Over het Ik van de mens
Inleidende gesprek Frits Wilmar, heilpedagogische conferentie 1983
Beste vrienden, medewerkers in de heilpedagogie en sociaaltherapie, wanneer je dan denkt aan de tweede voordracht van de cursus 'Genezend Opvoeden', dan heb je daar die Pedagogische wet, waarin wordt gezegd dat het naast hogere wezensdeel van de opvoeder op een wezensdeel van een kind werkt. Maar dan moet je dus eerst weten welk wezensdeel van het kind nou juist zulk een zorg in het bijzonder behoort. Dan heb je inderdaad een zekere oriëntatie, een kennis van de wezensdelen van dat kind of die volwassene die je voor je hebt, nodig. En als je nou kijkt hoe die heilpedagogische cursus in elkaar zit, dan wordt er telkens weer verwijst naar bepaalde pathologische verhoudingen van de wezensdelen tot elkaar.
Nu dat Ik.
Je hebt eigenlijk, als je aan de wezensdelen werkt, over de wezensdelen denkt, altijd met het Ik te maken. Want het is het Ik dat die wezensdelen betrekt, bewoont. Wanneer we over het fysieke lichaam iets willen uitdenken, dan hebben we bij de beschouwing van het fysieke lichaam ook met ons Ik te maken, nietwaar. Het is eigenlijk dat centrale in ons, wat die andere wezensdelen doorwerkt. Je kunt het zo zeggen: doordat wij Ik-wezens zijn, of liever gezegd: door dat we gewaar worden dat we een Ik-wezen zijn, doordat we op een gegeven ogenblik in ons leven plotseling "Ik" zeggen en daarmee onszelf bedoelen, daardoor drukken we uit dat we geestdragers zijn, dat we vleesgeworden, geïncarneerde geest zijn, dat we een individualiteit zijn.
Aan de andere kant is het zo puntvormig, dat Ik, dat je het eigenlijk in zijn wezen niet grijpen kunt: je bent het plotseling en je hebt ergens iets in je, waardoor je het je hele leven met je meedraagt. Je wordt ook herkend als een Ik-wezen; omdat je zelf Ik-wezen bent en het je bewust bent geworden, heb je ook de mogelijkheid anderen als Ik-wezens te ontmoeten en te herkennen. Hoe belangrijk is dat, nietwaar, om dat nu als een zeker grondmotief in de heilpedagogie en de sociaaltherapie met je mee te dragen. Dat je dat gevoel in jezelf ontwikkelt van: "ja, er is iets wat ongrijpbaar is, wat we toch heel intens beleven vanaf een bepaald moment in ons leven, waardoor we een maatstaf hebben anderen te kunnen ontmoeten. En als we dat niet "Ik" kunnen noemen, zoals bij voorbeeld bij autistische kinderen het geval is, dan is daar enorm probleem hoe je tenslotte tot het wekken van dat Ik moet komen, hoe je daarin hulp kunt bieden.
Ik zou dus graag deze eerste keer dat we bij elkaar zijn een paar elementen bijeen willen dragen. Dat zou ik dan zo willen doen en indelen:
1. Hoe nemen we ons eigen Ik waar?
2. Hoe nemen we het Ik van de medemensen waar?
Hoe beleven we ons eigen Ik en hoe beleven we het Ik in onze medemensen? Anders gezegd: hoe beleef ik, beleven wij, dat andere mensen Ik-wezens zijn? Hoe beleven wij het Ik in de wereld?
Dat zijn dus twee vraagstellingen: hoe beleef ik mijn eigen Ik, hoe kom ik er toe mijzelf lk te noemen, mij als een Ik te beleven, een lk-voorstelling te hebben?
En hoe is dat ten opzichte van die andere mens het geval?
Laten we dat eerste nemen. Daar heb je iets heel merkwaardigs, namelijk: bij het kleine kind. Een onuitputtelijk onderwerp hé, dat kleine kind. Hoeveel scripties er altijd over die eerste drie jaren worden geschreven, is ongelooflijk Maar het is ook de moeite waard! Want daar komt iets tot uiting, dat je als ouder, of als oma en opa, heel sterk beleven kunt, namelijk de wijze waarop zo'n klein kind zich opricht, de wijze waarop het dan de eerste woorden zegt, de wijze waarop het tot een eerste begripsvorming komt, en dan plotseling de wijze waarop het zichzelf "Ik" noemt. Dat is een reuze spannend bedrijf, want voordat het kind zichzelf "Ik" noemt, beleef je al heel sterk, als waarnemer, dat er een Ik in werkt.
Dat het dus niet iets soortachtigs is, maar iets heel individueels wat in dat kind werkt. En dan zeg je vanaf een moment in je leven, vanaf ongeveer je derde jaar (het heeft de neiging in deze tijd een beetje eerder op te treden) plotseling tegen jezelf "Ik". En je hebt dan dat Ik-beleven, die ik-voorstelling, en waar dank je die eigenlijk aan, waar duidt die eigenlijk op?
Het is dan heel interessant dat je er op komt, dat eigenlijk datgene wat dat Ik-gevoel, dat Ik-beleven en ook die lk-voorstelling, begrip van je eigen Ik draagt, je herinneringsvermogen is.
Ik beloof U me wat citaten betreft heel erg te beperken, maar ik zou toch graag hier een citaat van Rudolf Steiner willen brengen. Als ik dat doe, dan doe ik iets heel bedenkelijks, want dan ga ik zeggen: Ik heb het uit een serie voordrachten, die zo ongelooflijk enthousiasmerend zijn, zo grandioos grondleggend. Die zouden jullie allemaal helemaal moeten bestuderen! (Dat zeg ik altijd weer en dan denkt men: "Waar zal ik überhaupt beginnen?" Maar ik citeer dus uit een serie voordrachten, die Steiner vlak na de Weihnachtstagung in het begin van 1924 gehouden heeft en die oorspronkelijk door hem getiteld is geworden (je moet je voorstellen: aan het eind van een lang, arbeidzaam leven) : Antroposofie, eine Einführung in die Antroposofische Weihnchtagung" (dit wordt nu als titel verdonkeremaand! Heel interessant! Dat boek, sinds het herdrukt is, heeft een andere titel gekregen!
Maar ik zou willen zeggen dat moet gedocumenteerd blijven, namelijk dat Rudolf Steiner nadat hij dus 23 jaar lang de antroposofie verkondigd had voor leden van de vereniging, daar in Dornach een voordrachtenreeks hield die hij zelf betitelde "Anthroposofie, eine EinfUhrung..." Dus: "helemaal overnieuw beginnen", nietwaar. En dan kun je je voorstellen hoe dat een goudmijn is voor nieuw werken.) En weet U waar die negen voordrachten over gaan? ...Over de vier wezensdelen!
Dus als je wat over het Ik wilt lezen, moet je achterin lezen. In de voordracht van de 9e februari 1924, de achtste voordracht, staat dan het volgende:
"Maar ik vraag U, wanneer U in Uzelf' kijkt, er nou eens echt achter te komen wat U eigenlijk zelf bent, in zoverre U zich een Ik noemt: is dat dan iets anders dan de herinnering? U zult nauwelijks iets anders in U vinden dan de herinneringen aan het leven, wanneer U op Uzelf, op Uw eigen Ik, terugkijken wilt. U vindt weliswaar die herinneringen van een soort activiteit doordrongen, maar die activiteit werkt toch min of' meer schemerachtig en vaag. Dat wat in het leven, voor het leven, als Ik levend verschijnt, dus voor degene die dat zichzelf bewust wordt, dat zijn wat het aardeleven betreft juist die herinneringen".
Nou, dat is dus een reusachtige sleutel. Dat je als Ik-wezen helemaal vanuit de som van je voorafgaande leven leeft, wat dan een maatstaf, een baken, een houvast vormt, waarin je steeds je Ik-beleven, je Ik-voorstelling hebt. Als je je herinneringsvermogen verliest, wat iedereen wel eens een keer beleefd heeft die een hersenschudding heeft gehad, dan is dat eigenlijk heel erg dramatisch. Dat je je herinnering niet compleet hebt.
En nou ja, elke keer als je inslaapt ben je je herinneringen kwijt, maar je hebt dan ook geen Ik-bewustzijn, nietwaar? Dus het wordt ook eigenlijk elke dag weer bevestigd.
En dat werpt ook weer een zeker licht op de wijze waarop je je Ik-gevoel en je ik-bewustzijn kunt versterken. Dat is bijvoorbeeld ook iets wat bij de opvoeding van het kind een rol kan gaan spelen.
Hoe kun je een kind, waarvan je het gevoel hebt dat zijn Ik moeite heeft zich langzamerhand met de wezensdelen te verbinden, in, zijn Ik sterken? Dan is een van de gezichtpunten die je vanuit zo'n visie kunt krijgen, dat je probeert zijn herinneringsleven zo levendig, zo kleurrijk mogelijk te maken. Dat al datgene wat in zijn geheugen gaat, zo kleurrijk, zo duidelijk, ja, zo tastbaar mogelijk blijft.
Als je bijvoorbeeld in de Heilpedagogische Cursus leest van een jongen, een kleptomaan, waarbij Rudolf Steiner opmerkte dat de Ik-organisatie (daar zal ik het straks ook nog over hebben) van zo iemand zwak is, dat die eenzijdig verzwakt is, dan is een van de hulpmiddelen die Steiner aangeeft bij de behandeling van zon kleptomaan: de versterking van het herinneringsvermogen'.
Er is een grandioos getuigenverslag van Rudolf Grosse, die van Steiner de opdracht had gekregen om een zwaar kleptomaan jongen op te voeden, 3 jaar lang. * Zie Rudolf Grosse "Erlebte Padagogik". Een van de oefeningen die Rudolf Grosse van Steiner kreeg was: met hem elke avond de terugblik te oefenen. U weet, dat is die Rückschau die we ook voor de eigen scholing hebben, en dat was dus voor die jongen een van de hulpmiddelen om hem van zijn kleptomanie, waar hij ook later totaal van genezen is, te verlossen. Dit was maar een voorbeeld.
We hebben dus, doordat het ons geschonken wordt - want het is eigenlijk een geschenk - het vermogen tot herinnering. Dat berust overigens op een samenspel, een samenwerking van het ik met het eigen etherlichaam. Doordat we dat hebben, hebben we dan inderdaad de zekerheid dat we Ik-wezens zijn.
Natuurlijk beleeft het kleine kind dat niet zo, maar het heeft het al heel sterk als "zijnsgevoel". Maar dat kan het uiteraard niet in begrippen uitdrukken. We krijgen daardoor die plotselinge zekerheid dat we een individu tegenover de hele wereld zijn. Dat we op ons zelf staan, een individualiteit in de wereld zijn. Dat we een wereldwezen zijn, maar tegenover die wereld als wezens zo helemaal uniek staan, dat we onszelf een naam kunnen geven, die zoals U weet door niemand anders, onszelf bedoelend, uitgesproken kan worden.
En dan heb je bij autisten, bij de behandeling van autisten, dat als je ze leert zeggen Ik", ze "Jou" zeggen, en "jou" bedoelen", als ze " ik" zeggen. Die plotselinge vonk hé, die daar in het wezen schiet, waardoor het begrijpt dat er maar een naam voor jezelf is, die springt dan op dit moment nog niet over. En het gaat er eigenlijk om, dat dat dan gewekt wordt. Waaraan dat ligt is iets waarover we dinsdag nog kunnen spreken. Dat eist voorbereiding.
Nu nog een ander gezichtspunt wat betreft dat Ik.
Ik zei, dat het feit dat we ik-wezens zijn, erop wijst dat we zelfscheppende wezens op aarde zijn. Dat is een ongelooflijke ontdekking, vindt U niet? En ik vind daartoe altijd het oervoorbeeld - en er zal wel een aantal mensen zijn dat al weet wat ik ga zeggen- : de herscholing voor een nieuw beroep. Je kunt op de een op andere manier een beroep hebben: door je ouders bijvoorbeeld (al gebeurd dat tegenwoordig niet meer. In mijn tijd was het nog het geval, dat je ouders zeiden wat je worden moest. Je ouders schreven je voor of raadden je aan wat je doen moest en dat deed je waarachtig nog ook.) Je hebt dan een beroep, en laten we nou maar niet zeggen door werkeloosheid, ofschoon dat heden ten dage een grote rol speelt, maar in dat beroep ben je vastgelopen. Dat lot kan je treffen. Het lot dat je in die bestaansmogelijkheid die je je hebt verworven, die opleiding die je hebt gehad, niets meer kunt vinden. Dan is het ongelooflijk interessant dat een mens nu een ander beroep kan kiezen. Dacht U dat een leeuw een nieuw beroep kon kiezen? Dat ie bijvoorbeeld eens zou zeggen: Ik wil nou eens koe worden, ik ben nou zo lang een leeuw geweest, nu wil ik eens koe zijn om nieuwe vermogens in me te ontwikkelen. Voelt U het? Daar zit het hem in. Dat kan een mens zeggen. (Een leeuw kan het helemaal niet zeggen " ik wil koe worden', daar is ie helemaal niet toe in staat. Hij is leeuw en hij blijft leeuw en hij voelt zich in zijn leeuw zijn - constateren wij - lekker.)
Hij denkt er niet over om iets anders te gaan doen, kan er niet over denken om iets anders te gaan doen, kan überhaupt niet denken).
Het is zo interessant dat een mens een nieuw beroep kan kiezen, en daar ligt een bewijs in dat hij een individualiteit is.
Kunt U dat aanvaarden? Dat hij tegen zichzelf kan zeggen: "Ik ga wat anders doen" of dat hij van een ander de raad kan aanhoren: "Doe eens wat anders". Dat hij het bij zichzelf overlegt, en dat hij het dan ook nog kan gaan doen. Weet U, dat doet hij dan natuurlijk zo, dat hij altijd van zijn Ik-beleven uitgaande, zijn hele herinneringscomplex – wat eigenlijk zijn wezen uitmaakt – raadpleegt en zich afvraagt in welke richting hij zichzelf dan uiteraard geen geweld aan doet. Daarbij is het zo interessant, hoe hij niet alleen vanuit zijn verleden, vanuit zijn individuele afkomst nu zijn zelfzekerheid heeft, maar hoe hij ook vanuit zijn handelen en zijn gaan doen, zijn eventueel iets anders gaan doen, een zelfzekerheid kan krijgen.
Dat duidt erop, dat wij als individuen, als persoonlijkheden, helemaal een eigen levensloop gaan vormen, dat we eigen daden kunnen verrichten, dat dus ons Ik zich uit gaat drukken in onze daden. Met andere woorden, dat we de toekomst ook naar ons toehalen, maar niet, beste vrienden, vanuit de begeerte alleen, niet vanuit het driftleven alleen, niet vanuit onze levensnooddrift, onze levenseisen. Dus niet vanuit de eisen van ons astrale lichaam en etherlichaam, niet alleen vanuit de beperkingen die ons fysieke lichaam ons opleggen, die toekomst naar ons toehalen, maar juist vanuit eigen overleg, vanuit een eigen ideaal zullen we maar zeggen, de toekomst naar ons toehalen.
U ziet, we zijn dat Ik-wezen en dat is iets waardoor we ons meer en meer van onszelf bewust gaan worden, ons van ons Ik-wezen bewust worden, waardoor een hele eigen biografische verhouding tot verleden en toekomst ontstaat.
Er is nog wat: wij kunnen ook een hele eigen individuele verhouding hebben tot het heden.
Wolfgang Schad heeft een mooi boek geschreven over de embryologie. Vroeger was hij leraar aan een Vrije School in Pforzheim, tegenwoordig leider van de Pedagogische Opleiding in Stuttgart.
In dat boek over embryologie haalt hij Augustinus aan. Augustinus heeft zijn Belijdenissen geschreven. Dat is een hoogst interessant boek überhaupt, want het is de eerste autobiografie uit de geschiedenis! Die hele 'Belijdenissen' zijn zijn autobiografie. En in het elfde hoofdstuk bespreekt hij DE TIJD. Het is ongelooflijk interessant om te lezen hoe zo'n man uit de 4e eeuw filosofeert over de tijd. Heel enthousiasmerend. En je krijgt als je Augustinus bestudeert - en daar heeft Schad ook op gewezen- een bepaalde merkwaardige indruk. Daar ga ik nu niet aan refereren, maar ik wil U er alleen op wijzen waar je de basis voor zulke dingen kunt verkrijgen. Ik wou alleen maar dit zeggen: het is heel verschrikkelijk moeilijk om het heden te beleven, want het is ZO verleden. Het komt op je af, boem, weg, het is alweer verleden. En je zit de hele tijd er achteraan te hikken om dat steeds verleden wordende heden vast te houden. En toch kunnen we dat! Hoe kunnen we dat? Door de concentratie. Door de concentratie scheppen we een eigen heden. We halen ons uit de stroom van de tijd. Wij plaatsen ons, zoals we ons überhaupt tegenover-de-wereld plaatsen, als Ik-wezens. Zo kunnen we ons ook als Ik-wezens tegenover de tijd plaatsen en een werkelijk reëel, voor onszelf tenminste, heden scheppen, een heden tot stand brengen. Dat is iets wat je voor elkaar krijgt doordat jij je vrijwillig op een bepaalde inhoud gaat concentreren, en natuurlijk in het bijzonder een bepaalde inhoud dat niet in onmiddellijk verband staat met wat je om je heen beleeft. Kort gezegd: wanneer je mediteert.
Als je mediteert en als de meditatie gelukt, dan schep je op dat moment een heden in jezelf. En het is zo spannend dat je daarbij dan ook die macht van die tijd beleeft. Dat je altijd weer onwillekeurig in die tijdstroom wordt gehaald.
Dat je de ongelooflijke moeite hebt op te brengen om zo (gebaar) te doen. Daar heb je weer een mogelijkheid om je Ik te sterken, überhaupt tot een waar, reëel beleven van je Ik-wezen te komen. Dit is niet zo maar een spel met gedachten, want het is iets wat je nu ook in de praktijk van de heilpedagogie en sociaaltherapie kan toepassen. Wanneer? Als je namelijk die fundamentele raad van Rudolf Steiner in de Heilpedagogische Cursus volgt: dat je voor de kinderen de wereld interessant maakt.
Weet U het? Bij die eerste demonstratie van die jongen tijdens de zesde voordracht van de Heilpedagogische Cursus beschrijft hij hoe je bij je lesgeven met pathologische gevallen te werk kunt gaan. En hij beschrijft dan een van de dingen waardoor je die interesse wekt, namelijk door de dingen zelf interessant te maken. Nou, dat is niet zo eenvoudig. Het staat er echter, en we kunnen ons daarop bezinnen. Wat doe je dan? Wat is dat woord 'interesse'? Inter/esse, 'tussen de dingen zijn', tussen de dingen je bevinden, dat je werkelijk merkt van de dingen dat je ze tegenover je hebt en nu verbanden legt. Dat je je als een verbindend wezen gaat beleven. Niet als iets wat gebonden is, maar wat verbindt. Dat betekent, dat je dus niet wordt meegenomen in de stroom van begeertes, van je driften, van je hartstochten. Niet in de stroom van je lijfelijke behoeften, maar dat je nu jezelf als het ware plaatst tegenover dat alles.
Je kunt dus ook interesse hebben voor je eigen organisatie, je eigen wezen. Dat is ook een deel van de wereld, dat eigen wezen. En daardoor nu gaan we in de eerste plaats ons Ik als een zelfstandig wezen beleven, maar in de tweede plaats ook de mogelijkheid zien daar aan te gaan werken. Interesse wekken is dus als pedagogisch middel een middel tot het sterken van het Ik.
Nou, dat zijn dingen die je kunt aanspreken als je over het Ik-wezen op zichzelf spreekt.
Nu is het zo, dat hier nog niet onderscheiden is (ik heb nog steeds over dat Ik-beleven en die Ik-voorstelling gesproken) wat door de heer van Langen in zijn inleiding werd genoemd: dat je tussen het zg. hogere en het zg. lagere Ik kan onderscheiden.
Deze twee dingen waarover ik tot nu toe heb gesproken, hebben in hoofdzaak met het bewustzijn van je eigen Ik, met het beleven van het eigen Ik te maken. Dat wil zeggen: met het lagere Ik. Daar waar wij met het lagere Ik hebben te maken, wat het Ik is dat je je tot bewustzijn kunt brengen, waarmee je jezelf als het ware identificeert in je gewone leven, dit lagere Ik wordt eigenlijk pas met het derde jaar "geboren" en wel op de grondslag van het herinneringsleven. Dat heb ik nu proberen te ontwikkelen.
Het hogere Ik is juist voor die tijd werkzaam. Daar kan dit Ik werkelijk helemaal ongehinderd werken. Dat is de tijd voordat je tot herinnering komt. Dus de allereerste kinderjaren.
En dat hogere Ik werkt later natuurlijk ook altijd, bijvoorbeeld in het slaapleven. Als we ingeslapen zijn, worden we opgenomen in de sfeer van het hogere Ik. En zodra we weer wakker worden, komt het op de achtergrond te staan. Dan werkt het weliswaar organisch, maar het is in het zielenleven niet actueel beleefbaar. Alles wat je noemen kunt van het hogere en lagere Ik is eigenlijk een sfeer: de ervaringen die je hebt opgedaan en nog op gaat doen, de persoonlijke ervaringen, en die zich verdichten in je herinneringsorganisme.
Dat is het ene. En aan de andere kant is er datgene wat zich uitdrukt in je talenten, je aangeboren vermogens, je begaafdheden. Je hebt vermogens en talenten, en aan de andere kant je ervaringen die je in de loop van je leven opdoet en verwerken kunt. Die dus vanuit de stroom van de toekomst als belevenissen op je afkomen en dan tot ervaringen worden.
En dan heb je nog je hele dadenwezen, waarbij alles wat uit de sfeer van het Ik is voortgekomen, een zekere objectieve ervaringssfeer om je heen wordt, die je dan kunt constateren. Waar je als het ware naar kunt kijken, zo van 'o ja, dat heb ik tot stand gebracht'. Dit is niet meer een subjectieve herinneringsvorm, maar een objectieve ervaringsvorm in de omgevende wereld. En dat alles wordt vanuit de sfeer van het hogere Ik op verschillende wijze afgedrukt in de andere wezensdelen.
Nieuw motto, nieuw thema: Hoe drukt het Ik zich in de wezens delen af?
In een vroege cyclus, 'Die Theosophie des Rosenkreuzers' (GA 99) kun je lezen dat er een bepaalde wetmatigheid bestaat in de wijzen waarop invloeden van een wezensdeel zich in een ander wezensdeel uitwerken, afdrukken. Het is namelijk zo - ik zal U dit op het bord in een schema aangeven: je hebt hier vier verschillende levens, vier verschillende reïncarnaties, en nu ga ik hier bij de voorvorkvorige incarnatie Ik opschrijven. En wat in de voor - voor - vorige incarnatie de ervaringen, het Ik-beleven, Ik-daden waren, dat drukt zich dan uit in de constitutie van het astraallichaam in de volgende incarnatie, in de vorige dus. En wat dan in het astraallichaam invloed was van de bewustzijnsinhouden en van de astrale werkzaamheden, drukt zich in de daarop volgende incarnatie uit in de constitutie van het etherlichaam. En in de daarop volgende, dus in totaal drie incarnaties later, drukt zich dat uit in de fysieke constitutie, in de fysieke opbouw van je lichaam.
Nu moet U niet denken dat het zo maar één keer gaat, want je hebt bij de voor-vorige incarnatie ook een Ik en in de vorige ook, en ook in deze, en die uitwerking gaat ook steeds zo voort. Begrijpt U? (aan de hand van het schema op het bord) Dus U hebt een enorme verscheidenheid van invloeden die met elkaar steeds doorwerken. Je hebt een heel merkwaardige wijze van doorwerken van invloeden vanuit de verschillende wezensdelen op de volgende wezensdelen. Maar in de genoemde cyclus wordt Rudolf Steiner heel concreet. Daar is hij zelfs zo concreet, dat hij zegt tegen de mensen die dat toehoren:
"Nou, als je wilt zorgen dat je in je volgende leven een sympathiek mens bent (in je astrale lichaam berustend), dan moet je in het vorige leven zorgen dat je sterke positieve ervaringen en daden hebt." Zo gaat hij te werk. Hij laat dus heel precies zien hoe dat gevolgen kan hebben voor de hygiëne van je ziel voor je volgende incarnatie.
Ik noem nog een voorbeeld daaruit: de invloed van een ander wezensdeel. We kunnen ons daar in de komende dagen best mee bezig houden.
Een mens, die in een bepaald leven in zijn etherlichaam slechte neigingen en gewoonten heeft ontwikkeld, zal in het daarop volgende leven met een ongezond fysiek lichaam geboren worden.
Echter, een mens die een goede gezondheid heeft, die heel veel uit kan houden, een goed uithoudingsvermogen heeft, die had in het vorige leven goede eigenschappen ontwikkeld.
Er is hier nog iets interessants te lezen: wanneer je in dit leven veel ziekten te doorstaan hebt, veel te lijden hebt door ziekten, dan zul je in een volgend leven een bijzonder mooi mens worden...
Je ziet hoe riskant het is om zulke dingen zomaar, verkort, te citeren, maar het is toch interessant!
Als je nu ziet hoe we de ziektes tegenwoordig allemaal zo snel mogelijk weg willen werken Wat zullen we in het volgende leven allemaal lelijk zijn! Dat is misschien wel een grapje, maar er zit een kern van ernst in! Als je bedenkt hoe ernstig de tijden zijn, hoe de Ahrimanische verzoeking is, enz. dan beleef je daaraan hoe ongelooflijk zwaarwegend de situatie nu in de 20e eeuw is, en hoe tot in de volgende incarnaties bepaalde dingen hun gevolgen hebben. Want deze wetmatigheden zijn dus algemeen. En nu zeg ik U, dat je dit natuurlijk onder voorbehoud moet bekijken. Want het is nimmer zo (en dat is nu juist bij de Heilpedagogie een van de grondregels) dat dit een fatum is, een onontkoombare regel, iets waar niets aan te doen is omdat het eenmaal zo zou moeten gaan. Want het streven van de helende impuls in de heilpedagogie, dat je probeert van de karmische gegevens uitgaande nu zó te werken, dat je als het ware nu al een stuk op weg helpt gaan, naar een tegenwicht scheppen voor datgene wat anders de uitwerking zou zijn.
Dus de kennis van het karma maakt je niet moedeloos. Het geeft je juist de mogelijkheid, voor zover je een sociaal beroep hebt gekozen, om daarmee te gaan werken, om dan mee te gaan bouwen aan de toekomst van de aan jouw toevertrouwde pupillen. Dus de kennis van het karma is niet alleen maar zoiets waar je je leven zo 'n beetje mee verrijkt, maar het kan iets worden waardoor al datgene wat je als heilpedagoog hebt te verrichten, kan worden bevrucht.
Waarom heb ik dat nu gezegd? Je kunt je gaan afvragen: "Maar hoe gaat dat dan? Hoe werkt dan dat Ik vanuit het leven, wanneer je dus door een verwerken van je afgelopen leven tussen de dood en de volgende geboorte bent heengegaan? Hoe werkt dat dan veranderend, nieuw vormend, omvormend op je astraallichaam in het volgende leven?
Dat heeft dan te maken met de kwaliteit van al datgene wat je ervaringen zijn geweest, wat je daden zijn geweest. Dat is als het ware de som van de ontmoetingen met de wereld, en dat is dan iets dat zich langzamerhand, stap voor stap, in de constitutie van je volgende leven uitwerkt.
En wanneer je dan na drie achtereenvolgende incarnaties in het fysieke lichaam bent aangekomen, beste vrienden, dan vraag je je af: wat nu? Daar kan ik nu alvast iets over zeggen: dan is namelijk je fysieke lichaam, ons fysieke lichaam, voor ons eigenlijk een stuk wereld. Ons fysieke lichaam is voor ons dan een deel van onze ervaringswereld. Het staat zo ver van ons af, dat als we bijvoorbeeld een been missen - hetzij verworven, hetzij aangeboren - dit een objectief feit is. En dat helpt ons als opvoeders, dat men dat zo bekijken kan. Als je een oog mist, ben je niet ziek. Als je aangeboren blind bent, of als je door de gevolgen van het verliezen van je ogen bent heengegaan, als je dus je ogen hebt verloren en het proces is genezen, dan ben je in een toestand. Dan ben je niet meer ziek, dan ben je in een levenssituatie waarmee de mens kan leven, waarvan de mens ontzaggelijk veel kan leren. Denkt U maar aan dat boek dat U allemaal kent, van Lusseyran "Het teruggevonden licht". Dat is een machtig bewijs. En ook de autobiografie van Keller is zo'n groots bewijs van wat ik hier sta te beweren, en wat dan ook bij Rudolf Steiner aansluit. Dus waar je hier van het eind van de rij bent gekomen (loopt naar het bord), slaat het naar boven toe en wordt het tot de mogelijkheid dat u dat hogere Ik, dat ondertussen ook door die metamorfoses is heengegaan, een totaal nieuw uitgangspuntpunt op zijn ontwikkelingsweg kan hebben.
Dat is dus ook weer een motief waar tijdens deze bijeenkomst eventueel mee gewerkt kan worden.
En nu zou ik nog een paar woorden willen zeggen over de gewaarwording van het Ik van onze medemens, de gewaarwording van onze medemens als Ik-wezen. Iets wat in de praktijk van de heilpedagogie en de sociaaltherapie geen geringe rol speelt: het constateren van een tekortkoming op het gebied van de mogelijkheid, van het vermogen, van het gewaarworden, van het waarnemen van een ander Ik. Dat hangt met de Ik-zin tesamen, met het Ik-zintuig. Daar hangt mee samen of je lk-zin ontwaakt is; of op de een of andere wijze gebrekkig is. Zoals je ook zwakke ogen kunt hebben, zo kun je ook een zwakke lk-zin hebben, nietwaar. En het is in dit opzicht zo dat je, wanneer je de lk-zin in zijn wezen bestudeert bij Rudolf Steiner (want er is niemand anders dan Rudolf Steiner die over die lk-zin wat zegt), dan is het zo: die Ik-zin berust in zijn functie, niet in zijn instrument, maar in zijn functie op de mogelijkheid dat je jezelf als Ik-wezen beleeft.
Zoals het oog, nietwaar, dat helemaal uit de wetten van de kleuren is opgebouwd, daardoor kleur kan waarnemen, uit kleurkrachten is gebouwd. "Das Auge ist am Licht, für das Licht gebildet", zoals Goethe zegt. Zoals het oog aan het licht, voor het licht is gebouwd, zo is de lk-zin ook voor en door het Ik gebouwd om tot het waarnemen van een Ik te kunnen komen.
En zo is ons hele wezen van het lk doordrongen, van lk-kracht doordrongen. De drie leden van het menselijke wezen, ik bedoel nu astraallichaam, etherlichaam, fysiek lidhaam, zijn als zodanig drievoudig door het Ik doordrongen, en als geheel bouwmateriaal voor de ik-zin. En U begrijpt dus ook dat een wezen dat met zijn lk-organisatie die andere wezensdelen slecht kan doordringen, in dat geval een zwak ontwikkelde lk-zin heeft.
Dus hoe help je bij zwakzinnige kinderen de lk-zin versterken? Door dit op de achtergrond te hebben en bijvoorbeeld aan de fysieke houding te werken, om maar een voorbeeld te noemen.
Wat is nou een zwakke Ik en wat is nou een sterke lk?
Dat is iets wat je altijd in kinderbesprekingen hoort: "Het kind heeft een zwakke lk" of: "Het heeft juist een sterke Ik".
Wat is dat nou: zwak Ik - sterk lk?
Daarmee komen wij op een probleemstelling die we wel in het oog zullen moeten houden, maar waar ik op dit moment niet over zal uitweiden.
Nu heb ik met nog geen woord over de Ik-organisatie gesproken. Hebt U dat gemerkt? En als je de Genezend Opvoeden –cursus daarop naleest, zul je zien dat Rudolf Steiner door de hele cursus heen over de Ik-organisatie spreekt en maar heel zelden over het Ik.
Dat zijn twee heel verschillende dingen en toch zijn deze begrippen in een zeer eng verband met elkaar. Als ik dus spreek over een zwakke Ik of een sterke Ik, dan zou U me eigenlijk de vraag moeten stellen: Is dat niet altijd die Bikorganisatie die sterk of zwak is? Het instrument dat het hogere Ik zichzelf toebedeelt voor dit aardeleven, dat is de Ik-organisatie. Weet U, dat wil ik nu nog even opperen als werkthema, als onderwerp: de Ik-organisatie te definiëren, te beschrijven als dat instrument dat het hogere Ik zich naar het aardeleven toe eigen maakt, dat in dit aardeleven dan de mogelijkheid biedt om vanuit die Ik-organisatie door te werken in het astraallichaam, in het etherlichaam en in het fysieke lichaam .
Maar wanneer je nu over een zwakke Ik-organisatie spreekt (en dat is in de allermeeste gevallen bij de gedemonstreerde kinderen in de cursus 'Genezend Opvoeden' ook gebeurd, dan heb je daar te maken met een nieuw gezichtspunt.
Een Ik-organisatie is dus iets dat ik hier eigenlijk alleen maar even aan heb willen tippen. Denkt U er eens een beetje over. Wat is het verschil, wat is de overeenkomst, wat is het verband tussen het hogere Ik, lager Ik en Ik-organisatie? Hoe is dat met elkaar te verbinden?
Dat is, geloof ik, niet alleen voor de systematiek maar ook voor de praktijk van ons werk helemaal niet zo onbelangrijk. Het is eigenlijk een zeer centraal punt.
© Helend opvoeden 2025
