten krijgen uit de erfelijke stroom, waarin we ons dan moeten gaan thuis voelen. Dat wordt in de antroposofische pedagogie beschreven. Je hebt dat in de Heilpedagogische Cursus ook als het 'model'. Het model dat we gaan gebruiken om onze eigen individuele aanleg aan de hand van dat model te gaan inbouwen, verwezenlijken. Daar hebben we de eerste 7 jaren van ons leven voor nietwaar?
Dat is de eerste zeven jaar periode waarin we ons als geestelijk wezen (we zijn ons dat natuurlijk helemaal niet bewust) gaan uiteenzetten met dat ons aangeboden model. Waarbij die strijd plaatsgrijpt, je kunt het een strijd noemen, een confrontatie met de krachten van de erfelijkheid, met het oog op het fysieke lichaam. Waarbij we bezig zijn het eigen fysieke lichaam aan de hand van het model te vormen. Dat gebeurt helemaal onbewust en U weet hoezeer de zintuiglijke ervaringen, fysiek zintuiglijke ervaringen, gedurende die eerste zeven jaren een rol spelen. Een rol bij het tot stand brengen van het eigen fysieke lichaam, door de kracht van de eigenlijke individuele factoren, die hele individuele aanleg die we ook met onszelf meebrengen.
Die aanleg is dus vrucht van vorige aardelevens, waardoor we onze talenten, onze aangeboren vermogens, bij voorbeeld kunstzinnige vermogens - langzamerhand gaan doorzetten in die erfelijk bepaalde lichamelijke structuur, waarin dit alles kan plaatsvinden.
En U komt ook bij deze confrontatie soms pathologische, en voor het verdere leven beslissende gebeurtenissen tegen. Ik herinner U bijvoorbeeld aan de fenylketonurie. Weet iemand wat dat is? Het is een eiwitstofwisselingsstoornis – aangeboren - die met het fysieke lichaam samenhangt en die uit een onvermogen in het fysieke lichaam bestaat, om bepaalde bestanddelen van de voeding te verwerken. Het kind wordt schijnbaar normaal geboren, maar zodra het aardesubstantie tot zich gaat nemen, vindt door dat onvermogen om met bepaalde factoren van de eiwitvoeding klaar te komen, zich ermee uiteen te zetten, een zelf vergiftiging plaats. Die zelf vergiftiging gaat dan zo ver, dat daardoor het nog zo kwetsbare centrale zenuwstelsel, de hersenen en het ruggenmerg worden beschadigd. Dat is een proces dat kort na de geboorte gaat beginnen. Wanneer je nu maar vlug genoeg ontdekt dat die aanleg bestaat (en dat kun je ontdekken door een heel eenvoudig onderzoek, dat tegenwoordig min of meer verplicht is in de zuigelingenzorg), dan kun je aan zulke kinderen een bepaald streng dieet geven. En dan komt waar ik op wijzen wil: dat namelijk door dit strenge dieet gedurende de hele eerste zenenjaar-periode vol te houden - en voor de veiligheid nog een paar jaar daarna - dan bij die confrontatie tussen het eigen fysieke lichaam en het model een zodanig stabiel stadium, een zodanige graad van voltooiing is bereikt dat als je zo'n kind na het 10e of 11e jaar langzamerhand op gewoon dieet gaat zetten, het dan niet meer schaadt.
Ziet U, daar hebt U een treffend voorbeeld gekregen van wat Rudolf Steiner eigenlijk bedoelt wanneer hij spreekt over die confrontatie, over die strijd die dus je eigen individualiteit heeft te voeren wat betreft het doorzetten van de je eigen krachten tot omvorming van het fysieke lichaam, met het aangeboden model.
Nu kunnen we een vraag stellen die in het kader van ons werk heel belangrijk is. We hebben gezien, dat we als mensheid niet meer in staat zijn, het vermogen niet meer hebben, om ons eigen fysieke lichaam helemaal met ons eigen mensenwezen te doordringen, zoals in de oertijd nog het geval was, toen wij als mensheid nog in de schoot der goden rustten en geen zelfstandige Ik-wezen waren. (Dus in die oer toestand waarin de mens nog geheel en al een werktuig in de hand Gods was.) Wij zijn niet meer in die oer toestand en wij hebben te aanvaarden datgene wat ons ter beschikking kan worden gesteld in de erfelijkheidsstroom Nu is de vraag die je je kunt gaan stellen: hoe komt het dan dat er zoveel gevallen, zoveel medemensen zijn, zoveel kinderen geboren worden die fysieke gebreken hebben, hetzij van erfelijke aard, hetzij van andere aard? Hoe komt het dat er zo vele kinderen worden geboren met aangeboren gebreken? Dat zou niet moeten hoeven. Hier hebben we een vraagstelling die eigenlijk voor ons hele werk van centraal belang is. Is het alleen maar een ongeluk, is het een vergissing? Is het een noodlottig toeval, dat ons doet geboren worden in zo een gebrekkig, of in zo een ziekelijk lichaam?
Want het gaat hier om iets wat het hele leven, het hele fysieke leven een belasting blijft. Wat zo sterk gebonden is aan de fysieke structuur, dat het niet door het etherlichaam astraallichaam en de ik-organisatie bij het werk aan het eigen model, het eigen fysieke lichaam, kan worden geëlimineerd, overwonnen. Dat is de vraag die we nu kunnen stellen bij die aangeboren afwijkingen, die vaak tegelijk ook ziekten zijn.
Ik kan nog een voorbeeld noemen, voor zover U toch niet zou weten waar ik nu ook aan denk: Downs syndroom. Als je met Downs syndroom geboren wordt, dan heb je je hele leven lang Downs syndroom. Begrijpt U? Maar nu komt het: wat doe je ermee?
Zo ook met al dat andere aangeboren, chroomstaal bepaalde afwijkingen. Is dat een ongelukkig toeval? Is dat iets waar je dan alleen maar het slachtoffer van bent, waarbij we die mensen alleen maar als slachtoffers moeten bekijken, of heeft dat een andere kant? Heeft dat iets te maken met wat anders?
Daar komt om de hoek kijken wat wij het menselijk lot noemen. En dan speelt bij dat menselijke lot niet alleen dat negatieve, dat belastende een rol van in een gebrekkig, in een ziekelijk lichaam je intrek te moeten nemen, maar aan de andere kant ook al datgene wat we aan individuele vermogens, aan individuele plusfactoren, als ik het zo noemen mag, in ons gaan verwezenlijken. Waarbij dus van het begin af aan een uiteenzetting gaande is tussen datgene wat erfelijke belasting is en dat wat individuele plusfactoren zijn. Hier komt dus zoals ik u al zei, het karma, het lot om de hoek kijken. Dat er dus inderdaad een instantie bestaat, de geestelijke leiding van de mensheid en van elke mens apart, die je leidt, je toe leidt naar een zodanig ouderpaar. Een ouderpaar dat hun lichaam ter beschikking stelt en dat in wezen deze bemoeilijkende factoren in zich draagt. U weet dat dit probleem al meteen een belangrijke rol speelt in de tweede voordracht van de Heilpedagogische Cursus. Dat daar Rudolf Steiner al meteen een motief neerzet, een hoofdmotief voor het hele heilpedagogische werk en het sociaal therapeutisch werk. Hij zegt daar, dat dit intrek moeten nemen in een fysiek lichaam, dat van het begin af aan een heel leven door, bepaalde handicaps toont, bepaalde eenzijdigheid, ziekelijke eenzijdigheid, dat dat samenhangt met het voorbereidende leven tussen de dood in een vorig leven en een nieuwe geboorte. En dat daarbij iets in het spel is wat Rudolf Steiner daar noemt: een onkunde van de geesteskern met betrekking tot de kennis van het lichaam.
Er is dus tijdens de geestelijke bestaansvorm in het leven, (tussen dood en nieuwe geboorte; als ik mijn weg tot een nieuwe incarnatie moet gaan nemen) de mogelijkheid van een onkunde van de structuur van het wezen van het fysieke lichaam, dat mij ertoe brengt - onder leiding van de geestelijke wereld - dan ook een gebrekkig fysiek lichaam te kiezen.
Daar is een keuzemoment, geen toeval, maar een keuzemoment een fysiek lichaam te kiezen, dat nu daardoor zich kenmerkt dat het allerlei onvolkomenheden vertoont. Een fysiek lichaam waarmee wij, ik dan dus, moet worden geconfronteerd wanneer ik in een nieuwe incarnatie kom.
Wat komt daaruit te voorschijn? Een leerschool. Dan is dus het leven met zulk een gebrekkig, geschonden met zulk een ziekelijk fysiek lichaam, een leerschool.
Ik heb U gisteren al gezegd aan het eind van de inleiding, dat het hoogst interessant is dat ons fysiek lichaam zo ver van ons gedistantieerd is, dat we het eigenlijk als een stuk buitenwereld beleven en bijna zo objectief als de rest van de buitenwereld.
Wat bedoel ik daarmee?
Ik heb het al aangeduid: aangeboren blindheid bijvoorbeeld is iets waaraan je niet helemaal machteloos bent overgeleverd. Je kunt ermee leren leven, onder de leiding natuurlijk van je ouders en van je andere opvoeders. Je kunt je ermee uiteen gaan zetten. Het is een toestand. Het is niet in de gewone zin van het woord een ziekte waardoor je wordt overvallen, waarbij je dan helemaal machteloos in je bed ligt, maar waar je na een poosje weer bovenuit komt. Ook als je bijvoorbeeld als spastisch kind geboren wordt, is dat een toestand. Het is een lichamelijke handicap, door een hersenbeschadiging, die ertoe leidt dat je enorm geremd bent in je vrije bewegingen, maar je kunt ermee leren leven.
Er zijn tegenwoordig allerlei boeken geschreven door zulke mensen, mensen die het lot hebben gehad als een zwaar spastisch kind geboren te worden. Ik hoef U alleen maar te herinneren aan het boek 'Mijn linker voet' van Ivor Brown('My left foot'). Dat gaat over een dergelijk zwaar spastisch, athetotisch geval (onwillekeurige bewegingen) en daar wordt beschreven hoe deze persoonlijkheid zodanig met die handicap had leren leven, dat hij er toch een volwaardig mens en arts mee is geworden.
Dat zijn dus getuigenissen, waarbij men ziet hoezeer dat fysieke lichaam niet alleen maar een ongeluk hoeft te zijn wanneer het zo gedeerd, zo geschonden van het begin af aan je leven begeleidt, maar dat het zelfs een uitdaging kan worden. Dat is een houding die ook òns kan leiden in de heilpedagogie, een houding die we hebben moeten wanneer we met kinderen te maken krijgen, of volwassenen, die ons een fysieke gestalte met problemen tegemoet dragen. Een gezichtspunt dat we kunnen hebben voor onze verdere besprekingen.
Nu hebben we in dat fysieke lichaam (om nog wat over die fysieke gestalte te zeggen) nog verschillende dingen die ons op kunnen vallen. Ik heb geprobeerd er zodanig over te spreken, dat het duidelijk is dat het leeft. In zoverre het een levend fysiek lichaam is, staat het dus onder invloed van de krachten van ons levenslichaam.
We hebben in ons fysieke lichaam fysieke processen, die zodanig afwijkend verloop van het fysieke proces in de natuur, dat je merkt dat daar iets bezig is om ons fysieke lichaam af te zetten, onafhankelijk en zelfstandig te maken ten opzichten van de omgevende fysieke natuur.
Daar heb je een eerste stap op de weg naar de individualiteit vorming, nietwaar. Je zit al in die speciale vorm van levensprocessen, die ons in ons hele fysieke lichaam afzetten van de omgevende fysieke natuur.
En U weet, nietwaar, als je gestorven bent dat dan je lichaam tot ontbinding overgaat. Dan is je fysieke lichaam op dat moment een deel van de omgevende natuur. Die weet er dan ook wel raad mee, die ontbindt dat dan.
De volgende stap is dan deze, dat je niet alleen een levend wezen bent, maar ook een wezen met eigen gewaarwording mogelijkheden, met eigen bewegelijkheid, eigen vorm van beweging, met astraallichaam invloed. Daar zullen we nog over spreken.
En tenslotte dat vierde deel, die vierde invloed: dat je dan ook in je fysieke lichaam uitdrukking bent, afdruk bent, van je eigen geestelijk wezen. Waar dus die levensprocessen, waar dus die eigen bewegelijkheid nog een eigen individueel stempel krijgen. Dat is iets dat zichzelf steeds duidelijker tot uitdrukking brengt in de verschillende leeftijdsfasen. In de ontwikkelingsfasen van een kind.
De individualisatie van de levensprocessen vanaf de schoolrijpheid, de individualisatie van het gewaarworden van het begeerte- en driftleven. Maar ook eigen activiteitsleven na puberteit, en de individualisatie van het eigen Ik-wezen tenslotte, zich uitdrukkend ook in de hele karakteristieke pasfoto fysiognomie zou ik willen zeggen. Nietwaar, je hebt dan tenslotte je eigen neus, je eigen kin, enz. Maar ook begint dan te komen wat aan je handen hun individuele stempel begint te verlenen, waardoor je dan ook je beroepsgeschiktheid krijgt.
De vier invloeden die we dus hebben in dat fysieke lichaam.
En nu een nieuwe beschouwing, een nieuwe aanloop, nl. het stoffelijke karakter van ons fysieke lichaam. Hebben we tot nu toe over de gestalte gesproken, nu bekijken we het stoffelijke karakter. We kunnen ook spreken van een stoffelijk lichaam. Ook hier speelt nog eens een keer, maar dan vanuit een andere hoek bekeken, een te ver gegane verdichting van ons stoffelijk fysieke lichaam een rol.
We hebben door de werking, de invloeden van onze huidige aarde-evolutieperiode een vast fysiek lichaam gekregen. Als we over de stoffen van ons fysieke lichaam spreken, dan kunnen we herinneren aan de warmte, de lucht, het water, de vloeistoffen en de aarde, nietwaar. De warmte als instrument van onze Ik-werking, de lucht het instrument voor de werking van ons bewustzijnslichaam, het astraallichaam, het vloeistofachtige als onvoorwaardelijke noodzaak voor de werking van ons levenslichaam, ons etherlichaam. En tenslotte het vaste element, het eigenlijke aarde-element, het element van de chemische elementen. De groep van de chemische elementen die ons onze eigenlijke vaste consistentie leveren, waardoor wij voor elkaar ondoordringbaar zijn. Als ik hier sta, dan kan er niemand anders op deze plek staan, dat kan nu eenmaal niet. Dat is erg jammer want daardoor missen we een mogelijkheid tot verstandhouding. Wat hier binnen in mijn huid zit is voor U onbereikbaar.
Dit is zodra we gaan slapen heel anders. Dan laten we ons fysieke lichaam in bed, ons etherlichaam ook nog, en dan zijn we allemaal verenigd, vriend en vijand, in die slaapwereld. En hoe meer je elkaar vijandig gezind bent, des te meer ben je verenigd. Wat fijn hè dat je dus elke nacht de gelegenheid hebt om vrede te sluiten.
Daarom is het zo heel belangrijk hoe je wakker wordt. Kijken of er nog iets van zo'n goed voornemen bestaat! Of je de volgende morgen nog het idee hebt van: 'ik ga naar hem toe'. Dat zou allemaal veel eenvoudiger zijn als onze fysieke lichamen niet ondoordringbaar waren, want dan zouden we meteen van elkaar weten wanneer de een de ander leed had aangedaan. Maar omdat we nu eenmaal een huid om ons heen hebben, kijkt dus diegene die dat leed aandoet alleen maar tegen die huid aan en ziet niet wat er onder die huid gebeurt. En degene die het leed is aangedaan verbergt dat over het algemeen toch, omdat men voldoende zelfgevoel heeft om dat niet naar buiten te tonen.
Ziet U, dit zijn nu allemaal praktische gevolgen van het feit dat we een ondoordringbaar stoffelijk fysiek lichaam hebben.
Toch belangrijk hoor, om over na te denken! Het is eens een keer nog niet zo geweest, namelijk in de paradijstoestand. Daarom hoeft U de mensen in het paradijs ook geen blaadjes voor te tekenen. De mogelijkheid en de behoefte er een blaadje voor te zetten komt pas aan de orde als je tegen iemand aankijkt. Ja, zo zit dat. En zo heb je dan ook de verklaring voor het vastleggen van eigenschappen in het fysieke lichaam in de erfelijkheidsstroom, dat dan onontkoombaar is door deze te sterk doorgegane verdichting, die zich uitdrukt tot in de microscopische structuur van onze fysiek samenstellende stoffen.
Dit is, zoals ik U al zei, de laatste jaren door elektronen microscopisch en micro biochemisch onderzoek van de cel structuren ontdekt. Hierbij is de genenopbouw van de chromosomen tenminste tot op zekere hoogte ontward.
Als U van die sciencefictionliteratuur leest, dan denkt U gut, gut, wat zijn die genen allemaal al manipuleerbaar geworden', maar het is toch voorlopig nog alleen maar met bacteriën dat ze die dingen uithalen. (voordracht is in 1983 gehouden) Maar de wetenschap kent geen grenzen, en wat men dus momenteel aan onderzoek met bacteriën en met planten - de eencellige - doet, kan natuurlijk in de toekomst - en dat doen die lui dan ook meteen in hun fantasie - toch wel een mogelijkheid tot manipulatie ook van de menselijke celkern structuur opleveren. Daar behoeven we ons geen illusies over te gaan maken, maar we moeten toch wel een beetje weten op welke stand we op het ogenblik zitten en weten dat dus momenteel nog geen ingrijpen mogelijk is.
Ik zou hier toch op iets willen wijzen. Wanneer ik deze dingen in de opleiding in Eckwälden behandel, dan dring ik er bij de studenten, de seminaristen daar altijd erg op aan, dat ze de z.g. karma voordrachten bestuderen. Dat wil zeggen: de eerste zes, uit het eerste deel. Dat zijn nog algemeen grondleggende, fundamentele beschouwingen over het karma. Ik bedoel hier de voordrachten die Rudolf Steiner in het jaar 1924 na de Weihnachtstagung is gaan houden. Gisteren noemde ik U ook al een bundel voor drachten en wel 'Antroposofie, een inleiding', die is daar onmiddellijk aan voorafgegaan; daarna begon Rudolf Steiner met de karma voordrachten, en de eerste zes daarvan beveel ik altijd erg ter bestudering aan wanneer we een thema als nu voor onze conferentie hebben: de bestudering van de vier wezensdelen. Rudolf Steiner legt er bijvoorbeeld in uit hoe het met ons fysieke lichaam is gesteld. Ik heb er zo een paar zinnen uitgehaald, die na datgene wat ik nu heb verteld, bij U zeker zullen inslaan!
In de vierde en vijfde voordracht, die van 24 februari en 1 maart 1924 kunt U het vinden. Daar staat: ons fysieke lichaam is ons eigenlijk van de aarde uit verleend, dus vanuit de aardestroom. Een andere zin: het fysieke lichaam komt uit de afstammingsstroom.
Nog zo'n opmerking: als de mens wordt geboren krijgt hij zijn fysieke lichaam van ouders. Heel duidelijk, daar is geen twijfel mogelijk. Er is in dat opzicht dus een overeenstemming met datgene wat we vanuit de schoolse menskunde, de wetenschappelijke menskunde, leren.
Ik herhaal het: ons fysieke lichaam is ons eigenlijk vanuit de aarde verleend; het fysieke lichaam komt uit de afstammingsstroom; als de mens wordt geboren krijgt hij zijn fysieke lichaam van zijn ouders.
Daar ligt dus verankerd wat we nu hebben proberen aan te duiden als al datgene wat wij rekenen tot aangeboren gestalte, eenzijdigheid, aangeboren erfelijke gestalte eenzijdigheid, aangeboren stofwisselingsstoornissen (en er zijn er een heleboel ontdekt) aangeboren chromosomale afwijkingen. Dit alles is onder dit hoofdstuk samen te vatten. Men heeft daarbij toch te maken met een situatie, met een taak.
In een ander verband zou je ook kunnen zeggen: ons fysieke lichaam is zò ver van ons af, dat kost ons enorme inspanning, enorme inzet om er uit eigen wil aan te gaan werken. Het kost ook ouders en opvoeders de grootste inspanning - ik bedoel naar inzet - om in het fysieke lichaam van hun kind, van hun pupil veranderingen tot stand te brengen. De tijd die je nodig hebt om in het gebied van het fysieke lichaam veranderingen aan te brengen, al is het ook nog maar zo weinig, is eigenlijk iets waarbij je merkt hoe ver het van het aan te spreken wezen, van de pupil, of van jezelf weg ligt. Al bestaat de verandering maar hieruit, dat je van je spasmen op een andere manier leert gebruik te maken. Dat je dus niet de hele tijd tegen je spasmen hoeft op te tornen, wat altijd weer tot een nederlaag voert, maar dat je langzamerhand zò met je spasmen leert omgaan dat je ze ook kunt benutten, tot een nuttig effect kunt voeren. Dat is een lange ontwikkelingsweg en de interessante vraag is: wie en wat is daar voor nodig?
Daar is de wezenskern van het kind ook voor nodig. En je dient je van begin af aan als opvoeder, en eerst recht als heilpedagoog, als sociaal therapeut, niet te fixeren op dat treurige, dat tragische van de handicap. Zeker niet, want dan komt er niks tot stand. Je doet het natuurlijk in zekere mate toch wel, je maakt bijvoorbeeld gebruik van fysiotherapeutische hulpmiddelen. Maar die middelen moeten hulpmiddel blijven. Je moet in de eerste plaats toch proberen zelf tot mede helper, tot medewerker te maken. Niet alleen vanuit zijn Ik - dat is dan nog niet eerst 'geboren', maar ook vanuit zijn etherlichaam, ook vanuit zijn astrale lichaam.
In de twaalfde voordracht van de Heilpedagogische Cursus staan wat dat betreft hele interessante en de zaak verhelderende opmerkingen. Daar zegt Rudolf Steiner, dat bij al deze dingen toch altijd de individualiteit van het kind betrokken is. En, zegt hij: het is zelfs bij een beenbreuk zo, en dat zouden de chirurgen wel eens mogen bedenken, dat daarbij ook de actie van de patiënt een rol speelt, ja zelfs een hoofdrol. Dat is interessant, die opmerking heeft hij in 1924 gemaakt. Toen werden de gipsverbanden nog altijd zo aangelegd, dat de betreffende extremiteit daarin inderdaad 6-8 weken of zelfs langer totaal geïmmobiliseerd zat. Helemaal lam gelegd; je kon er niks aan doen. En wat was het gevolg? Als je dat totale gipsverband er dan op een gegeven moment af nam, dan waren die mensen zo verstijfd, dat ze daar bijvoorbeeld hun hele leven lang een stijve elleboog van overhielden. Het was toen in 1924 dat Rudolf Steiner zei: "Je zou het anders moeten doen" Maar daar waren de chirurgen van toen niet voor. Nu weten we het wel. Tegenwoordig weten we dat bij een fractuur, een beenbreuk van het begin af aan de activiteit van de patiënt een rol moet spelen, een hoofdrol zelfs. De patiënt moet meehelpen om tot genezing te komen.
Wij moeten weten dat de structuur van het bot en van de gewrichten alleen dan weer naar het oorspronkelijke staat toe kan gaan, wanneer de individualiteit, het geestwezen van de patiënt daar een actieve rol bij kan spelen. Alles wat een dokter doet, alles wat U doet, is zonder dat er iets bij komt waardeloos. Werkelijk waar, ik mag dat zo zeggen: alles wat de dokters doen bij technische ingrepen, de orthopeden bijvoorbeeld, dat timmermanswerk bij de operaties, is allemaal totaal tevergeefs wanneer je niet van het begin af aan een andere instantie ook activeert, aanspreekt, te weten: het *geestelijk wezen van de patiënt.
Dat is het gevoel wat ons eigenlijk vanaf het begin, ook principieel, moet begeleiden. Ook al wanneer we met de behandeling de opvoeding en de genezing van het fysieke lichaam beginnen. Je spreekt het Wezen van het kind, van de patiënt aan. Ook al is die patiënt nog zo psychotisch, nog zo gevangen in de gevangenis van zijn wezensdelen, van zijn fysieke lichaam door bijv. die aangeboren stofwisselingsstoornissen, dan is toch wat ons in onze heilpedagogische, in onze sociaal therapeutische initiatieven als achtergrond van ons streven moet begeleiden dit: dat we daarbij steeds het wezen van dat kind aanspreken.
U weet verder hoe werkzaam het is, dat je niet alleen voor het front Van het kind zo werkt, maar vooral ook in gemeenschap met elkaar werkt, zodanig ik mag het hier uitspreken - dat je slaapleven ervan wordt doordrongen. Want U weet dat wanneer we allemaal gaan slapen, we daardoor niet door onze fysieke lichamelijkheid machteloos van elkaar gescheiden zijn, maar dat we dan in ons zielen geesteswezen tot elkaar kunnen doordringen, en elkaar dan tot op zekere hoogte helpen in onze gemeenschappelijke taak.
*Tegenwoordig (2010) is het begrip 'salutogenese' bekend en wordt het in de antroposofische geneeskust ook ze benoemd.
© Helend opvoeden 2025
