Beeldende therapie
Beelden zijn de taal van de ziel
Diederick Sprangers
Sietske van Daalen-Velderman is 'actief beeldende therapeut' en moeder van zes kinderen. In haar praktijkruimte, naast haar huis in Breda, kunnen kinderen spelen met houten prinsesjes, huisjes, voetballers, dieren, engelen, bomen, meubels, maar ook houten mobiele telefoontjes, laptopjes, printers en nog veel meer. Een vraaggesprek over een nog jonge antroposofische therapie.
Kun je eens een voorbeeld geven van wat je doet?
Er is ooit een meisje van zes in mijn praktijk gekomen dat heel angstig geworden was. Ze was net verhuisd en haar grootmoeder was overleden. Ze wou eigenlijk niets meer buitenshuis doen, ze wou niet meer naar school, ze was ook bang om te gaan slapen. Het was allemaal 'eng'. Ik had toen nog niet zoveel spelmateriaal, maar ze liep met een grote boog om de draak heen. Ze pakte hier bijvoorbeeld een koe, en dan liep ze helemaal naar de andere kant om daar wat te pakken, ver bij de draak vandaan. Dat verwoord ik dan, dat ze om de draak heen liep. Ik kreeg geen reactie, maar de keer daarop zei ze tegen de draak: "Als jij nou eens je bek kan houden, dan mag je misschien wel eens meedoen!" Toen zat ik met een probleem, want de bek van deze houten draak kan niet dicht: hij is uit één stuk gemaakt. Ik ging op zoek en kocht deze krokodil waarvan de bek wel open en dicht kan. Hij mocht onmiddellijk meedoen, maar ik moest wel een touw halen. Dat werd om die bek heen gebonden. Toen mocht hij met de dieren mee zwemmen in de vijver die ze gebouwd had. Ik heb nog meer met haar gedaan, onder andere een verhaal, maar het eindbeeld was dat ze een kasteel maakte voor de prinses. En de bewaker van de prinses, in de slotgracht, was de krokodil. Zonder touw, helemaal in zijn eigen hoedanigheid, mocht hij daar rondzwemmen. Hij bewaakte de prinses. Daarvóór al hoorde ik van de ouders dat ze weer huppelend naar school ging en dat ze goed insliep.
Werken beelden zo sterk?
Ja, een kind moet dat wat hem bezighoudt, een plaats kunnen geven. Dit meisje bracht haar angst voor de buitenwereld, die ontstaan was door de verhuizing en de dood van haar oma, in beeld in die draak. Dat beeld moet je zien om te vormen tot iets hanteerbaars, wat zijn plek krijgt in het geheel. Dan krijgt het een zin. Het kind moet het letterlijk 'ver-werken'. Dat kunnen ze door met die beeldentaal aan de slag te gaan, dus door te spelen, te tekenen, enzovoort: daar kiest ieder kind zijn eigen manier voor. En dat werkt eerst helend naar binnen toe en wordt dan naar buiten zichtbaar in het gedrag. Ik ben met haar zo'n driekwart schooljaar bezig geweest. Maar je krijgt de beelden niet altijd zo direct en helder. Vaak is het complexer.
Het is het een taal die je voortdurend verder leert?
Jeanne Meijs, de grondlegster van deze therapie , zegt altijd: we hebben allemaal een beeldend orgaan. Maak jezelf daarvan bewust als actief beeldende therapeut. Ontwikkel het zo breed mogelijk, als een enorme radar waarmee je alles opvangt wat er uitgezonden wordt. Daar ben je een leven mee bezig. Die beeldentaal zit natuurlijk niet alleen in het spel, maar ook in hoe het kind over je drempel stapt, hoe het je aankijkt, afscheid van zijn moeder neemt, hoe de moeder afscheid van het kind neemt, in wat ze zeggen. In alles zit 'beeld'.
Hoe ga je precies te werk?
Als 'actief beeldende therapeuten' werken we met kinderen vanaf 6 jaar en jongeren in de puberteitsleeftijd. Ook hun ouders of opvoeders worden intensief bij de therapie betrokken. De kinderen komen wekelijks 45 à 50 minuten bij ons, op een vaste tijd. Dan werken we met hen in die beeldentaal – die kent ieder kind. Ze kunnen spelen met het materiaal dat ik hier heb, of tekenen, een verhaal vertellen, kleien, spelen met bijenwas, viltwol enzovoort. Soms gaan we de tuin in: de natuur biedt ook veel materiaal. Of ik ga met ze voetballen: sommige kinderen hebben het nodig om eens keeper te kunnen zijn, of aanvaller. In alles waarin je je kunt uitdrukken, ontstaat een beeld. Ik kijk wat ze graag doen en stimuleer hen daarin. Ik speel meestal niet me ze mee, maar ik volg en begeleid hen. Het 'actieve' betekent dat ik beelden toevoeg. Soms heeft een kind bijvoorbeeld ergens een hek staan en denk ik dat het voor dit kind goed zou zijn als hij een verbinding zou maken met de ruimte buiten dat hek. Dan zeg ik: "Daar staat een hek. Misschien kan dat hek wel open zodat je erdoorheen kan." Of bij een huis dat gebouwd is zonder deur: "Als ik nou op bezoek wil komen, waar moet ik dan naar binnen?" Dus ik ga eerst op zoek naar hun beelden – die komen uit hun eigen ziel – en dan voeg ik af en toe een beeld toe. Dat kan zo'n kleine ingreep in het spel zijn, maar het kan ook een verhaal zijn dat beeldend is voor dat kind, of een sprookje waarin een ontwikkelingsweg voorkomt die dit kind zou kunnen lopen. Dan vertel ik dat verhaal en mogen zij daaruit de beelden kiezen die ze willen vormgeven. Sommige collega's maken zulke verhalen altijd zelf, maar ik ben een goede opzoeker: als ik het kind goed 'bij me draag', kom ik het verhaal tegen dat het nodig heeft. Maar ik laat kinderen ook vaak hun eigen verhaal maken. Of ik laat hen een boek maken van hun hele leven. Ik had eens een jongetje van wie de moeder vele relaties gehad had na zijn vader. Hij was daardoor zijn wortels kwijt. Hem heb ik een boek laten maken vanaf zijn geboorte, met foto's van alle mensen die belangrijk waren in zijn leven. Die kregen de plek die ze voor hem innamen. Zo kwam zijn leven weer in een stroom en wist hij: ik heb twee moeders en drie vaders – eigenlijk heel bijzonder. Toen kon hij weer in zichzelf geloven, het klopte weer.
Waarom zijn beelden zo belangrijk voor ons?
Het is de taal van de ziel. Beelden leven in de ziel. Wat zich vanuit de geestelijke wereld wil uitdrukken, drukt zich uit in beeld. Dan moet het aards worden, naar de aarde komen. Zoals de ziel de verbindingsweg vormt tussen de geestelijke wereld en de aarde, zo zijn beelden dat ook. Datgene wat een kind wil worden, waarvoor hij op aarde komt, dat moeten we proberen op te sporen. En dat kunnen we uit de beelden lezen. Vaak is het leven van een kind best moeilijk, maar kunnen wij in de beelden in zijn spel zien dat hij toch op zijn 'rode draad' zit. Als een kind zijn rode draad, zijn levensdraad, kwijt is, geeft hij signalen af. De ouders drukken dat meestal uit met: "Mijn kind zit niet goed in zijn vel." En als hij niet op zijn rode draad zit, kan hij zeker niet bij zijn 'gouden draad' komen: dat is het plan waarmee je uit de geestelijke wereld naar de aarde komt.
Zijn de ouders aanwezig als je met het kind werkt, of praat je apart met hen?
Ik begin met een uitgebreid intake-gesprek met de ouders, zonder het kind. Hoogstens kinderen vanaf een jaar of veertien, vijftien kunnen daar ook zelf bij zijn, omdat dan het bewustzijn over hun eigen functioneren groeit. Maar ik vraag henzelf of ze dat willen; de meesten van die leeftijd vinden dat nog doodeng, maar als ik werk met jongeren van zeventien of ouder overleg ik met hen in hoeverre hun ouders bij het proces betrokken worden. De ouders spreek ik liefst allebei tegelijk, ook als ze gescheiden zijn – maar ik tast natuurlijk af of ze zich dan beiden goed kunnen uitspreken. Zo niet, dan spreek ik ze los van elkaar. Eerst praten we dan over hoe de situatie met het kind op dit moment is en dan vraag ik naar de zwangerschap, de geboorte en de biografie van het kind. De bevalling en de geboorte zeggen heel veel over hoe het kind dit aardeleven in stapt. Eerst de aankondiging, dan de ontsluiting, dan de uitdrijving: hoe doorloopt het kind die fasen, welke rol spelen de ouders en anderen, hoe beleven zij het? Vaak herken ik dat later in hoe het kind in zijn leven staat; in zijn spel vind ik dan ook beelden daarvan.
Uit het intake-gesprek bouw ik een beeld van het kind op. Vervolgens laat ik dat beeld weer los als het kind zelf komt. Ik vergeet dan het verhaal van de ouders en probeer zo blanco mogelijk het kind te ontmoeten. Dat houd ik de eerste vijf, zes keer vol; dat is nog de diagnostische fase. De ouders brengen en halen het kind, maar zijn er niet bij als het kind hier speelt. Uit het spelen probeer ik dan het kind te leren kennen, door de beelden waar te nemen. Ik maak aantekeningen, net als bij het intake-gesprek. Ik neem ook foto's van de spelsituatie. Eventueel laat ik het kind een boek aanleggen over wat het bij mij gedaan heeft en soms kan het daarin die foto's gebruiken.
Na vijf of zes keer spelen volgt een tweede gesprek met de ouders. Dat bereid ik voor door te puzzelen met wat ik in hun intake-verhaal gehoord heb en wat het kind in zijn spel heeft laten zien. Als het goed is herkennen de ouders iets in de puzzel die ik leg. Er zijn altijd puzzelstukjes die ontbreken; vaak kunnen de ouders iets aanvullen en puzzelen we gezamenlijk verder. Daarna komt de therapeutische fase. Dan neem ik bijvoorbeeld een verhaal ter hand om een bepaalde lijn uit te zetten of een bepaald facet naar boven te halen. En na zes keer kijken we dan weer: waar staan we nu? Dat blijft zich herhalen; alles bij elkaar is meestal een half schooljaar voldoende voor een jong kind om een ingrijpende gebeurtenis te verwerken. Ik zeg 'schooljaar', omdat ik in de schoolvakanties niet werk: dan zijn kinderen uit hun ritme en werkt de therapie ook niet. Heeft het kind een constitutioneel probleem (iets wat in zijn aanleg of geaardheid zit – DS), of is het wat ouder en is er al veel meer gebeurd in zijn leven, dan ben ik meestal een vol schooljaar bezig.
Gebeurt het ook wel eens dat het probleem eerder bij de ouders dan bij het kind ligt?
Ja, het komt voor dat het kind in wezen op zijn rode draad zit, maar dat die dermate ingewikkeld is dat de ouders de handleiding even kwijt zijn, zeg maar. Dan start ik een serie oudergesprekken om hen te helpen het kind te begrijpen, zodat ze het kunnen begeleiden. Zo is het soms een openbaring voor de ouders om te horen dat een bepaalde verandering in het gedrag van hun kind gewoon bij een nieuwe ontwikkelingsfase hoort, waaraan het begonnen is. Een zesjarige zit in een andere ontwikkelingsfase dan een negen- of twaalfjarig kind.
Het komt ook voor dat de kinderen de problematiek van de ouders bij zich dragen; soms hebben noch de ouders noch het kind dat in de gaten. Een voorbeeld daarvan was een jongetje van zeven dat helemaal niet meekwam in groep drie. Toch was het echt geen dom kind, maar hij nam de leerstof niet op. Soms wil ik weten hoe het kind zijn eigen leven ziet; dat kun je bijvoorbeeld doen door het een vaderboom en een moederboom te laten tekenen en een zaadje dat valt en opgroeit. Daar maken ze dan een soort stripverhaal van. Bij dit jongetje kreeg de vaderboom in de vierde tekening, toen hij vier was, allemaal scheuren. Toen hij vijf was, stond de vaderboom schuin en met zes jaar lagen de vaderboom èn het kleine boompje om. Hij schreef er een grote nul boven; alleen de moederboom stond nog. Ik kreeg er kippenvel van. Ik had met de ouders gepraat, maar hier was duidelijk iets gebeurd wat ik niet wist. Dat is een reden om een extra oudergesprek aan te vragen. Toen bleek dat de vader erg overspannen geweest was toen de jongen vier was. De vader was opgeknapt, maar had het jongetje daarin niet meegenomen: die was blijven hangen bij het feit dat vader niet in orde was. Hij zat er nog zo vol mee, dat hij niets anders kon opnemen. Ik heb toen met het verhaal van Tatatoek gewerkt: dat is een sprookje van Jakob Streit. Tatatoek is een kabouter die een opdracht krijgt van de Kristalmeester om een kristal van de zevende berg te halen. Deze verlegen kabouter moet dan over zeven bergen en door zeven dalen reizen en ontmoet in ieder dal een kobold die hem wil tegenhouden. Een prachtig verhaal, echt het Parcival-verhaal voor jonge kinderen.
De jongen heeft daarmee gewerkt en na een jaar heb ik de opdracht van de bomen herhaald. Met vier jaar was toen het kleine boompje jarig: hij tekende allemaal slingers. Een totaal andere tekening. Toen heb ik hem tot en met acht jaar laten tekenen en bij acht stond er een heel eigen boom; de ouders stonden er ook stevig en hij stond ertussen. Aan de vader had ik gevraagd: "Wat is het vader-zijn op dit moment voor jou, wat doe je zoal met je zoon?" Hij bleek veel in zijn werk te zitten en het kwam er weinig van om echt met zijn zoon bezig te zijn. Dat werd hem bewust door de tekeningen van die bomen: daar was hij van geschrokken. Hij moest meer tijd aan zijn zoon besteden om tot het kind te laten doordringen dat hij weer als papa functioneerde. Hij moest het hem niet uitleggen, maar gewoon laten zien – de vader was zelf het levende voorbeeld dat hij door die overspannenheid heen gekomen was. De jongen was dol op kikkers, wormen en dergelijke, dus ik zei: "Ga lekker met hem langs de sloot lopen." En dat was hem heel goed gelukt. Tegen de jongen heb ik – in beelden – gezegd: "Loop je eigen weg, niet die van je vader. Je hebt je eigen opdracht te doen en dat gaat je ook lukken."
Ook andere ouders moeten natuurlijk vaak thuis aan het werk. Dat zeggen ze ook wel eens: "Als ik het goed begrijp, ben ik ook een beetje in therapie bij jou?" "Ik geloof dat je dat goed begrepen hebt", zeg ik dan.
Er bestaat ook speltherapie: waarin verschilt de actief beeldende therapie hiervan?
Het mensbeeld – dat wij uit een geestelijke wereld komen en een ontwikkelingsweg te gaan hebben in ons aardeleven: dat is de antroposofische basis van onze therapie. Dus een beeld, een filosofie, over wat de mens hier komt doen. Na je aardeleven ga je terug naar de geestelijke wereld en vervolgens krijg je weer een nieuwe kans op aarde. Je hebt een plan als je naar de aarde komt; dat vergeet je als je hier bent, maar je gaat toch weer op zoek naar dat plan. Je kunt in dit leven realiseren wat je je voorgenomen hebt. Daar wil ik kinderen graag mee helpen: om in hun jeugd datgene te ontwikkelen waardoor ze hun plan kunnen doorzetten. Overigens is er ook een reguliere speltherapeut die nu als actief beeldende therapeut werkt.
Waar komen je 'patiënten' vandaan, hoe komen ze bij jou?
In het begin van mijn praktijk, in 1993, heb ik de reguliere huisarts hier in de straat ervan verteld. Via hem, via mond-tot-mond reclame en natuurlijk via de Vrije School krijg ik veel kinderen. Ik heb wel eens een ouder gehad die met het kind bij het toenmalige RIAGG was geweest, zelf geen antroposofische achtergrond had en na het eerste gesprek met mij zei: "Ik ben zó blij dat ik van dat geitenwollen-sokken gedoe van het RIAGG af ben." Dat vond ik een echt leuk compliment.
Wordt deze therapie door de verzekering vergoed? Kunnen alle ouders het financieel aan?
We zijn inmiddels aangesloten bij de Federatie Antroposofische Gezondheidszorg. Daardoor nemen de verzekeringen die euritmie therapie en kunstzinnige therapie vergoeden, meestal ook ons erbij. Maar er zijn ook veel verzekeringen die het nog niet vergoeden. De GGD en de Sociale Dienst kennen mij inmiddels echter ook en geven vaak een bijdrage uit het speciale fonds dat ze daarvoor hebben. Dat is erg fijn, want daardoor heb ik ook bijstandsmoeders in mijn praktijk.
Bereik je daardoor alle lagen van de bevolking?
Het blijkt, tenminste in mijn praktijk, dat het financieel voor veel mensen haalbaar is, al kan ik natuurlijk niet beoordelen wat ze zich moeten ontzeggen om de therapie van hun kind te betalen. Ik krijg alleen niet veel allochtonen. Een Turks of Marokkaans gezin zie ik bijvoorbeeld zelden, maar dat is, denk ik, eerder een cultuurkwestie dan een geldvraag.
Je krijgt dus ook veel kinderen uit gezinnen met een niet-antroposofische achtergrond. Botsen die ouders wel eens met het antroposofische mensbeeld of de ideeën van karma en reïncarnatie, die de basis van je therapie zijn? Hebben ze wel eens moeite om dat mensbeeld te begrijpen of te aanvaarden?
Dat hoeven ze niet. Die dingen hoeven niet aan de orde te komen. Ik praat in beelden en ik leg de ouders de beelden ook wel uit, maar ik ga niet in filosofische zin op het antroposofische mensbeeld, karma of reïncarnatie in. De beeldentaal verstaan de ouders allemaal. Ze praten zelf ook vaak in beelden. Een moeder zegt bijvoorbeeld over een bevalling: "Dit kind overviel mij." Dat is een beeld, want ze wist natuurlijk dat ze zwanger was en zou bevallen. Maar het kind kwam te snel voor haar, het was er ineens. Dit bleek een kind te zijn dat steeds opnieuw die moeder met een opmerking of iets anders op het verkeerde been zette. Als de moeder zich nu bewust is van dit beeld, dan kan ze het herkennen: "O ja, even met mijn voeten op de grond – wat gebeurt er nu werkelijk, moet ik daar zo onthutst over zijn?"
Ouders zijn ook degenen die hun kind echt kennen. Alleen beseffen ze dat niet altijd. Zonder het intake-gesprek waarbij de ouders schetsen wie hun kind is, zou ik niet kunnen werken. Zij zijn deskundig op het gebied van hun kind. Dat wil ik ouders altijd meegeven: jullie weten het, jullie zeggen het; ik kan alleen soms de vertaalslag makkelijker maken, omdat ik wat meer afstand heb. Maar ouders vertellen me het probleem in de dop en weten eigenlijk vaak de oplossing. Alleen hebben ze even steun nodig, een richtingaanwijzing of bemoediging. Ouders zijn zo wijs. Ze voelen zo goed wie hun kind is. Soms zijn kinderen al uitvoerig overal getest voordat ze hier komen, en vragen de ouders mij: "Moeten we de rapporten meenemen?" Ik stop dan een kopietje in mijn dossier om na te slaan, maar soms wil ik het zelfs liever niet hebben. Ik gebruik ook geen invulformulieren. Ik wil hun verhaal, het gesproken verhaal, horen: de woorden en de beleving, hoe vader naar moeder kijkt, op welk moment – dat is een en al beeld. Dat zegt mij meer dan hoe het keurig per moment beschreven is.
Je zei daarstraks: "We weten dat we gesteund worden door de geestelijke wereld." Hoe ervaar je dat?
Dat merkte ik bijvoorbeeld toen ik met een meisje werkte en ik wist dat ik met een verhaal moest beginnen. Ik had twee sprookjes en ik kon niet kiezen, tot vlak voordat ze weer kwam. Ik kreeg het spaans benauwd. Eén van de sprookjes heette 'De ravenkoning'. Toen ik 's ochtends van mijn huis naar mijn praktijk liep, lag er pal voor mijn deur zó 'n grote zwarte kraaienveer. De ravenkoning werd het dus! Dat maak ik veel mee: als ik ten einde raad ben, moet ik dat zien uit te houden – en dan komt er antwoord. Dat geeft me het gevoel dat we het niet alleen hoeven te doen. Bij mij is het vaak een concreet, stoffelijk signaal dat ik zie. Maar het kan ook een ingeving zijn, bij het wakker worden bijvoorbeeld: dan weet je ineens wat je die dag met dat ene kind kan gaan doen.
Dit artikel verscheen in tijdschrift Antroposana, jaargang 2, nummer 1, januari 2006.
Antroposana (tegenwoordig 'Ita') is het ledentijdschrift van de vereniging Antroposana
https://www.antroposana.nl/ita-magazine/ita-magazine-downloads/
De actief beeldende therapeuten zijn verenigd in de beroepsvereniging 'Sampo', die ook de opleiding tot actief beeldende therapeut verzorgt. Voor informatie:
Bronnen
- Tatatoeks reis naar de kristalberg, Jakob Streit (Christofoor)
Boeken van Jeanne Meijs, verschenen bij Christofoor:
- De diepste kloof
- De puberteit voorbij
- Puberteit
- Opvoeden in de 21e eeuw
- De tovermuts
- Menswaardig opvoeden
© Helend opvoeden 2025
