Het 'waarom' van leerplan en vertelstof
Kleuter
Kleuters leren door hun spel. Niet alleen met het hoofd, maar vooral ook met de zintuigen en de ledematen. Nabootsing, ritme en regelmaat zijn de leermiddelen. Nabootsing van de leerkracht, maar ook nabootsing van de oudere kleuter. Vandaar dat de groepen heterogeen zijn opgebouwd. In iedere kleuterklas zitten kinderen van 4 tot en met 6 jaar. In de kleuterklas bieden de leerkrachten middels geleid spel, verhalen, vingerspelletjes, muziek en handvaardigheidactiviteiten van alles aan dat het kind kan nabootsen en herhalen. In het vrije spel breidt de kleuter dit uit met zijn fantasie en worden de banken tot treinen en blokken tot boten. Net als bij de peuters volgen de juffies het ritme van het jaar. De jaarfeesten nemen daarbij een belangrijke plaats in. In de kleuterklas is speelgoed van allerlei natuurlijke materialen aanwezig. Het lokaal is zo ingericht dat het de kleuters uitnodigt, de zintuigen stimuleert en de fantasie opwekt. De afwisseling tussen actief en ontvangend bezig zijn en de vaste opbouw van de dag zorgen voor ritme en regelmaat in de kleuterklas.
Groep 3 / eerste klas
Rond het 6e jaar wordt het kind leerrijp. Steeds meer gaat het kind leren door middel van het gesproken woord van de leerkracht. De ontdekkingen worden abstracter. Het kind leert in de klas de grote culturele vaardigheden: schrijven, lezen en rekenen. Spel en beweging blijven belangrijke didactische middelen. In de rekenles zijn de handen en voeten net zo actief als het hoofd. Bij taal wordt getekend, gezongen en toneel gespeeld. Maar er zijn ook stille momenten, bijvoorbeeld tijdens het verhaal en het zelfstandig werken. Verhalen nemen een belangrijke plaats in binnen het Vrije Schoolonderwijs. Zij volgen de belevingswereld van het opgroeiende kind. In de eerste klas vormen sprookjes de vertelstof.
Groep 4 / tweede klas
Heiligenlegenden en fabels zijn de vertelstof voor de tweede klas. In de heiligenlegenden vinden we de volmaaktheid, het nastrevenswaardige. De fabels vormen hiermee een tegenhanger. Hierin komt de eenzijdigheid tot uitdrukking en daarmee het herkenbare voor de tweedeklasser. De kinderen beginnen, zij het vooral bij de ander, de menselijke zwakheden te herkennen. Rekenen en taal krijgen verdieping. Voorzichtig geleid wordt de wereld verder verkend. Het beleven van de rijkdom van de buitenwereld voedt en ontwikkelt de binnenwereld van het kind.
Groep 5 / derde klas
Vanaf het 9e jaar wordt het kind zelfstandiger. Het wil steeds meer zelf ontdekken, zelf kijken, waarnemen en verwerken. Het Oude Testament vormt de vertelstof. Het beeld van het Joodse volk dat eerst nog geleid wordt en nu op eigen benen moet leren staan is het beeld van de derdeklasser. Van de beeldende wereld in de verhalen en de fantasie treedt het kind geleidelijk binnen in de aardse werkelijkheid. Ambachten worden behandeld en beleefd door middel van excursies en het zelf doen bij handvaardigheid. Zo krijgt de derdeklasser handvatten aangereikt om de wereld aan te pakken. Naast denken en voelen wordt het willen nu meer aangesproken.
Groep 6 / vierde klas
De Noorse mythologie is de vertelstof van de vierde klas. In de Edda wordt de eindstrijd tussen de goden en wereld van de reuzen beschreven. Al het oude wordt vernietigd. De volkomen wereld van de de goden bestaat niet meer, maar daarmee komt er ruimte voor de ontwikkeling van de mens. De vierdeklasser krijgt het besef dat het niet alleen een deel van het geheel uitmaakt maar ook als individu zijn weg moet zoeken. Bij rekenen wordt kennis gemaakt met de breuken. Ook hier blijkt het geheel uit delen te kunnen bestaan. Bij taal worden de woordsoorten en zinsdelen behandeld, zinnen worden 'opgebroken' in te analyseren delen. Bij aardrijkskunde wordt eerst de wereld dicht bij eigen huis en tuin bekeken en deze verkenning wordt gedurende het jaar uitgebreid tot kennis van Nederland. Mens– en dierkunde worden behandeld. De vergelijking tussen mens en dier, waarin het dier in zijn eenzijdigheid uitblinkt en de mens in zijn veelzijdigheid alles 'een beetje' kan. De spreuk die de leerlingen vanaf de vierde klas iedere ochtend zeggen begint met: 'Ik zie rond in de wereld...', en dat is wat ze doen.
Groep 7 / vijfde klas
In de vijfde klas wordt de Griekse mythologie gegeven als ontwikkelings– en vertelstof. De Griekse goden onderhouden zich met de mensen en belichamen tot in het perfecte alle menselijke aspecten. Ook de vijfdeklasser krijgen meer oog voor elkaars karaktereigenschappen en er wordt intensief met elkaar omgegaan. De culturen die een rol van betekenis voor de mensheid hebben gespeeld worden uitgebreid behandeld. Het oude Indië, Mesopotamië, Perzië, Egypte en Griekenland komen aan bod. De geschiedenis wordt vanuit het verste verleden opgepakt en vormt zo een parallel met de ontwikkeling van kind tot nu toe. Ook krijgen de kinderen zo een beeld van de grote wereldgodsdiensten. Heemkunde wordt kennis van Europa en economische aardrijkskunde. De plantkunde neemt een belangrijke plaats in. De ontwikkeling van de plant wordt hierbij vergeleken met de ontwikkeling van een mens. De kinderen krijgen ICT-onderricht.
Groep 8 / zesde klas
De zesdeklasser moet zijn weg gaan vinden in de wereld. Vertelstof is de Romeinse geschiedenis, waar wetten, orde en regels de samenleving structureerden. In de klas worden de werelddelen behandeld, aansluitend bij de groter wordende wereld van de zesdeklasser. De kinderen oefenen in exactheid met meetkunde. Bij natuurkunde oefenen zij in objectief waarnemen: geen verklaringen over oorzaken maar waarnemen! Het rekenen behandelt percentages en verhoudingen. Taal wordt geanalyseerd met oefenen van zinsdelen en woordsoorten. Daarnaast is er aandacht voor de schoonheid van de taal door middel van poëzie en het leren van uitdrukkingsvormen en verschillende stijlen. Er is een periode mineralogie: na het leren kennen van het dieren en plantenrijk in de voorgaande jaren komt nu het natuurrijk van de stenen aan bod.
Vertelstof
Iedere klas kent zijn eigen vertelstof, als ontwikkelingsstof voor de leeftijdsfase waarin de kinderen van die klas zijn.
De peuter- en kleuterklas
In de peuter- en kleuterklas wordt een verhaal, een sprookje, een prentenboekje of een verhaaltje uit het dagelijks leven verteld. Vaak wordt dit verhaal herhaald. Dit komt tegemoet aan de natuurlijke drang van kinderen tot luisteren en spreken. De taal in combinatie met beweging is belangrijk. Dit komt tot uiting in poppenkast of het tafelspel.
Groep 3 / klas 1
In de belevingswereld van de eersteklasser passen bij uitstek de rijke beelden uit de klassieke volkssprookjes. Menselijke, sociale en geestelijke waarheden worden daarin op een uiterst concrete, beeldende manier gebracht, zonder (verstandelijke) uitleg of moralistische beoordeling. De vertelstof wordt in het onderwijs ingeweven, vooral in het periodeonderwijs. Maar ook de vaklessen kunnen op de sprookjesbeelden aansluiten.
Groep 4 / klas 2
Fabels en legenden zijn de rijke bronnen van vertelstof voor de tweedeklassers. Fabels gaan over dieren met menselijke eigenschappen: de sluwe vos, de wijze uil, de driftige stier, de koppige ezel, de trotse haan, de trouwe hond, het goedige schaap. Die eigenschappen proberen elkaar de loef af te steken. Fabels schetsen de menselijke ziel als een schouwtoneel van strijdige 'animale' begeerten. De kinderen herkennen daarvan iets bij zichzelf of bij anderen; fabels vertegenwoordigen onmiskenbaar een belangrijke kant van de (kinder-)ziel. Theorieën of moralistische verhalen over 'het goede' helpen het kind niet verder. Het gaat om de levende werkelijkheid, daarom worden de fabels in de tweede klas aangevuld met verhalen over het edele en goede dat mensen ook in zich hebben. Dit zijn vooral heiligenlegendes zoals bijvoorbeeld de levensverhalen van Franciscus van Assisi of Christoforus. Deze mensen zijn niet overgeleverd aan hun driften, hun koppigheid of ijdelheid. Ze kunnen onbaatzuchtige motieven hebben. De tweedeklasser die dat gaat ontdekken, kan daaraan krachtige en blijvende innerlijke steun ontlenen.
Groep 5 / klas 3
Verhalen uit het Oude Testament vormen de vertelstof voor de derdeklassers. De verhalen hebben een pedagogische bedoeling. De ontwikkelingsgeschiedenis van het joodse volk weerspiegelt uiterlijk thema's die in de derdeklasser leven. De strijd die het joodse volk onder de strenge, rechtvaardige leiding van God moest doormaken, heeft daarom betekenis voor hen. De derdeklasser is nog volger, die soms morrend en overtredend de grenzen wil verkennen. Confrontatie met en het op de proef stellen van de autoriteit waarin ze geloven is nodig om over de drempel naar een individueel bewustzijn te komen.
Groep 6 / klas 4
Het is geen toeval dat de vertelstof van de vierde klas betrekking heeft op de mythologie uit het Noorden (Scandinavië, Duitsland, Nederland) met name de Edda. De Asen - goden - zijn aan allerlei twijfels onderhevig. Ze kunnen kiezen tussen goed en kwaad, in tegenstelling tot de goden in de vertelstof van klas 1 tot en met 3. Deze spirituele verhalen beelden uit wat destijds met de mensheid is gebeurd en nu in de kinderziel van vierdeklassers wordt beleefd: het gevoel verdwijnt dat je bent opgenomen in een door wijsheid geleide, beschermende wereld. Je wordt teruggeworpen op jezelf.
Groep 7 / klas 5
In de vijfde klas vormt de mythologie van vooral de Grieken de vertelstof. Een groot aantal verhalen daarvan behoort tot ons cultuurgoed. Zij vertellen de lotgevallen van sterfelijke en onsterfelijke wezens, goden en godinnen, mensen, nimfen, saters en sirenen. Zij gaan over een deels imaginaire en een deels fysieke werkelijkheid. De goden zijn ontmaskerd, de herinnering aan een geestelijke wereld wordt verdrongen door het abstracte denken, op de fysieke wereld gericht. En daar staat de vijfdeklasser middenin.
Groep 8 / klas 6
Mythologie en geschiedkundige verhalen uit de Romeinse tijd en verhalen uit de daarop volgende Middeleeuwen vormen de vertelstof voor de zesde klas. Zij sluiten aan op de belevingswereld van de 11- à 12-jarige. Het zelfbewuste individu immers stond in Rome op de voorgrond. Aan de afbakening van de rechten van de ene persoon ten opzichte van de andere werd toen voor het eerst veel aandacht besteed. Het 'elk het zijne' was en is nog steeds een belangrijk beginsel. De Middeleeuwen volgen op de Romeinse tijd. De opkomst van vorstendommen en vrije steden met burgers en ambachtslieden wordt een feit. Kenmerkend is ook de sterke religieuze en gevoelsmatige verinnerlijking. Zoals in een kathedraal is de binnenwereld verrassend kleurrijk.
© Helend opvoeden 2025
