menu

Het astraallichaam

Inleidend gesprek over het astraallichaam, tijdens de heilpedagogische conferentie oktober 1983

Om de term 'astraallichaam' te begrijpen, zijn een aantal gezichtspunten nodig.

Het astraallichaam is een lichaam, en in hoeverre dat als zodanig op te vatten is, kunnen we ons duidelijk maken wanneer we nog een ogenblik denken aan die definitie die ik U heb ge­citeerd uit het hoofdstuk 'Lichaam, Ziel en Geest' uit de "Theosofie".

Het fysieke lichaam is een ruimtelijk lichaam: waar U bent kan ik niet zijn met mijn fysieke lichaam.

Het etherlichaam is een structuur, die de tijd in zich heeft ingebouwd. Een tijdslichaam.

Dat is het astraallichaam niet. Het is niet ruimtelijk en het is niet tijdsgebonden. Het heeft de tijd niet in zich gebouwd. Het is tijdloos en ruimteloos. Het is een kwaliteitenstructuur. We kunnen het ook een kwaliteitenlichaam noemen. Nog iets wat belangrijk is in deze gang van de beschouwingen over de mens en wat daarmee bedoeld kan worden, wordt direct duidelijk wanneer U even aan het fenomeen van het slapen en waken denkt, wat bij deze beschouwingen ook een grote rol speelt.

In de slaap: dan blijven het fysieke lichaam en het etherlichaam in het bed liggen en het astraallichaam en het Ik gaan eruit.

Het Ik en het astraallichaam dus blijven het hele aardeleven lang met elkaar verbonden, terwijl het fysiek en etherlichaam telkens alleen gelaten worden tijdens de slaap.

Je kunt het ook zo zeggen, dat ze dus verder van onze geestes­zielenkern af zijn en een zekere zelfstandigheid hebben, ter­wijl het astraallichaam dus innig met ons Ik verbonden blijft gedurende het hele aardeleven - en daar kom ik misschien nog op terug als er tijd voor is - in het leven na de dood en voor een volgende geboorte.

Nu, wanneer ik zo zeg: "het is niet ruimtelijk; het is niet tijdelijk", hoe is het dan?

Het is een kwaliteitenlichaam, zei ik net, en dat klinkt erg abstract. Maar de volksmond heeft toch de meest con­crete aanduidingen voor wat wij als astraallichaam be­schouwen willen. Dat hangt samen met de karaktereigen­schappen, die een ieder van ons heeft. Deze karaktereigenschappen worden zo heel kleurrijk, of tastbaar aangeduid, betiteld. En het is wel interessant hoe die aanduidingen van karaktereigenschappen, die dus eigenschappen van het astraallichaam blijken te zijn, altijd aan de zintuiglijke wereld worden ontleend. Je kunt er een soort puzzel van maken om te kijken hoeveel uitdrukkingen je kunt vinden, waarmee dus eigenschappen worden aangeduid die wij als structurerende eigenschappen van het astraallichaam kunnen interpreteren. Een rondborstig mens, heeft die een ronde borst? Een zwaarmoedig mens, is die 150 kilo zwaar? Een lichtzinnig mens, is die maar 10 kilo? Begrijpt U waar het heen gaat? En 'koelbloedig' enz.

Maar nu ga ik naar de kleuren toe: Geel van nijd, de uit­drukking 'geel en groen voor de ogen', 'rood van woede',' wit van kwaadheid'. En: 'eigen roem stinkt'; 'ik kan die vent niet luchten of zien'; 'er is een luchtje aan'; 'ik kan hem niet luchten'. Enfin, ik heb er een heel lijstje van gemaakt, maar ik wil het kort houden. Ik wou alleen maar aanduiden in welke rich­ting zoiets gaat. 'Stompzinnig'; 'een duffe figuur'; 'zoet­sappig'; 'een zuurpruim'. Zo kun je maar doorgaan, nietwaar. Dat zijn eigenschappen die in de volksmond heel goed bekend zijn en heel goed te pakken, of schoon het natuurlijk niets te maken heeft met datgene wat men nu letterlijk uitspreekt. Het is werkelijk een passende wijze van uitdrukken van iets, waarvan iedereen die het gebruikt of hoort weet, dat het iets onzinnelijks, iets ontastbaars is. En het drukt hiermee de aspecten van onze persoonlijkheid uit, die dus zeer sterk met die persoonlijkheid zijn verbonden. Je kunt het astraallichaam ook, als je het dan zo bekijkt, je zielen­lijf noemen. 'Zielenlichaam' is een term die Rudolf Steiner heel vaak gebruikt. Het astraallichaam: het zielenlichaam.

Welnu, we hebben ons astraallichaam in de loop van de evolutie in ons gebouwd gekregen, zoals U weet in die oude Maanperiode. Of anders gezegd: de mens, de mensen­voorvader, het voorstadium van de mensheid, werd met het astraallichaam doorstroomd. Daardoor zijn van toen af, van die oude Maanperiode af, in ons hele wezen vermogens ingebouwd. Wat zijn dat voor vermogens? Dat is in de eerste plaats het bewustzijn.

Ik wil U even een zinsnede uit de 'Wetenschap van de geheimen van de ziel' voorlezen, die dat heel precies en duidelijk uitdrukt. In het hoofdstuk 'Wezen van de mensheid' kan U het volgende lezen: "Wat het leven steeds weer uit de toe­stand van bewusteloosheid doet ontwaken, is in de zin van het bovenzinnelijke kenvermogen het derde lid van het menselijke wezen. Men kan dit het astraallichaam noemen". Het astraallichaam dus, dat het leven steeds weer uit de toestand van bewusteloosheid doet ontwaken. In de 'Theosofie' vindt U het anders uitgedrukt. Ik wil vrij citeren. Daar wordt dat ook opgebouwd, dat mensen­wezen, in het hoofdstuk 'Lichaam, Ziel en Geest' en daar wordt gezegd, dat het mensenwezen niet alleen levensver­schijnselen vertoont, maar dat het ook gewaarwordingen hebben kan. "De bron voor deze werkzaamheid, kan men astraallichaam noemen." Het schenkt ons vermogens en deze vermogens kunnen we heel fundamenteel drieledig zien, nl. als gewaarwordingvermogen, als vermogen tot begeren, als vermogen tot inner­lijk voelen, innerlijk beleven. Dus: gewaar worden, begeren, beleven.

En dat niet alleen: het astraallichaam geeft ons ook het vermogen tot eigen bewegelijkheid, en wel naar buiten toe.

We hadden het bij de beschouwing van het etherlichaam ook over bewegingsvermogen, maar dat waren bewegingsvermogens innerlijk, inwendig, binnen het geheel van de levensverschijnselen. De levensverschijnselen zijn ook als beweging op te vatten, maar het zijn organische bewegingen, en nog niet ruimtelijke bewegingen in de zin van een verplaatsing van het hele wezen. In de voordrachten van in de zg. Helsingforser Hiërarchieën cyclus leest men: "Het astraallichaam is het, die de impuls geeft tot beweging"

Er bestaan nog meer vermogens die als het ware uit deze dingen voortspruiten, nl. de verzelfstandiging, het afscheiden of begrensd worden. U zult zeggen 'een plant is ook begrensd', maar dat is ie niet! Wanneer wij een plant uit de grond trekken en we houden 'm zo voor ons, en kijken er eens naar, dan is het geen plant meer.

U moet hier eens over nadenken. Zo'n plantje in je hand 'plant' te noemen is een gedachteconstructie, want die plant is alleen maar een geheel met de aarde waarin hij wortelt, en met de hele hemel, met zon, maan en sterren waar hij zich naar uitstrekt. Daar is die plant onverbrekelijk mee verbonden en hij is onbestaanbaar zonder dat.

Zodra een wezen een astraallichaam krijgt, dan krijgt het een zekere begrenzing, dan wordt het zelf-standig, dan 'krijgt het pootjes en kan weglopen' zullen we maar zeggen.

Dat gaat gepaard met de verandering van de structuur van het levenslichaam en het fysieke lichaam, dat hier inda­lende een verandering, een instulping en orgaanvorming binnen de fysieketherische structuur bewerkt. Niet alleen een instulping, maar bovendien ook een afkapseling, het krijgt een huid. Alle astrale wezens krijgen in hun fysieketherische structuur een tendens tot afkapseling, tot instulping. Wat Ernst Haeckel zo gefascineerd heeft bij de primitieve dieren in hun embryonale ontwikkeling is de bekervorming, dat plaatsgrijpen van het gebaar van instul­ping in een bolletje, dat eerste primitieve bolletje. Ieder­een die boetseert weet precies wat ik bedoel: dat wat eerst een balletje, een bolletje is, wordt 'ingedeukt', waardoor er een beker ontstaat, met een binnen en een buiten.

Een interessante kijk hierop is ook te vinden bij de embryovorming. Zie:

Dat is het gebaar dat het astraallichaam in het fysiek-etherische maakt. Er ontstaat een binnenwereld. Dat is een heel compleet te nemen woord: een binnenwereld. En die binnenwereld is zo gemaakt, dat die een volmaakte, in het fysiek-etherische, door het astraallichaam veroorzaakte weergave, afbeelding is van de grote wereld. Dat is bij de mens in de hoogste mate het geval. Wij hebben een binnenwereld, die een totale weergave, datgene in ons wat ons zo heeft een afspiegeling, afbeelding is van de totale grote wereld, de buitenwereld. Ons astraallichaam bouwt in ons een microkosmos als weergave van de macrokosmos. Anders gezegd (we zeggen altijd maar 'astraallichaam', maar wat is dat eigenlijk? Het astraallichaam is sterrenlichaam letterlijk vertaald. Het is een oud woord uit de occul­tisme, uit de oude geheimwetenschap.

En zo hebben we dus, zodra we een astraallichaam hebben, een sterrenwereld in ons ingebouwd. Als weergave, inner­lijk ingestulpt, verinnerlijkt ingebouwd vanuit die grote sterrenwereld. Van daar kun je een uitgangspunt vinden, hoe je in de antroposofische geesteswetenschap spreekt van de lever als het Jupiter-orgaan. Daar ga ik nu niet op in, maar ik wil alleen zeggen dat je op die manier het verband kunt vinden.

Weet U, iets in de wereld kan alleen maar door iets wat daaraan verwant is, onderkend, beleefd worden. En omdat wij de wereld in ons ingestulpt dragen, verzelfstandigd, hebben we hierdoor een instrument om die wereld te kennen, gewaar te worden, te beleven. Er is verband tussen het plastische werkvermogen dat het astraallichaam in het ether­lichaam aanlegt, en de opdracht die de bouwmeester aan zijn architect geeft, om in overeenstemming met de wensen, de intenties van de bouwmeester die hele li­chamelijke fysiek-etherische structuur zodanig op te bouwen, dat die een weergave is van datgene wat als grote wereld om de mensheid heen is.

Volgende stap: doordat we nu zo worden gevormd, hebben we in ons iets, wat in zich polariteiten vormt. Het is namelijk zo: doordat we in ons, tot stand gebracht door ons astraal­lichaam, het vermogen tot beleven, tot gewaar worden hebben geschonken gekregen, treedt in de hele totaliteit van levens­ en fysieklichamelijke processen een nieuw principe op. Dat is het principe van het stoppen, van het tegenhouden, van het inhouden van de afzonderlijke levensverschijnselen. Ieder van ons kan dat beleven: zodra de levensverschijnselen, de vitale verschijnselen in ons de overhand krijgen, wordt het bewustzijn doffer. En ieder van ons weet ook hoe de slaap, waarin etherlichaam en fysiek lichaam samen bezig zijn, en astraallichaam en Ik tijdelijk afscheid hebben ge­nomen daaruit bestaat, hoe de slaap een overmaat, een tijdelijke overmaat aan vitaliteit in zich heeft. Dan ben je dus weer helemaal aan het opbouwen. En overdag, wanneer het astraallichaam en Ik zich met dat wat daar weer verfrist en opgebouwd is, verbinden, dan treedt afbraak op.

Dit probleem, vrienden, wordt op een heel bijzondere manier als een geheel, dat je stof tot discussie en nadenken geeft, besproken in de eerste voordracht van de Genezend Opvoeden. In het seminarie in Eckwälden, waar we 2x per week aan de cursus "Genezend Opvoeden" werken, is in de eerste voordracht juist dit punt: hoe opbouw en afbraak elkaar afwisselen, een kluif waar we een hele poos mee bezig zijn. Gaat U er ook maar eens een beetje, als U dat niet allang gedaan heeft, aan kluiven! Het is werkelijk iets wat op een heel bijzondere manier in die eerste voordracht wordt geformuleerd, en ons werkelijk binnenleidt in dat wisselspel van astraallichaam aan de ene kant, en fysiek en etherlichaam aan de andere kant.

Er treedt dus in ons etherischfysieke organisme afbraak en opbouw op door het werk van dat 'eigenlijke zielenleven', zoals Rudolf Steiner dat in de eerste voordracht van de Cursus "Genezend Opvoeden" herhaaldelijk formuleert. U herinnert zich dat wel, hé? Daar wordt steeds over dat 'eigenlijke zielenleven' gesproken. Dat andere is alleen maar het gespie­gelde zielenleven wat wij kennen. Maar dat 'eigenlijke zielen­leven' is wat polarisering in ons etherisch-fysieke gestel tot gevolg heeft. We worden daardoor onderverdeeld in ons organisme in bewustzijnsdragende organen, en die organen die nu juist niet daarvoor functioneren om bewustzijn dragend te zijn.

Iets wat ook in de vierde voordracht van de cursus 'Genezend Opvoeden', daar waar het nog eens over epilepsie gaat, wordt opgepakt en verder besproken. Misschien herinnert U zich dat.

Ook weer in verband met een wisselwerking tussen astraal­lichaam aan de ene kant en het fysieketherische aan de an­dere kant. Dit hele wisselspel van opbouw en afbraak dat daarin zijn grondslag heeft. Dat we als een polarisering in ons dragen. Een opbouwend deel van ons organisme, dat dan ook grotendeels in de slaapbewustzijnstoestand blijft verkeren, en een afbraakdragend bewustzijnsdragend deel van ons organisme, dat dus meer naar de waaktoestand heen tendeert, de grondslag levert voor de waaktoestand. Dat is iets wat op een buitengewoon indrukwekkende manier in zijn ontstaanswijze beschreven vindt in het betreffende hoofdstuk van de 'Geheimen van de ziel', namelijk daar waar het gaat over de vorming van het mensenwezen tijdens de oude Maanperiode. Ik zou zo graag willen dat U van me aanneemt, zo U het al niet kent, hoe spannend dat is en hoe poëtisch beschreven. Hoe dat iets is wat je ontelbare keren kunt overlezen en waar je steeds weer door wordt gepakt. Dat deel, dat wel 20 blad­zijden lang is (afhankelijk natuurlijk van de uitgave), gaat over die tweedeling in het menselijke wezen, die dan ook twee richtingen heeft. Er is het ene deel, dat meer het vitale, het levenbrengende principe vertegenwoordigt, dat zich steeds weer naar de zonne-invloed keert (er is dan tijdens die oude Maanperiode al een scheiding in zon en maan opge­treden). Dus het vitale deel is meer naar de zonne-invloed gekeerd. Het andere deel, het meer bewustzijn dragende deel, het deel dat het astraallichaam dan ook dragen moet, is dan meer naar de maan toegekeerd, dat wat daar door dat mensen­wezen wordt bewoond.

En niet alleen dat deze tweedeling optreedt, deze tweeledigheid, maar bovendien treedt er wat anders op wat voor de hele verdere evolutie van belang is, namelijk: dat dat eigen bewustzijn dragende deel vergankelijk moet worden, doordat het te weinig door het opbouwende deel (door het zonnedeel zal ik maar zeggen) in zijn totaliteit wordt hersteld. Daardoor gaat het vergankelijk, gebrekkig worden.

In het deel van de 'Wetenschap van de Geheimen van de Ziel' waar het over de oude Maan gaat, komt het woord 'ziekte' nog niet voor. Het gebeuren wordt niet als ziekte beschreven; het wordt als een wetmatig gebeuren beschreven, wat ritmisch plaatsvindt. En toch voelt U wel aan, dat dat eigenlijk het eerste begin, de aanleg tot de mogelijkheid tot ziek worden in zich bergt. Ik weet niet of U dat begrijpt: je kunt in de plantenwereld (U zult zeggen: "de planten hebben geen astraallichaam", maar dat is niet helemaal waar; bij de plant zijn de ver­houdingen alleen anders) van ontspruiten en verwelken spreken, in de lente ontspruit alles, in de herfst verwelkt alles.

Daar heb je al die polarisering, maar dan in de tijds­verloop. Bij een eenjarige plant is het zo dat zij of in haar geheel ontspruit, of in haar geheel verwelkt.

Wanneer het astraallichaam indaalt in een wezen, dan heb je dat ontspruiten en verwelking in een: hier zijn de ­tekenen van verwelken en daar de tekenen van ontspruiten.

Maar dat ver­welken neemt allengs een beetje meer de overhand. Weet U, men is er inderdaad op gekomen om over een hersendood te spreken. Vroeger, toen ik nog student was, werd geconstateerd dat het hart niet meer klopte en dan was je dood. Tegenwoordig probeert men na te gaan of de hersenen nog functioneren. Functioneren die niet meer, dan ben je gestorven.

Anders gezegd: je wordt zo oud als je hersenen oud worden. Want van die hersenen gaat telkens wat teloor, dat wordt niet meer aangevuld, niet meer her­steld. Men spreekt van wel miljoenen hersencellen per dag. Dat is dus, als je het zo hoort, best een beetje verontrustend, vooral als je dan nog weet dat je ze niet meer terugkrijgt. Ze zijn weg en ze blijven weg. Daarmee heb je dan tenminste een criterium door welk proces je eigen­lijk verslijt, oud wordt. Terwijl aan de andere kant de mogelijkheid van orgaantransplantaties bestaat. Dat dus de rest, dat vitale deel van je organisme inderdaad de mogelijkheid heeft van voortleven, van steeds 'fris' blijven. Het hart is daar een voorbeeld van (of schoon het toch het hele leven lang moet kloppen!). Dat is iets ongelooflijks: het hart en de nieren} enz. hoe die, ondanks hun onophoudelijke bezigheid, steeds fris blijven. Daar is het astraallichaam in zijn werkzaamheid niet tot een soort eindpunt met een afdruk van zichzelf gekomen (zoals in bet zenuwstelsel). Daar gaat het als een actief blijvend 'bouwheer' voort met impulsen geven aan de 'architect', het etherlichaam (en dus ook het fysieke lichaam). Terwijl bij de bewustzijn dragende organen, waarmee het astraallichaam zich dan ook inderdaad (nadat het ze tot stand gebracht heeft) ze nu zelf gebruikend, losjes verbindt. Daar vindt dus, opdat deze organen bewustzijn dragende organen worden, afbraak plaats. Daar worden deze organen aan het principe van de afbraak overgeleverd. (Lees maar eens na in de eerste voordracht van de Heilpedagogische Cursus – tegenwoordig heet het Genezen Opvoeden.)

We hebben gezegd dat het orgaan van het etherlichaam 'de klier' is, en zo kun je bijvoorbeeld ook vragen naar het orgaan van het astraallichaam. Nu heb ik hier een tekst bij me, die ik onder Uw aandacht wil brengen. Hij is uit een Cyclus van Rudolf Steiner, de zg. Volkszielen-cyclus : "De Volkszielen" (GA 121. Daar vindt U in de zesde voordracht wat we ook altijd in onze cursussen gebruiken, al naar gelang ons gezichtspunt, het volgende geformuleerd:

Datgene wat het Ik is, beeldt zich af in het bloed. Dat­gene wat het astraallichaam is, beeldt zich af in de zenuw­stelsel. Datgene wat het ether- of levenslichaam is beeldt zich af in het kliersysteem. En pas het fysieke lichaam is een zichzelf-zijn, een afbeelding van zijn eigen wezen dat voor de huidige mens in zichzelf zijn gesloten wetmatigheden heeft. Het is toch wel eens leuk, nietwaar, precies te weten waar de bron is te vinden van zulk soort voorstellingen, die wij toch geregeld gebruiken.

Het element van het astraallichaam, wat is dat? Het element van het fysieke lichaam was de vaste stof.

Het element van het etherlichaam was water, de vloeistof. En zo is het element van het astraallichaam de lucht.

Nu kun je zeggen: "Laat ie fijn zijn, dan weet ik dat, maar het is toch interessant om je daar eens intensief mee bezig te houden. Het is interessant te zien hoe dat luchtelement, als een van de vier elementen, in zijn eigenschappen toch wel veel heeft wat je op weg kan helpen tot het begrijpen van het astraallichaam. Denk bij het etherlichaam maar eens aan stromend water, dat zeer machtig kan zijn (denk aan catastrofes). Denk bij het astraallichaam aan de waaiende wind en niet alleen de altijd waaiende wind in Holland. Je moet ook het principe van de valwinden in de bergen kennen, van de rukwinden, wervelwinden, van de plotseling opkomende stormwinden. Als je dat eens een keer beleef, en niet alleen beleeft, maar ook in je bewustzijn opneemt, dan merk je een ongelooflijk verschil tussen het wezen van de lucht en het wezen van het water. Zo kom je nu ook op verschillen in het wezen van etherlichaam en astraallichaam.

Die wind hè, waarbij ik nu niet denk aan een stijve bries die maar steeds waait, en waar je kilometers lang tegen in moet fietsen. Dat is typisch voor ons zeeklimaat, in dat vochtige Holland.' U weet wel, 's morgens vroeg ga je op de fiets en je hebt wind tegen, en als je 's avonds weer naar huis rijdt heb je hem weer tegen. De keren dat je hem mee had, heb je niet onthouden; je onthoudt alleen dat je hem tegen had. Maar dat bedoel ik hier niet. Ik be­doel eigenlijk juist dat plotselinge, dat veranderlijke, dat wispelturige van de wind. De wind die als het ware voelt, dat er om hem heen 'gedrukt' wordt en daarop reageert. ­

Water kun je niet samendrukken. Wind en gas kan je samen­ persen en gas heeft bovendien nog de eigenschap zich zeer snel met andere gassen te kunnen doordringen.

U denkt dat je vloeistoffen ook kunt mengen. Theodor Schwenk ('Das sensible Chaos') heeft ons geleerd dat dit niet zo eenvoudig is. Schwenk, die beroemde antroposoof die zich met de waterfysica, met de waterzuivering, enz. heeft bezig gehouden. Die vertelt ons, dat waar bijv. Rijn en Moezel zich met elkaar verenigen (bij Koblenz), dat dan nog kilo­meters verderop het Moezelwater nog steeds het Moezelwater is en het Rijnwater het Rijnwater, en dat die twee naast elkaar daar in die ene bedding verder stromen.

Dat is iets wat je met de lucht, met de gassen niet hebt. Die vermengen zich meteen. Iets wat bij onszelf ook het geval is: Onze astraallichamen hebben de neiging zich zeer met elkaar te vermengen en wel onmiddellijk: liefde op het eerste gezicht; maar ook haat op het eerste gezicht, weet U wel? Het is dus iets wat daar plotseling, zonder dat je het merkt, zich van je meester maakt. Het is een typische gas toestand.

Alles wat een astraallichaam heeft, heeft een eigen adem­haling. En het is de ademhaling waarop het astraallichaam ­bij onze geboorte in ons bestaan binnentrekt. Met de eerste ademtocht maakt zich het astraallichaam van die geboren wordende individualiteit, van zijn lichaam meester. En met de laatste ademtocht verlaat het astraallichaam (en het Ik) het lichaam van de stervende. Het is ook zo interessant, dat de eerste ademtocht de inademing is, en dan komt de eerste schreeuw. Maar eerst inademen. De laatste ademtocht is een uitademing. Dat is grandioos, deze twee gebaren. Een eerste ademtocht een inademing, we ademen ons ziele- geestesleven in. Anders gezegd: ons zielen geestesleven trekt in ons lichaam binnen - dat is beter gezegd - en de laatste ademtocht: ons zielen geestesleven verlaat ons lichaam en neemt met zich mee die laatste lucht die dat lichaam nog in zich had. Dat is een uitademen.

Ik zou, heel kort, iets willen zeggen over het astraallichaam bij de dieren. Het is - voor mij tenminste – zo een onuitputte­lijk thema waar ik wel uren met U over zou willen spreken. Maar dat hangt natuurlijk van je voorkeur af. Er zijn mensen die houden meer van planten, andere mensen houden meer van dieren, en ik wil U dus niet belasten met een hobby. Maar het is wel nodig er iets over te zeggen. Weet U, je kunt het astraallichaam bij de dieren zo prachtig bestuderen, omdat het daar in zijn reinheid tot verschijning komt. Dieren zijn helemaal rein in hun astraliteit. Ze hebben daarbij iets bijzonders, wat Rudolf Steiner op een indrukwekkende manier beschrijft in openbare voordrachten die hij in 1910 in Berlijn heeft gehouden. (Ik wil U niet steeds met titels vermoeien, maar het is GA 60). Daarin zegt hij bijvoorbeeld dat het dier niet zo waarneemt als wij waarnemen, de wereld niet zo ziet met zijn zintuigen zoals wij de wereld zien met onze zintuigen. Het is bij de dieren zo, dat de wereld onmiddellijk op zijn zintuigen inwerkt, in de zintuigsfeer inwerkt, en dat het daar een innerlijk droomachtig beleven van heeft.

Een stier wordt niet van zo'n rode lap zo opgewonden, maar van de uitwerking van het rood in zijn ogen. Dat moet U zich realiseren. Zoals een zuigeling niet zegt "die moedermelk is lekker", maar helemaal moedermelk wordt op het moment dat hij aan de borst ligt. Hij is nog in dat paradijselijke stadium.

Zo is het dier ook in een paradijselijk stadium, is helemaal vervuld, vol van de zintuiglijke indrukken. Het kijkt niet naar de wereld, maar het is vervuld van de wereld. Dat is het ene: - gewaarworden. Maar het andere is, dat het onmiddel­lijk daarop reageert. Het gaat niet lekker op een stoel zit­ten en zeggen: "ik ga nou eens kijken wat een kunstwerk die wereld is". Dat kan dat dier niet. Het dier heeft geen afstand, reageert terstond, is in een polariteit gegrepen.­

We hebben bij het dier 'reageren', re-ageren. Er is altijd een aanleiding waardoor het dier tot actie komt, het is al tijd in re-actie. Een mens kan in actie komen, een dier niet. Er moet bij een dier altijd een aanleiding buiten zichzelf zijn, en dan reageert het onmiddellijk. Er is geen distantie bij het dier, het reageert reflexmatig.

Ik weet heel goed dat wat ik nu zeg misschien een beetje protest oproept bij die dame die gisteren iets citeerde uit de "Openbaringen van het Karma". Als ik zeg: bij het dier en bij het astraallichaam hoort de reflex, dan is dat in schijnbare tegenspraak met datgene wat daar in die voordracht wordt uitgewerkt, nietwaar. Daar heb je ook weer zo'n schijnbare tegenspraak. Ik wil U nu niet alle­maal gaan vervelen met dat te gaan uitwerken - dat voert veel te ver - maar ik kan het in het kort aanduiden voor degene die het gisteren vroeg.

Het fenomeen 'reflex' is een teken voor dat wat een dier überhaupt heeft van het 'de wereld beleven' en 'in de wereld doen'. Dat wat daar gebeurt, is het beeld zoals het dier leeft. Het dier leeft reflexmatig, en dat de reflexen bestaan heeft natuurlijk zijn gevolgen voor de structuur van het etherlichaam en het fysieke lichaam bij het dier en bij de mens. Het etherlichaam en het fysieke lichaam zijn dienovereenkomstig in hun hele eigenheid veranderd, gewijzigd, om onderdanig te zijn aan het astraallichaam en aan de wetmatigheden van het astraallichaam te voldoen. In de voordrachten die Rudolf Steiner over de dierenziel en de dierengeest hield (GA 60) vind je zo'n prachtige uit­drukking: "Het dier beleeft, geniet de in zich scheppende Geest". Het is zich niet zelf bewust van die Geest, want dan zou het een Ik hebben, dan zou het een Ik zijn, maar het beleeft en geniet die Geest. En nu komt iets belang­rijks: elk dier heeft een andere in zich scheppende geest, al naar zijn soort, en is daardoor een totale afspiegeling, afbeelding, uitwerking, realisatie van die scheppende geest. En nu hebben we dus in en om ons heen de hele wereld van de dieren, die evenzoveel tot volmaaktheid uitgewerkte spe­cialisaties zijn van bepaalde manieren van werken van de geest in het astraallichaam.

Waarde vrienden, elk dier heeft ergens in die sterren­wereld zijn oerbeeld. Zoals wij als mensen de hele sterrenwereld als oerbeeld voor ons mensenwezen hebben, zo heeft elk diersoort ergens in de kosmos een eigen soort oerbeeld, maar dan zo dat het in zijn lichamelijke, fysiek­etherische, astrale organisatie tot volkomenheid uitge­beeld is.

In de twaalfde voordracht van de cursus 'Genezend Opvoeden' wordt hier door Rudolf Steiner over gesproken. Daar zegt hij - ik citeer vrij - dat de dieren in hun gezondheid rond­lopende ziektes zijn. Maar zoekt U het liever zelf op zoals het er werkelijk staat. Ik citeer vrij en dus ook tendentieus, omdat ik het op dit moment kan gebruiken....

Ik moet nu oppassen, dat ik datgene wat nog behandeld moet worden aan de beurt laat komen. Ik zei U: het is werkelijk de moeite waard om aan de hele natuur van het dierenrijk het wezen van het astraallichaam te bestuderen, omdat het daar nog niet omgevormd, veranderd, onderworpen is aan het bij de mens daarboven staande en dan ook geïncarneerde Ik.

Het astraallichaam bij de mens is, zoals ik U al zei, onder­worpen aan het tijdens de aardeperiode in de mens ingedaalde Ik. Het astraallichaam is iets wat het Ik na voltooiing van het aardeleven meeneemt in de geestelijke wereld, en wat het ook weer meebrengt voor een nieuw leven. Alles wat met het astraallichaam samenhangt - bij de mens - is drager van velerlei onvolkomenheden, onvolmaaktheden, eenzijdigheid. Zoals ik in het begin van dit uur U erop gewezen heb hoe dat in de volksmond leven kan. Daar kan iemand mee in zijn graf gaan, met zulke karaktereigenschappen. Die karaktereigenschappen, die hij zijn hele leven lang heeft behouden, daar gaat hij dan mee in zijn graf. Nou, is hij dan wel genoeg voorbereid? Heeft hij dan wel het passende kleed aan voor de intrede in de eigenlijke geestelijke wereld? Is hij daar wel behoorlijk voor aangekleed, nietwaar? U hebt gehoord van de louteringstijd na de dood, van dat kamaloka. Dat is de tijd waarin door de geestelijk leidende machten corrigerend aan het astraallichaam moet worden gewerkt, op­dat dat astraallichaam voldoende gereinigd zal zijn om door het Ik van de mens meegenomen te kunnen worden naar het oorsprongsland van het Ik: het geestenland.

Ik laat het bij deze aanduiding. En dat wat in de antroposofische geesteswetenschap dan wordt genoemd 'het middernachtelijke uur van het bestaan, dat is het oponthoud van onze zielen geesteswezen, onze Ik-wezen in die hogere­ geestelijke wereld. Dan is dat Ik nog steeds omkleed met dat - in zijn gereinigd, voor de geestelijke wereld bestaanbare - astraallichaam. Dus het Ik neemt het astraal­ lichaam voor zover het in harmonie met de wetten van het geestenland kan zijn, mee naar dat geestenland. Hoe hoger ontwikkeld de mens, des te meer van zijn astraallichaam kan hij meenemen. En hoe lager ontwikkeld de mens, des te meer moet die voor zijn intrede in het geestenland achter­laten van zijn astraallichaam. We hebben dan dus in zekere zin een onvolledig astraallichaam. En wanneer we dan weer op weg zijn naar de volgende incarnatie, dan wordt door de geestelijk leidende machten, in samenwerking met die mensen­zielen die met die mensen een lotsverbondenheid hebben, aan de nieuwe vorming van het nieuwe astraallichaam gewerkt. En na het middernachtelijke uur van ons bestaan vindt een verdere omkleding met een zodanig astraallichaam plaats, dat daarin nu een nieuw aardeleven kan beginnen.

Nu moet U op­letten! Daar wordt in verwerkt, daar wordt in verweven alles wat van het vorige leven, van vorige levens, goed gemaakt moet worden. In voordrachten in mei 1923 in Oslo (GA 226) spreekt Rudolf Steiner over een 'Karmapäckchen', een karma pakketje. Dat karma­ pakketje is dus alles wat onvolkomen, wat niet mooi, wat slecht in je leven was, wat je achter moest laten in een deel van de geestelijke wereld (hij zegt er niet bij waar) Rudolf Steiner heeft het beeld eenmaal gebruikt, voor een zeer beperkt publiek. Nu zijn de boeken allemaal gedrukt en kan iedereen het lezen en dan kun je je afvragen: "Gut, waar is die bewaarplaats voor dat pakketje toch? Waar vind je dat?" Weet U wel, in het station heb je toch een loket 'af te leveren/af te halen goederen'? Je gaat dan aan een bewaarplaats ergens in de geestelijke wereld denken. Hij zegt niet waar dat is hoor! Dat moet je dan maar, samen met al die andere aspecten bestuderen, wie dat zijn die dat karma pakketje in bewaring nemen. Als je het lang genoeg bestudeert, kun je het eigenlijk wel te weten komen. Maar goed, het is in ieder geval niet zo ergens bij de maan, of bij Mercurius, zodat je bijvoorbeeld als ruimtevaarder plotseling al die karma pakketjes …de woorden besterven me in de mond moet ik zeggen... Daar heb je dan te maken met datgene waarmee je karmisch wordt omkleed je aangeboren karakter; je aangeboren karaktertrekken, wanneer je als ziel uit de geestelijke wereld weer naar een aardeleven toe wordt geleid Het is werkelijk indrukwekkend als je dan lezen mag heden ten dage in die ook al eens ter studie aanbevolen Karma voordrachten, de eerste zes na de Kerst bijeenkomst.

Daar beschrijft Rudolf Steiner het astraallichaam als dat­gene wat door de Tweede Hiërarchie zodanig wordt voorbereid, dat we nu karmisch bepaalt in ons dragen onze gehele structuur van sympathieën en antipathieën. Hij zegt daar hoe je de aanleg in je hebt bijvoorbeeld altijd verre landen te willen bezoeken. Dat is een sympathiekracht, die je op weg brengt. Als je achter elkaar een paar levensgeschiedenissen hoort, dan is het zo interessant te beluisteren hoe er mensen zijn die weg trekken van huis hè, die een drang hebben om weg te trekken. En van anderen, die juist helemaal thuis blijven. Dat is net zo goed een drang. Sympathie/antipathie. Mensen willen ontmoeten; als je de mogelijkheid hebt om een mens te ontmoeten, daarheen te worden getrokken. Of niet. Dat ben je je helemaal niet bewust. Dat werkt als sympathie­kracht of als antipathiekracht half bewust, dromend onbewust in je. Hierdoor worden dus je karmische ontmoetingen bepaald, zonder dat je er zelf iets aan doet. Begrijpt U wel, dat is iets wat je in sterke mate, als een drijvende, als een stu­rende kracht in je leven beleven kunt wanneer je terugblikt, wanneer je een beetje bewust gaat leven en wanneer je nagaat hoe je dag eigenlijk verlopen is en hoe je leven überhaupt verloopt

In het begin, bij het bespreken van het fysieke lichaam, heb ik gezegd dat het fysieke lichaam zover van ons af is. Om­dat het zo ver van ons af is, is het ook mogelijk dat het zo volmaakt is geworden en dat wij er niet rechtstreeks veel invloed op kunnen uitoefenen. Wij kunnen het natuurlijk wel kapot maken, maar wij kunnen in het wezenlijke, in de structuur, bijna niets veranderen.

Ons astraallichaam is heel dicht bij ons. Het is het kleed dat ons het naaste bekleed, zal ik maar zeggen. Het zit op het lijf van het Ik; het astraallichaam zit er als een hemd omheen, figuurlijk gesproken. En dat is dan ook het meest vatbaar voor verleiding, voor beïnvloeding, voor eenzijdige verwording en op die manier is het ook een bron van ziekte, zoals het welbeschouwd door de luciferische-ahrimanische invloeden in de loop van de evolutie is geworden. Het heeft het niet als oer eigenschap in zich, maar het is zo geworden door de luciferische-ahrimanische invloeden. Welnu, daar zitten wij in hoge maten juist mee bij ons hele praktijk van de heilpedagogie en de sociaaltherapie.

Wij hebben in ons werk in hoge mate te maken met al die ziekteverschijnselen, die afwijkingen, die op een primaire ontsporing, een ziek geworden, een beschadiging van het astraallichaam wijzen. Daar heb je bijvoorbeeld het hele uitgebreide, veelvoudige gebied van de hersenbeschadigingen. U hebt immers gehoord hoe het zenuwstelsel een afbeelding van het astraallichaam is. En waar die afdruk nu in zichzelf wordt beschadigd, heb jij dus in hoge mate te maken met eenzijdigheid in de functie van het astraallichaam. Daar kom dan datgene te voorschijn, aan gedragsafwijkingen, die veel aan dierlijk gedrag doen denken, aan animalisering. Dat reflexachtige reageren, dat driftmatige reageren, die distantieloze, die concentratiezwakte. Ze kunnen zich niet met één ding bezighouden. Worden voortdurend door alles om zich heen 'gepakt'. Zò gepakt dat zij het niet laten kunnen hierop te reageren. U herkent dat allemaal terstond, nietwaar?

Maar aan de andere kant heb je dan ook als uitwerking van deze toestanden de meest verschillende afwijkingen in de motoriek, in de hele beweeglijkheid, tot de spas­tische toestanden in hun veelvormigheid toe. Hypertonie, hypotonie, überhaupt tonusveranderingen, veranderingen in de gehele innerlijke spierspanning, in de spanning van het organisme, zoals dat een uiting van de werking van het astraallichaam is. Ik kan het alleen maar aan­duiden, maar ik hoop en ik kan het ook wel aannemen, dat dit voor U een aanknopingspunt is, dat U opeens zegt "oh ja!" Daar kan en moet het ook heen gaan als je over de pathologie van het astraallichaam spreekt.

Nu wil ik dit alles nog op een bepaalde manier samenvat­ten, deze beschouwingen besluiten met het voorlezen van een stukje uit het hoofdstuk "Slaap en Dood" uit de "De Wetenschap van de Geheimen van de ziel", dat nog eens even een licht werpt op de band, de samenwerking tussen het astraallichaam en het etherlichaam bij de gezonde mens. Ik lees voor: "Het etherlichaam is de beeldhouwer, de architect van het fysieke lichaam. Het kan echter alleen op de juiste wijze vormen, (dat etherlichaam) wanneer het de impuls tot de wijze waarop het te werk moet gaan van het astraal­lichaam krijgt. In het astraallichaam zijn de vormen aanwezig, waarnaar het etherlichaam aan het fysieke lichaam gestalte geeft. Tijdens het waken nu, is het astraallichaam niet met deze voorbeelden voor het fysieke lichaam vervuld, of althans slechts tot op zekere hoogte, want tijdens het waken, vervangt de ziel die voorbeelden door haar eigen beelden. Wanneer de mens zijn zintuigen op zijn omgeving richt, vormt hij juist door de waarneming, in zijn voorstellingen beelden, die de afbeeldingen van de hem omringende wereld zijn. (Let U op!) Deze afbeeldingen zijn aanvankelijk rustverstoorders van die beelden die het ether­lichaam aansporen, het fysieke lichaam in stand houden. Slechts dan, wanneer de mens door eigen werkzaamheid aan zijn astraallichaam die beelden zou kunnen geven die het etherlichaam in de juiste richting kunnen leiden, zou zulk ­een verstoring niet plaats vinden."

Nog een stukje:

Evenals het fysieke lichaam bijvoorbeeld de voedings­middelen van zijn omgeving ontvangt, ontvangt het astraal­lichaam in de slaaptoestand de beelden uit de wereld, uit de astrale wereld die het omringt. Daar leeft het inder­daad buiten het etherlichaam en buiten het fysieke lichaam in het heelal; in hetzelfde heelal waaruit de gehele mens geboren is. In dit heelal ligt de bron van de beelden waardoor de mens zijn gestalte krijgt. Hij is op harmonische wijze in dit heelal ingeschakeld en in wakende toe­stand maakt hij zich uit deze omvattende harmonie los om tot de uiterlijke waarneming te komen. In de slaap keert zijn astraallichaam in deze harmonie van het heelal terug.

Daaruit voert het - het astraallichaam - bij het ontwaken, zoveel kracht aan het lichaam toe, dat het voor een poos het verblijf in die harmonie weer kan ontberen. Het astraal­lichaam keert gedurende de slaap naar zijn geboorteland terug en brengt bij het ontwaken hernieuwd gesterkte krachten in het leven mee. Dit bezit, dat het astraalli­chaam bij het ontwaken meebrengt, maakt zich naar buiten kenbaar in de verkwikking die een gezonde slaap met zich meebrengt.

© Helend opvoeden  2025

naar boven