menu

Peuter- en kleuterfase

Goedheid is het leidende motief voor de peuter/kleuter.

Levensvertrouwen maakt vertrouwen in goedheid mogelijk. Herleid tot het individuele kind: Ervaren van goedheid leidt tot de wil tot betrokkenheid en deelname.

Belichaming

Ontwikkeling volgens de antroposofische visie (0 – 7 jaar)

In de eerste levensfase is het kleine kind bezig met een proces van belichaming. De individualiteit betrekt zijn 'behuizing'; hij gaat een verbinding aan met het eigen lichaam. Het thuis raken in het eigen lichaam is onder meer zichtbaar in de sensorische integratie en motorische coördinatie. Kinderen hebben ondersteuning nodig bij dit proces. Bij kinderen met ontwikkelingsachterstand is dat nog meer het geval. Goede voeding is hierbij noodzakelijk; niet alleen de spijsvertering wordt gevoed, maar ook de zintuigen nemen voeding op. Bart de la Houssey spreekt over de twee voedingstromen. De prikkels moeten kwantitatief en kwalitatief juist zijn.

De vier onderste (lichaamsgerichte) zintuigen zijn vooral van belang bij het jonge kind. Dat is de tastzin, de levenszin, de bewegingszin en de evenwichtszin.

  • Door middel van de tastzin leert het kind de begrenzingen van zijn eigen lichaam kennen.
  • De levenszin is verbonden met het gevoel van behagen of onbehagen.
  • De bewegingszin is het vermogen om de eigen bewegingen gewaar te worden.
  • De evenwichtszin helpt mede tot oprichting te komen en zich in de ruimte te oriënteren. Door dit zintuig leert het kind zich motorisch in de wereld te integreren.

Het belichamingsproces gaat uiteraard met veel problemen gepaard bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand. Zowel sensorisch als motorisch hebben deze kinderen vaak met grote achterstanden en/of afwijkende ontwikkeling- processen te kampen.

De levensprocessen spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen: hoe wordt er omgegaan met de substanties vanuit de buitenwereld? Hoe wordt het opgenomen, omgevormd, en gebruikt? Tot welke mate heeft het individu zijn lichaam als instrument tot zijn beschikking?

De zeven levensprocessen

Er worden zeven levensprocessen onderscheiden:

  1. Opname – adem, voedsel
  2. Aanpassen – warmteorganisme, lichamelijk(warmte/koude) en geestelijk (gevoelens/idealisme)
  3. Afbreken – dat wat van buiten opgenomen werd moet geheel afgebroken wordt voor het in het lichaam opgenomen kan worden; vraagt kracht van het organisme.
  4. Scheiding – uitscheiding (urine, zweet etc. is uiterlijk waarneembaar maar ook de hormonen en spijsvertering sappen ) en/of assimileren; er moet een keuze gemaakt wordt - opnemen of uitwerpen. Dit is een centraal proces, het schept evenwicht.
  5. In stand houden – afbraak wordt hersteld; nieuwe substantie komt tot stand; bouwplannen van menselijke organen en functies; de afgebroken stof wordt als menselijk substantie geassimileerd.
  6. Groeien – de organen hebben onderling groot verschillen in groei en regeneratievermogen; heeft substantie nodig
  7. Tot stand brengen – Doel van de voorgaande processen: het tot stand brengen van de gestalte; beperkt zich tot de mens binnen zijn huid; hoort bij de erfelijkheid in zover als dat genetisch materiaal de grenzen van de variabiliteit aangeeft (kern) de rest van de cel (cytoplasma) vormt de stofwisseling en hierin is omgevingsfactoren werkzaam. Ook reproductie/voortplanting valt onder dit proces.

Lichamelijke gebieden

De volgende gebieden kunnen onderscheiden worden maar moeten wel in samenhang gebracht worden bij het beschouwen van de individualiteit.

Lichamelijke ontwikkeling en lichamelijke welbevinden:

In de eerste levensfase staat de lichamelijke ontwikkeling centraal. Er vindt opbouw en groei plaats. De levensprocessen betreffen ademhaling, spijsvertering, warmtehuishouding en waak-slaaprime zijn belangrijk. Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand hebben de levensprocessen extra ondersteuning nodig.

Sensomotorische ontwikkeling:

Motoriek: het kind raakt thuis in zijn eigen lichaam en leert het beheersen. Het richt het hoofd op, daarna het bovenlichaam en komt uiteindelijk na de kruipfase rechtop te staan. Geleidelijk aan krijgt het meer grip op zijn bewegingen, grove en fijne motoriek ontwikkelt zich, er komt steeds meer coördinatie van de bewegingen tot stand.

Waar nodig moet het oprichten ondersteund worden bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand. Het kind heeft steun nodig bij alle motorische ontwikkelingsactiviteiten. Alle fasen zijn belangrijk voor het scheppen van optimale mogelijkheden om eventueel nieuwe stappen te kunnen zetten.

De zintuigen

Vanuit de antroposofie wordt er 12 zintuigen onderkend. De vier zogenaamde onderste zintuigen (tastzin, levenszin, zijn hierboven al in kort beschreven. Ze zijn lichaamsgericht.

De middelste zintuigen zijn de omgevingsgerichte zintuigen. Hieronder vallen de reukzin, de gezichtszin, de smaakzin en de warmte/temperatuurzin.

De laatste vier, de geestgerichte zintuigen, zijn de gehoorzin (toon), de taal/spraakzin, de gedachte/betekeniszin en de ikzin. Voor meer over de zintuigen zie: 'De eerste zeven jaar' – Edmund Schoorel; 'De twaalf zintuigen' – R. Steiner, Ons twaalf zintuigen - Albert Soesman)

Het kleine kind staat met zijn zintuigen geheel open naar de wereld ; de zintuiglijke indrukken oefenen een sterk invloed uit. Het kind heeft nog geen afsluitingsmechanisme ontwikkeld. Hij is nog als' t ware een met zijn omgeving. Indrukken dringen daarom zeer diep naar binnen. De indrukken werken vormend op lichamelijk niveau en hebben vergaande invloed op de verdere ontwikkeling van het kind.

Kinderen met een ontwikkelingsachterstand hebben vaak een overgevoeligheid voor zintuigindrukken en zijn daarom kwetsbaarder. Ze kunnen de indrukken niet verwerken, raken snel overprikkelt. Er ontstaan problemen als over beweeglijkheid, angsten en soms voedselopname problemen.

Sommige kinderen zijn ook ongevoelig voor indrukken of ze kunnen de indrukken niet verwerken tot informatie. Zo heb je kinderen die niet gewaarworden als ze het koud hebben of wanneer het badwater te warm is.

Een gezond kind reageert op de indrukken van buiten met nabootsing. Daardoor komt het tot lopen. Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand ontbreekt de natuurlijke nabootsingsdrang vaak. Door fysieke en andere factoren is het ook niet in staat om de drang na te volgen. Het leren lopen, spreken en het denken komt langzamer, onvoldoende of geheel niet tot stand. Motorisch blijft het achter. Er kan spraken zijn van ongeremde bewegingsdrang, coördinatieproblemen, stereotype bewegingen of passiviteit en te weinig beweging.

Emotionele en sociale ontwikkeling

Om tot ontwikkeling te komen moet er contact zijn, hechting aan de ander. Voorwaarde hiervoor is het verbinden met het eigen lichaam. Het voelt zich geborgen en veilig en durft de wereld aan! Het beleeft plezier aan de wereld en komt tot spel. Fantasiekrachten komen tot stand. Nabootsend en fantaserend speelt het de dagelijkse situaties na en verandert ze naar wens.

Wanneer er een stoornis is in het gebied van het contact is er ook achterstand in de emotionele ontwikkeling. Taalontwikkeling is problematisch en spreken blijft vaak uit of achter. In het spel zijn stereotype bewegingen of manipulatie de enige activiteit. Angsten ontstaan en er is paniek aanwezig.

Hulp wordt geboden om tot spel te kunnen komen. De nabootsingsdrang en fantasievermogen kunnen gewekt en gestimuleerd worden. De impulsen hiertoe komen niet vanzelf tot stand zoals het bij het kind in de normale ontwikkeling gebeurt. Voordoen en samendoen helpt het kind tot zinvol spel te komen. Wat er in zijn onmiddellijke omgeving gebeurt, kan het kind waarnemen en in zich opnemen. Gebeurt er niets om hem heen, kan hij er geen kennis van nemen en ook niet leren om het als een ontwikkelingsinstrument te gebruiken.

Spraakontwikkeling

Met de ontwikkeling van spraak komt begrip tot stand. Taal en denken helpen het kind een zekere afstand tot de dingen te nemen. Waar het spreken niet tot stand komt is het kind vaak overgeleverd aan de eigen gevoelens en impulsen. (boze buien/angsten) Dat er een taal achterstand is, is ook in het spelgedrag zichtbaar.

Hulp wordt geboden door middel van ondersteunende communicatie.

De eerste ontwikkelingsjaren

Het jonge kind

De nabootsende aard van het jonge kind is opvallend en manifesteert op alle vlakken. Het kind leert alles door imitatie – het leren lopen, spreken, toilet training, schoenveters strikken en andere vaardigheden.

Door de opvoedingsmethoden van Rudolf Steiner toe te passen, wordt het gehele kind – lichaam, denkvermogen, emotionele vaardigheden en geest - gevoed tijdens de opvoedingsjaren.

Het kleine kind, tot aan de leeftijd van ongeveer zes of zeven jaar, tot de tandenwisseling, imiteert. Hij leert door dat wat hij om zich heen ziet gebeuren, na te doen. Fundamenteel, zijn alle activiteiten van het jonge kind nabootsing. Hoe wordt het kind beïnvloed door wat hij om zich heen ziet gebeuren? Alles werkt heel diep door. Elke handeling, elk waarneming of indruk door de zintuigen (gezicht/gehoor), elke emotie wordt opgenomen en geabsorbeerd. Deze indrukken worden in het zenuwstelsel van het kind geëtst en kan de ontwikkeling van het gehele organisme beïnvloeden.

Het jonge kind is een en al zintuigorgaan. Alles dat hij waarneemt werkt heel diep door en kan tot zelfs zijn bloedsomloop en spijsverteringssysteem beïnvloeden.

De jonge kinderen hebben niet de buffers en de filters om de indrukken te blokkeren. Het enige dat de baby kan doen om de stroom van indrukken tegen te houden is namelijk om in slaap te vallen. Het is daarom belangrijk om op de kwaliteiten van geluiden en klanken, en ook kleuren en texturen waaraan wij het kind blootstellen, te letten. De wiegeliedjes door moeder of juf gezongen hebben een andere werking op het kind dan de muziek door mechanische of elektronische apparatuur. Deze kan beter tot aan de leeftijd van zes/zeven niet in de klas als hulpmiddel gebruikt worden.

Baby's en jong kinderen hebben een rustige omgeving nodig, niet te veel zintuigimpressies en/of over stimulering. Zij profiteren van warme aandacht, ritme en herhaling. Flitskaarten, karikatuurachtige plaatjes en speeltjes horen hier niet bij! De eerste zeven jaar bepalen de gezondheid en vitaliteit van de organen. Baby's hebben een dromende ongedifferentieerde bewustzijn.

Jonge kinderen zijn zich nog niet voldoende bewust van zichzelf als afzonderlijke wezens. Daarom kunnen zij ook nog niet manipulatieve gedag leren. Het tegemoetkomen aan de behoeften van het kind leert hem vertrouwen op de wereld. Terechtwijzingen of verbod werken negatief. Om ze goede gewoonten aan te leren moeten wij eerder hun imitatiedrang als leermiddel gebruiken. Bijvoorbeeld, wij kunnen zeggen, 'wij eten met een lepel' terwijl wij het voordoen, eerder dan het zeggen van 'niet met jou te vingers eten ' of ons geduld te verliezen.

Eerste jaar: oprichten en leren lopen

Het kind neemt langzaam controle over zijn lichaam. Ook het bewustzijn ontwaakt geleidelijk; een proces begint: er komt een geleidelijke samentrekking van bewustzijn tot stand. Het droomachtige ongedifferentieerde bewustzijn begint zich meer te focussen en te concentreren bij de tweejarige en het wordt meer bewust van zichzelf. Een verdere verdieping van het zelfbewustzijn vindt opnieuw plaats op de leeftijden 9 en 13, met nog grotere kracht.

In het eerste jaar bereikt het kind onder normale omstandigheden controle van het fysieke lichaam - het leert kruipen, lopen, spreken, wordt zindelijk. Ze hebben een wens 'groot te zijn' en een ingeboren capaciteit om rechtop te lopen en taal te gebruiken. Zij moeten echter eerst voorbeelden in hun omgeving ontmoeten opdat ze door imiteren deze vaardigheden aanleren. Het bereiken van controle van het lichaam en het leren lopen zijn de basistaken van het eerste jaar. Wij kunnen waarnemen hoe deze ontwikkeling vanuit het hoofd naar beneden zich uitspreidt: eerst de ogen, dan de hals, dan de romp en het leren om te rollen. Ten slotte de benen en het leren kruipen en het leren lopen. Kinderen die het kruip stadium mijden hebben dikwijls in een later fase coördinatie problemen en zelfs leerproblemen.

Beweging bevordert de ontwikkeling van hersenen. Geen fase zou moeten worden overgeslagen of versneld worden. Om deze reden, is belangrijk dat de baby de gelegenheid krijgt om zich op zijn eigen tempo te ontwikkelen. Het moet zelf de bewegingen die leiden tot het geleidelijke oprichtingsproces oefenen tot het de volgende stap kan nemen. Ook het gebruik van hulpmiddelen om tot het lopen te komen kunnen in de eerste fase van ontwikkeling gemeden worden. Het is goed voor zijn ontwikkeling dat het kind horizontaal licht tot het zelfstandig kunt zitten of staan. Het gewicht van hoofd en hersenen moet niet op de wervelkolom drukken alvorens het dat kunt dragen.

Wanneer er een duidelijke ontwikkelingsachterstand vastgesteld wordt, is de benadering vanzelfsprekend anders. Dan wordt, met de nodige medische en of therapeutische begeleiding, een traject gegaan om het kind in zijn ontwikkeling te ondersteunen. Diverse therapieën, oefeningen en/of hulpmiddelen worden aangeboden.

Tweede jaar: het leren spreken

Over het algemeen leert het kind eerst lopen alvorens het tot spreken komt. Het spreken ontwikkelt vanuit de bewegingsvaardigheid. Rudolf Steiner duidt aan dat er een bepaalde relatie is tussen de bewegingen in de vingers en het vormen van woorden. Zodra de peuter kan lopen, komt de spraakontwikkeling op gang. Naast bewegingsvaardigheden moeten kinderen ook blootgesteld worden aan spraak in hun omgeving opdat de taal zich ontwikkeld. Natuurlijke spraak en duidelijke, volle zinnen bieden het beste voorbeeld voor het imiteren.

Spraak is, aanvankelijk, een uitdrukking van het gevoel van het kind, niet het denken. De eerste woorden drukken wens uit. Uitroepen als 'Mama!' 'Koekje!' of 'Snel!' houden gehele zinnen in zich besloten. In de volgende fase worden de dingen benoemd, wat een uniek menselijke handeling is. Het kondigt een nieuwe capaciteit aan die zich nu gaat ontwikkelen. Ze kunnen nu leren om concepten over de wereld buiten zichzelf te vormen.

De derde jaar: ontwikkeling van het denken

In de loop van de derde jaar ontwikkelt zich de spraak door imitatie, eenvoudige spraak en het benoemen van de dingen ontwikkelt zich tot volledige zinnen. Gewoonlijk ontwikkelt zich in dit jaar een behoorlijk beheer van de taal. De taal verstrekt de mogelijkheid voor het denken om zich te ontwikkelen. Het tweejarige kind wordt zich bewuster van zichzelf als een afzonderlijke eenheid ten opzichte van de wereld. Hij is het centrum van zijn eigen heelal, onbewust van onderscheid tussen binnen en buiten, zelf en anderen. Vóór het derde jaar, verwijzen de kinderen gewoonlijk naar zichzelf met de eigen naam, zoals 'Maartje doet het' of de 'auto van Jos.' Hun eerste gesproken: 'Ik' valt samen met de moeilijke fase van afzetten tegen de omgeving. Het is gemakkelijker mee om te gaan, als wij weten dat het een noodzakelijke ontwikkelingsfase is. Het is de eerste prille ervaring van de zelf als individualiteit.

Voor de ontwikkeling van het denken, moet de spraak en het geheugen zich eerst ontwikkelen. Dat houdt in het beleven van ervaringen in opeenvolging. De 'ik' kan dan langzamerhand concepten en ideeën daaruit leren vormen. Tegen de leeftijd van drie jaar heeft het kind een plaatsgebonden geheugen ontwikkeld. Hij verwerft langzamerhand ook het vermogen om het ritmische of tijdsgeheugen en het conceptengeheugen te gebruiken. Maar het kind kan nog niet beelden vormen of in het geheugen oproepen zonder directe zintuiglijke beleving. Deze capaciteit ontwikkelt zich niet voor de leeftijd van ongeveer zes jaar.

Tot de derde jaar ontwikkelt het denken, het geheugen, en het bewustzijn van zichzelf als een van de wereld gescheiden entiteit. De volgende fase houdt in het herenigen van het drie jarige kind met de wereld door creatief spel. De fantasiekrachten verschijnen. In zijn spel zien wij hoe het jonge kind alle aspecten van de omringende wereld op een beweeglijke en steeds veranderende wijze imiteert.

Doelstellingen

De leerstof is niet het doel op zichzelf, maar wordt gebruikt als ontwikkelingsstof.

'De leerstof is geen doel op zich, maar een middel om het wezen van het kind te doorgronden, het te voeden, ten volle tot ontplooiing te brengen, en zo nodig te helen.'

De antroposofie is wel de bron, maar niet de inhoud van de leerstof op school. Zij biedt wel aan de opvoeders de nodige inzichten: die voeding waardoor de leraren door zelfopvoeding en scholing geleidelijk bewuster, gerichter en beter kunnen handelen, zodat het ten goede komt aan het kind. Het kind als individu staat centraal, met zijn ongekende en verborgen mogelijkheden, met zijn eigen taak. Vandaar dat het leerplan wordt afgelezen aan die wordende mensennatuur, en dat daarbij telkens de vraag wordt gesteld: hoe moeten wij ons als opvoeders gedragen tegenover deze opgroeiende mens? Wat bieden we aan, als we hem zo willen leiden en begeleiden dat hij als volwassene zijn eigen authentieke een wezenlijke bijdrage kan leveren aan de totale mensheidsontwikkeling?' Hibernia School, België

De onderwijsdoelen

Taalontwikkeling

Taalonderwijs daarom vooral gericht op:

  • Doelmatig gebruik
  • Genoegen beleven in taal als communicatie en expressiemiddel
  • Gesproken taal begrijpen
  • Een opmerking, een mededeling, een verhaal begrijpen
  • Enig begrip van symbolen ( verwijzers, foto's pictos)
  • Opdrachten/aanwijzingen volgen.
  • Deel kan nemen aan een gesprek; naar elkaar luisteren, laten uitspreken; aangeven wanneer ze iets willen meedelen.
  • Beschikken over voldoende woordenschat (woorden, beelden, gebaren, symbolen)
  • Hulpmiddelen: Verhalen/vertelstof vormen een belangrijk onderdeel bij de taalontwikkeling van de kleuter.

Zie document 'Verhalen en vertelstof als leermiddel' elders.

Liederen, gedichten, versjes en vingerspelletjes tongbrekers en klankoefeningen.

Verder wordt gewerkt aan: Opdrachten/aanwijzingen volgen links/rechts oriëntatie, sorteren.

In hoeverre kan hij de taal begrijpen (passieve taalvermogen)

In hoeverre kan hij de taal gebruiken om te communiceren? (actieve taalvermogen)

Effectief gebruik van taalvaardigheden in allerlei situaties; zich verstaanbaar en begrijpelijk kunnen uitdrukken en de taalvaardigheden kunnen en willen gebruiken. Vooral gericht op communicatie; beeldtaal is vooral van belang: lichaamstaal, gebarentaal, voorwerpen, verwijzers, foto's, en andere communicatie hulpmiddelen. Ook de houding als taalgebruiker is van belang (durven spreken/zich uiten, gemotiveerd zijn om te communiceren,, kunnen en willen genieten van de taal als communicatiemiddel.

Voor het heilpedagogische kind is vooral van belang:

  • Klankoefeningen: leren horen en onderscheiden van de klanken als bouwelementen van de woorden; woorden als bouwelementen van een zin.
  • Bevorderen van een luisterhouding en leren onderscheidend te luisteren– om uiteindelijk te leiden tot bewuster/zinvoller gebruik van taal als communicatiemiddel.

Voorbereidende wiskunde/ getalbegrip

  • Vormen ervaren, lopen en benoemen.
  • Introductie van getallen door middel van versjes en aftelrijmpjesaftelrijmpjes;
  • Leren om de juiste aantallen te hanteren: tafeldekken, spelletjes.
  • Tegenovergestelde eigenschappen ervaren: groot/ klein
  • Begrippen waarin verhoudingen uitgedrukt worden, als: meer als/minder als, warmer/kouder, voor, middel en achter.
  • Relatieve eigenschappen: groot/klein.
  • Omgaan met geld/ herkenning van munten. (weinig haalbare doelstelling voor de kinderen waarmee hier gewerkt worden).

Rekenkunde is de sleutel van het heelal en het zal zich op verschillende manieren in het dagelijkse leven openbaren: tellen hoeveel koekjes er over gebleven zijn, koken en berekenen van hoeveelheden samen met moeder of juf, ritme en muziek. Dat is kleuter rekenen! Wanneer de basale begrippen en bewerkingen later, in de eerste klas, geïntroduceerd wordt, doe het dan met eerbied en een gevoel van verwondering.

Bron: Wonder Ranch Homeschooling

Natuurkunde heemkunde (wereldoriëntatie op de natuur)

Aandacht richten op en wekken van belangstelling en leren genieten van natuur:

  • Natuurverhalen
  • Tuinieren
  • Texturen ervaren
  • Omgeving verkennen
  • Ruimtelijke oriëntatie

Wetenschap is ontdekking, wetenschap is geheimzinnigheid! Op een dag probeert een kind vast te stellen hoe lang het op één voet kan hinkelen. Wanneer hij valt van het lachen, wat heeft hij geleerd? Wanneer hij een bal laat vallen, stuitert het; maar wanneer hij een baksteen op zijn teen laat vallen, stuitert het niet, het doet pijn! Dat is kleuterwetenschap.

Uit: Wonder Ranch Home Schooling

Kunstzinnige ontwikkeling

  • Beeldende vorming: schilderen – proces is belangrijk, niet resultaat of vorm; kleuren ervaren; tekenen; boetseren.
  • Bewegen en muziek: liederen: instrumenten, kringspelen
  • Dramatische vorming: toneel en zangspelen, poppenspelen

Handvaardigheid

  • Fijne motoriek en oog-handcoördinatie: knutselen, borduren, vingerhaken, tolletje brei

Tijdbeleving

  • Oriëntatie op tijd, tijdbeleving: seizoen-tafel, dag week seizoen en jaarritmen: Jaarfeesten

Zintuiglijke stimulering en ontwikkeling

  • Oriëntatie in de ruimte

Zelfredzaamheid

  • Algemene ontwikkelingsvaardigheden: het eigen adres en telefoonnummer kennen en kunnen doorgeven aan anderen waar nodig is. De meeste kinderen met een ontwikkelingsachterstand kunnen deze vaardigheid niet in deze vroege levensfase al verwerven. Waar ze wel er toe in staat zijn, moet het wel aangeleerd worden.

Zindelijkheidstraining

  • Lichamelijke opvoeding; gezondheid/lichamelijke verzorging

Sociale vaardigheden

  • Voorbereiding op toekomstige recreatie al dan niet in teamverband
  • Betekenis beleven en begrip ontwikkelen van gezond en zelfstandig leven
  • Functieontwikkeling
  • Bevordering van gezond gedrag
  • Bevorderen van sociaal gedrag

Leergebied overstijgende doelen

Spelontwikkeling

  • De omgeving moet ingericht wordt op een wijze waarbij creatief spel mogelijk wordt gemaakt en aangemoedigd wordt.

Sensomotoriek

  • Sensomotorische ervaringen & vaardigheden verwerven, omgaan met materialen en texturen
  • Fijne motoriek: oog-handcoördinatie en fijne motoriek wordt ontwikkeld; knutselen, handvaardigheid: wol, vilt, spullen uit de natuur, hout, kleurige weefwerkjes en borduursels; vingerhaken, lopen, rennen en kruipen
  • Handvaardigheid ondersteunt de ontwikkeling van het kind in heel zijn wezen.
  • Grove motoriek; lichaamsbeweging en behendigheidsspelen.

Lichaamsgeografie

  • Oriëntatie in de ruimte: lopen en rennen, zich spelenderwijs leren oriënteren.

Sociale vaardigheden

  • Bevordering van sociale redzaamheid

Een van de belangrijke doelen van het voorschoolse onderwijs is om sociale vaardigheden aan te leren door middel van voorbeelden, ervaring, beeldrijke taal, beelden uit verhalen, en 'natuurlijke' rechtvaardigheid - een 'regels' maar stimuleren om de goede voorbeeld te volgen.

Beurt nemen: De kinderen leren bij voorbeeld om hun beurt af te wachten. Kinderen leven in het hier en nu. In een groep moeten ze op elkaar leren wachten. Er wordt onderhandeld. Dat houdt in dat er aan de ene kant gesproken en aan de andere kant geluisterd wordt.

Sociale vaardigheden zijn nou verbonden met taalontwikkeling. Kinderen die hun gevoelens en gedachten niet in woorden kunnen weergeven worden vaak agressief, voelen zich gefrustreerd, bedreigd, angstig, onzeker en onveilig. Vaak gaan ze bijten, krabben, schoppen of slaan. Anderen trekken zich terug. De kinderen met ontwikkelingsachterstand hebben hier een grote achterstand en moeten daarbij met geduld en begrip begeleid wordt en waar mogelijk moeten de blokkades opgeheven worden of handvatten aangereikt worden.

'Natuurlijke Rechtvaardigheid' impliceert dat een kind de gevolgen van haar gedrag ervaart. Zo, bijvoorbeeld, als een kind een kop omgooit, moet het zelf schoonmaken waar het geknoeid heeft. Geen harde woorden zijn nodig; de situatie wordt eenvoudig recht gezet. In groepssituaties, wanneer een kind niet mee kan komen, kan het tijdelijk uit de groep worden genomen tot hij bereid is om op een aanvaardbare manier te handelen. Dit is niet alleen ten voordele van het vernietigende kind, maar ook voor de gehele groep.

Verhalen: Archetypische verhalen waarbij waardering voor de ervaringen, ontmoeting van problemen en overwinning ervan als typisch menselijke erfgoed, ontmoet worden.

  • Aanpakgedrag
  • Functieontwikkeling
  • Informatie kan opnemen, verwerken en gebruiken
  • Hun omgeving verkennen
  • Hun zintuigen trainen, oefenen en gebruiken; aspecten van taal- en denkontwikkeling, bij vb. spelenderwijs herkennen & benoemen vorm en kleur, plaats in de ruimte, onderlinge
  • Verhoudingen
  • Grove motorische vaardigheden beheersen (zie lich. opv.)
  • Fijne motorische vaardigheden; omgaan met materiaal en gereedschap
  • Communiceren: kijken, luisteren, praten en doen (beelden, picto's, lichaamstaal, computer als hulpmiddel gebruiken)
  • Werkhouding
  • Zelfbeeld

Belangrijke hulpmiddelen

Imitatie/navolging: bij normale ontwikkeling een vanzelfsprekende activiteit met behulp waarvan algemeen menselijke vaardigheden aangeleerd worden. Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand moet deze anders zo natuurlijke drang gewekt en gestimuleerd worden.

Ritmen: ademproces: in/uit, afwisselend aandacht/geen aandacht, groepsactiviteit/vrije activiteit.

Volgens Truida de Raaf kunnen de volgende ritmen onderscheid worden:

  • Biologisch –voeding, waak/slaap, ademhaling.
  • Psychisch – inspanning/ontspanning, aandacht/geen aandacht, humor/ernst.
  • 'Ik'-ritme – kring en vrije spel, binnen/buiten, individu/groep

Herhaling: vastlegging door herhaaldelijk zelf doen(gewoontevorming); niet abstracte/cognitieve uitgangspunt; vaste terugkerende dagelijkse/wekelijkse rituelen; geeft houvast en vertrouwen.

Spel: verkleedkleding doeken etc.; bouwdozen. Stimuleren van imaginatie in spel. Leerproces komt tot stand wanneer gevoelswereld actief wordt en tot activiteit stimuleert; herhaaldelijk zelf ervaren integreert opgedane kennis tot eigen belevenis en vaardigheid.

Leerplan en kerndoelen

Op de website van de Alkmaarse Vrije School treft u een uitgebreide beschrijving van het leerplan van de vrije school aan, ingedeeld per vakgebied. De formulering is in overeenstemming met de systematiek van de kerndoelen. De overheid heeft kerndoelen vastgesteld waaraan het onderwijs dient te voldoen. Jarenlang hebben de vrije scholen gewerkt aan het formuleren van eigen ontwikkelingsdoelen, zodat de inhoud van de Vrije School pedagogiek gewaarborgd zou blijven. Uiteindelijk konden wij instemmen met de meeste kerndoelen, behoudens enkele uitzonderingen. Op landelijk niveau voert de Bond van vrije scholen overleg met de Inspectie van het onderwijs om het standpunt van de vrije scholen aangaande de kerndoelen te verduidelijken en te verdedigen.

Spel

Spel en spelmateriaal

De kleuterklas biedt uitgebreide spelmogelijkheden. De klas is zo ingericht dat het kind zijn onuitputtelijke fantasie en scheppingsdrang kan uitleven. Met planken, kisten, blokken, lappen en een poppenhoek kunnen de kinderen dag na dag hun eigen wereldje bouwen, in hun eentje en vooral ook met de andere kinderen.

Kleuters en hun zintuigen

Dit spel biedt oneindige mogelijkheden voor de ontwikkeling en oefening van de zintuigen, de motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling. De kinderen voelen de verschillende materialen en maken wankele bouwwerken waar ze graag bovenop klimmen. Door het enthousiasme van de anderen worden ook de kinderen die zich niet zo zeker voelen van hun eigen bewegingen aangestoken en meegenomen.

Wij hebben natuurlijk de taak om de sfeer te scheppen waarin een kind zich veilig voelt en de mogelijkheid krijgt om nieuwe dingen te veroveren zowel op motorisch, sociaal-emotioneel als op zintuigniveau.

Zintuigen en motoriek

Het kind leert de wereld kennen door indrukken die het krijgt via de zintuigen. De zintuigen fungeren als een soort poorten, waarmee het kind informatie uitwisselt met de wereld om zich heen. Via sommige poorten, bijvoorbeeld de smaak of de reuk, krijgt het kind gelijk een indruk: iets is lekker of vies.

Je hebt ook lichaamsgebonden zintuigen. Zij vragen eerst een reactie van het lichaam. Vanuit de antroposofie gaan we uit van 12 zintuigen. Deze zijn weer gekoppeld aan Denken Voelen Willen. De eerste 7 levensjaren staan vooral in het teken van de wil. Hierbij horen de 4 lichaamsgebonden zintuigen: Tastzin, Levenszin, Bewegingszin, Evenwichtszin.

Een goede ontwikkeling van deze zintuigen biedt ondersteuning voor o.a. het kunnen leren van nieuwe dingen, verkrijgen van levensmoed.

De tastzin

Door te tasten ervaren we enerzijds de wereld om ons heen, anderzijds de begrenzing van ons eigen lichaam. Door te tasten ervaart het kleine kind dat het afgezonderd is van de omringende wereld. Daarmee wordt een grond¬slag gelegd voor de beleving van het eigen ik. Bewustzijn: ik woon in mijn lichaam. Daarom is het belangrijk dat dát waaraan het kind zichzelf tastend kan ervaren van goede kwaliteit is. Liefst natuurlijke materialen: hout, zijde, steen koper, wol...De tastzin doet altijd een grens beleven. De tastzin levert het kind een veilig'thuis-gevoel'. Het tegenbeeld daarvan is 'angst'. Angst (hoogtevrees, bang in het donker) en geborgenheid zijn als vermogen meegegeven met de tastzin. Het leren kennen en overwinnen van de angst levert een kind veiligheid en geborgenheid op.

Levenszin

De levenszin leert het kind over de toestand van zijn levensprocessen. De levenszin informeert hem over de toestand van zijn welbehagen. De meeste moeders (ouders) horen aan de manier van huilen of hun baby honger heeft of een ander ongemak ervaart. De ervaringen worden door baby's direct geuit. Wij volwassenen proberen deze prikkels van onbehagen te verdringen. Voor de opvoeding van de levenszin is het fijn als de ordening van de dag niet star maar doorleefd is, dat de gewoontes duidelijk zijn en ook soepel gehanteerd worden (ritme van de dag, in en uitademing) De levenszin geeft informatie over de organische binnenwereld (Buikpijn) Als de organen 'lekker in hun vel zitten' levert de levenszin een mens een gevoel van welbehagen, frisheid, uitgerust zijn. Aan het eind van de dag of na een lange bergwandeling informeert de levenszin over de toestand van het innerlijk door een gevoel van moeheid, matheid, niet meer kunnen.

Wanneer pijn of een ander ongemak de behaaglijkheid van een kind doorbreekt is het troosten één van de meest waardevolle opvoeders van de levenszin.

Bewegingszin

Een kind komt ter wereld met het vermogen tot bewegen. Maandenlang zijn de bewegingen schijnbaar ongecoördineerd en toevallig. De ontwikkeling begint als de chaotische bewegingen van armen en benen tot stilstand komen en worden waargenomen. (met aandacht naar de hand kunnen kijken die voorbij komt) Een goed moment in de ontwikkeling van de bewegingszin is te zien als het gaat spelen met de eigen handen, de voeten. Het draaien, het rekken en reiken, het zijn allemaal vreugdevolle oefeningen voor de bewegingszin. Bewegen doet haast ieder kind vanzelf en met plezier. Echter de belangrijkste hulp voor de ontwikkeling van de bewegingszin, is dat het kind voldoende rust gegeven wordt. Het is van groot belang dat een kind de gelegenheid krijgt zijn bewegingspatroon op zijn eigen wijze en op zijn eigen tijd te leren. Het is niet bevorderlijk om een kind motorisch vaardigheden te leren waar het nog niet aan toe is. Een beweging moet zinvol zijn, passen in het levensplan en mogelijkheden van een kind.

Evenwichtszin

Dit staat een jong kind niet zomaar tot zijn beschikking. Moeizaam moet hij leren om zich een vrije en zelfstandige positie te verwerven. (hoofd recht houden, zitten, kruipen) Een belangrijke voorwaarde: er moet een voorbeeld zijn. In een omgeving zonder mensen gaat een kind niet staan. Met het vrije staan is een belangrijke stap gezet in de ontwikkeling van de evenwichtszin, de zwaartekracht is over¬wonnen. Daarmee is de voorwaarde gezet voor de volgende stap, het veroveren van de ruimte.

In zijn artikel, From playing to thinking - How the Kindergarten Provides a Foundation for Scientific Understanding, wijst Eugene Schwartz erop dat een moeder aanvoelt als haar kind ziek is of een leraar kan aan de 'glans' rondom een gezond kind ziet dat het 'vol leven' is. Deze oordelen zijn gebaseerd op het waarnemen van de activiteiten van het etherlichaam van het kind, ook al zijn wij er niet van bewust! Wat essentieel is hierbij, is dat wij te maken hebben met activiteiten, met processen, niet met producten. Om het etherlichaam te begrijpen, moeten wij de krachten die creatief zijn in de wereld en in de mens, leren onderkennen. Het etherlichaam werkt anders als het fysieke lichaam. Het fysieke is afhankelijk van oorzaak en gevolg. Het etherlichaam rectificeren de schadelijke effecten dat het fysieke lichaam oploopt door de dag. Het vernieuwt en regenereert.

In relatie tot het fysieke lichaam kunnen wij het etherlichaam een architect of een beeldhouwer noemen. Bij het spelen met plastische materialen (klei, nat zand) zien wij hoe het kind onbewust deze krachten gebruikt. Als 'vormkrachten lichaam' houdt het etherlichaam het geheugen van de vorm van ons fysieke lichaam vast. Daardoor behouden wij een herkenbare fysieke uiterlijk door de jaren heen.

Dit vormkrachtenlichaam gaat door een belangrijke transformatie na de eerste zeven levensjaren. In deze eerste levensfase werkt hij onophoudelijk aan de opbouw van het fysieke lichaam en de organen. Wanneer hij vrij is van deze taak, kan hij zijn werking elders uitoefen. Hij functioneert dan verder als geheugenkracht.

In de eerste levensjaren werken deze krachten in het de groei en opbouwprocessen. Zij vormen het fundament voor de gezondheid en vitaliteit op een latere leeftijd. Het is zekerlijk mogelijk om deze krachten te gebruiken om bij voorbeeld de letters van het alfabet aan te leren en te in herinnering halen; ook kan een jong kind eenvoudige leespatronen bemeesteren of vermenigvuldigingstafels in herinnering halen. Het vergt echter dat de krachten verlegd worden, weg van het primaire doel, namelijk het onderverdelen en organiseren van de lichamelijke functies.

Een voorbeeld

Charlotte Comeras, kleuterjuf, beschrijft hieronder een typische kleuterklas:

'Het lokaal is warm en huislijk en de juffen zijn bezig met allerlei voorbereidende taakjes wanneer de kinderen binnenkomen. Overal zijn er manden of andere houders met houtblokken, dennenappels, kastanjes, steentjes of groot schelpen. Er zijn stapels netjes opgevouwen speel-doeken in mooie kleuren om straks gebruikt te worden tijdens het spel. Ze worden voor van alles en nog wat gebruikt: een dak of een muur van een huis, de zee, weiland voor de schapen, een deken voor een pop of een hoofdsluiers voor de prinses. Op een plank zijn er een aantal handpoppen: 'n prins, 'n boer en zijn vrouw, een kind, een wijze oude vrouw... zij kunnen een kasteel tot leven toveren, een boerderij bevolken of een scène uit een verhaal vertellen of een scène uit de scala van menselijke activiteiten laten zien. Dat zijn een paar voorbeelden. Verder zijn er planken, houten dozen, boomstronken, touw, bouwstandaarden en wasknijpers om huizen of bruggen te bouwen. En vele gekleurde lappen ( rechthoeken, vierkanten, driehoeken en cirkels)om als speelkleding te gebruiken. De stof is kaasdoek of dun katoen, een paar zijde doeken. De kleuren zijn effen maar er zijn veelvuldige kleuren om uit te kiezen.'

"Speelgoed kan het kind ook beïnvloeden, bv. bouwelementen die tot de bouw van strakke vormen, die alleen maar op een enkel wijze in elkaar passen, bevorderen een materialistische levenshouding. Wij zouden moeten vermijden fantasiekrachten in onbeweeglijke vaste vormen te binden."

Rudolf Steiner

Geometrische vormen zijn 'af' en wij vinden ze in het minerale rijk. In het plantenrijk vinden wij de vormen terug in de groeiprocessen. In de processen blijven de vormen in beweging (behalve in de vrucht waar wij weer de geometrische vormen terugvinden). De onvoltooide vormen geven meer ruimte voor ontwikkeling dan de afgeronde vormen.

Welke spelmateriaal bieden wij aan en waarom?

De speeldoeken zijn het archetypische spelmateriaal van de Vrije School kleuterklas. Het heeft geen vorm als het vergeleken wordt met een plastiek activiteitsspeeltje! Het is zacht en vormbaar; vergeleken bij een 'opvoedkundig' speeltje, is het ongedifferentieerd, onbeweeglijk en heeft de geen duidelijke functie. Het is eigenlijk niets.

Creatief spel helpt het kind om de wereld te exploreren. Het nodigt het kind uit tot activiteit via het hart. Het gangbare opvoedkundige speelgoed bieden de kinderen geen mogelijkheid tot creatief denken. Er is vaak maar een manier waarop de bouwblokken in elkaar passen. De aldus verworven inzicht heeft ook invloed op de denkpatronen die gevormd worden. Het leert het kind namelijk dat er maar één antwoord is op de problemen dat het tegenkomt. Als hij het niet kan klaarspelen, krijgt hij tegelijkertijd een negatief zelfbeeld cadeau...

Nochtans wordt het ontdekken van dat ene goede toepassing over het algemeen als een belangrijke stap in het ontwikkeling gezien. Maar is dat het wel? Is het wel de enige, of zelfs de beste weg om tot deze ontwikkeling te komen? In de heilpedagogische instituten wordt ook vaak van het gangbare opvoedkundige speelgoed en puzzels gebruik gemaakt. Deels omdat het van de pedagogen verwacht wordt om 'wetenschappelijk' onderlegd pedagogie toe te passen en deels bij gebrek aan alternatief speelgoed waarvan duidelijk aantoonbaar is dat ze ook een mogelijkheid bied tot het maken van deze ontwikkeling stap. Zolang als wij hier nog niet alternatieven hebben ontwikkeld, is het wel belangrijk om ook de andere, door buitenstaanders minder herkenbaar in hun waarde, spelmateriaal ter beschikking van de kinderen te blijven stellen.

Het 'onvoltooid' karakter van het speelgoed is een simulant voor de fantasiekrachten. Om deze reden is het goed om poppen en ander speelgoed te introduceren die juist niet anatomisch correct of elektronisch beweegbaar en/of hoorbaar zijn.

Charlotte Comeras: "Wanneer wij zeggen 'creatief' bedoelen wij eigenlijk:'recreatief' In het speel hutje wordt gekookt, huisgehouden en schoongemaakt, baby's verzorgt. Er wordt een winkel gebouwd met alles wat daar bij te pas komt. Er wordt op visite gegaan bij andere kinderen in andere 'huizen' en ze drinken samen thee. Ze gaan er op uit met de bus of met de trein of auto. Dat zijn de dingen die deel uitmaken van hun dagelijks leven. Ze spelen deze scènes over en over en zetten zich op een geheel eigen wijze er mee uiteen."

Voor het jonge kind is er geen verschil tussen werken en spelen. Ze hebben een sterke impuls om wat ze ervaren en om zich heen zien gebeuren na te doen en zo een relatie met de wereld aan te gaan. Deur dit 'recreatieve' spel komen ze tot een gezonde oriëntatie in het leven en door het proces van leren en begrip ontwikkelen voor hun omgeving kunnen ze vertrouwen en zekerheid ontwikkelen. Voor de kinderen met een ontwikkelingsachterstand is deze weg niet zo vanzelfsprekend en niet zo gemakkelijk. Ze hebben hulp en begeleiding van de volwassenen in hun omgeving nodig. Ze moeten geholpen worden om deze ervaringen op te doen. Daarom is dit belangrijk dat de begeleiders van deze kinderen het belang van creatief spel onderken en ondersteun. Er MOET dagelijks tijd voor gemaakt worden tussen alle andere activiteiten zoals het verzorgen en andere ontwikkelingsgerichte activiteiten.

Buitenspel

Ook buiten moet zinvolle speelapparaat aangeboden wordt. Wij vinden een wip misschien niet zo 'opvoedkundig', maar het sociale element van het aanvoelen hoe wij ons moeten verhouden op de wip als de spelpartner ook willen ervaren wat wij zelf zo leuk vinden bied een belangrijk leerelement. Wij oefenen natuurlijk tezelfdertijd de evenwichtszin! Later, wanneer de kinderen ouder zijn, kan de wip gebruikt wordt om het hefboomprincipe te demonstreren. Wat in de prille jeugd onbewust gevoelsmatig en door het handelen opgenomen werd, wordt nu weer naar boven gehaald. Op een bewuster vlak helpt de ervaring om het denken te activeren. Het creatieve spel van de vroege jaren helpt het kind om later de fysieke wetten op een verinnerlijkt en levende wijze te begrijpen.

Zij zijn aan het leren tijdens hun spel! De activiteit van ontdekking, de activiteit van het onderzoeken, en ongestructureerde spel op deze leeftijd is van uiterst belang.

Een aantal wetenschappelijke theorieën en uitgangspunten

ten opzichte van spel

De relatie van spel met de ontwikkelingsgebieden

  • Zintuiglijke ontwikkeling, tijdens het spel worden de zintuiglijke functies geoefend, zoals grijpen, kijken, voelen, luisteren en bewegen.
  • Motorische ontwikkeling, via spel worden allerlei lichamelijke functies geoefend.

In het schema van Scholten worden zes spelniveaus onderscheiden:

  1. Spelend bewegen, (0-2 jaar) - In dit stadium ervaart het kind plezier in eenvoudige contactspelletjes, bewegen en bewegen met reactiespeelgoed.
  2. Sensopatisch spelen - Door middel van de zintuigen (voelen,horen,zien,ruiken,proeven) doet het kind ervaring op. Dit spel verandert van ervaren tot iets construeren. Parallel met het hiervoor genoemde stadium en de hierna te noemen stadia, verloopt het spelend omgaan met vormeloos materiaal: Water, zand, klei, verf etc.
  3. Spelend omgaan met voorwerpen, (vanaf 2 a 3 jaar) - Het kind leert spelenderwijs de eigenschappen van het speelgoed kennen. Het gaat relaties leggen tussen speeltjes.
  4. Spelend construeren, (vanaf 3 a 4 jaar) - Het kind gaat spelenderwijs van onderdelen een geheel maken. Het gaat betekenis geven aan spelhandelingen, speelt en het bouwen met eenvoudig constructiemateriaal komt op gang.
  5. Fantasie en rollenspel, (vanaf 4 jaar) - In dit stadium komt het spel tot ontplooiing. Het kind toont zijn belevingswereld en kan de wereld veranderen zoals hij wil.
  6. Succes en gezelschapsspelen, (vanaf 6 jaar) - In dit stadium komt het kind tot samenspel. Ook worden spelvormen gebonden aan eenvoudige regels. Het kind leert op de beurt wachten en het leert om te gaan met winnen en verliezen.

Ungerer en Sigman koppelen het spel aan verschillende ontwikkelingsstadia:

  1. Simpel manipuleren ( 0-12 mnd) - Contact met speelgoed zonder relatie of verbeelding. Het gaat om simpel aanraken en handelingen, die niet voortvloeien uit de functionele eigenschappen van het spelmateriaal.
  2. Combinatiespel (12-13 mnd) - Het kind gaat speeltjes combineren. Eerst gebeurt dat toevallig, dan wordt het exploratie; tegen elkaar aanslaan of iets ergens instoppen. Na verloop van tijd worden de combinaties gerichter en zinvoller.
  3. Functioneel spel (12-18 mnd) - Het speelgoed wordt gebruikt op een gewone manier, vanuit de eigenschappen of waarvoor het bedoeld is. Er is aandacht voor het genieten en de sensorische kwaliteit van het spelmateriaal. Speeldingen worden geordend, functioneel, of zoals het in werkelijkheid zou zijn. Er wordt een gebeuren uitgevoerd dat bij het materiaal hoort, een actie van adequaat gebruik. Meerdere functionele acties worden gecombineerd, geen enkelvoudige handeling maar een serie van spontane functionele acties.
  4. Symbolisch spel (vanaf 18-24 mnd) - Er is sprake van een of meer 'alsof' elementen. Het kind gaat er zelf iets bij verzinnen. In het begin verbeeldt het kind een eigen handeling nog sterk gebonden aan de dagelijkse realiteit en aan het eigen lichaam. Dan wordt de handeling op een ander gericht, het spel wordt gevarieerder, ingewikkelder en de spelhandeling wordt langduriger. Het kind roept zelf eigenschappen of spel ideeën op, verzint zelf materialen, een voorwerp kan meerdere betekenissen krijgen en er worden dingen gecreëerd die er niet zijn.

Zo kunnen meerdere symbolische spelhandelingen gecombineerd worden tot een spelverhaal, aansluitend gespeeld. Deze indeling werd gebruikt door Berckelaer-Onnes voor het speltrainingsprogramma bij autisten.

Parten gaat uit van het sociale aspect binnen het spel:

  • Niet gericht - Het kind doet toevallige handelingen, maar is niet gericht op de ander, het speelt zelfs niet bewust.
  • Solitair - Het kind is bezig met spel, maar gericht op het materiaal.
  • Toekijkgedrag - Het kind volgt allerlei spelgedrag van kinderen uit zijn omgeving zonder dat hij daar zelf bij betrokken is of wil worden.
  • Parallelspel - Het kind speelt naast een ander kind, ze gebruiken toevallig hetzelfde materiaal en het contact wat ontstaat heeft te maken met het gezamenlijke gebruik van hetzelfde materiaal. Er is nog niet bewust sprake van delen of overleg.
  • Associatief spel - Het contact wat ontstaat is associatief, de een reageert op een handeling of uitspraak van de ander, het contact ontstaat toevallig, maar heeft wel gevolgen voor het spelgedrag.
  • Coöperatief spel - Het kind kan zich gericht op het ander instellen en is bereid tot samenspel. Er is sprake van overlegsituaties en men handelt hiernaar.

Spelbegeleiding

Hoe gaan de volwassenen in de omgeving om met spel, hebben ze ervaring in het stimuleren van spel, bieden ze voldoende vrijheid (of beperkingen) om te komen tot spelen? Is er voldoende ruimte om te spelen, zijn er spelgenootjes, leeftijdgenootjes waar het kind mee kan spelen, zijn er voldoende materialen om spel uit te lokken worden er grenzen gesteld. Een kind dat speelt op een lager spelniveau dan zijn ontwikkelingsniveau of in een bepaald spelniveau blijft hangen of niet speelt, kunnen wij een stapje verder brengen in hun spelontwikkeling. Wij kunnen ze leren plezier te beleven in het spelen; of keuzen leren maken etc. Stimuleren van de spelontwikkeling en of het optimaliseren van de omgevingsfactoren is een belangrijke functie van het therapeutisch onderwijs.

Wanneer is spelbegeleiding nodig?

Leren spelen

  • kinderen met weinig exploratiedrang
  • kinderen met stereotiep spelgedrag
  • kinderen die niet komen tot samenspel

Zintuiglijke ontwikkeling en functieontwikkeling

  • kinderen die onder- of over gestimuleerd zijn op het gebied van spel
  • kinderen met motorische problemen
  • kinderen met zintuiglijke problemen
  • kinderen functionerend vanuit lichamelijk gebonden ervaringsfase
  • meervoudig gehandicapte kinderen

Gedrag- en attitudeontwikkeling

  • autistische kinderen
  • kinderen met een tekort aan adaptief gedrag
  • kinderen met concentratiezwakte
  • overactieve kinderen
  • kinderen met agressief gedrag

Sociaal-emotionele ontwikkeling

  • kinderen met een negatief zelfbeeld
  • kinderen met weinig ik-gevoel
  • kinderen met contactproblemen
  • kinderen met sociale uitvallers in het functioneren.

Er zijn meerdere wijzen waarop de leidsters het kind kunnen helpen met hun spel. Door het gebeuren te verwoorden of bepaalde spelhandelingen te stimuleren. De begeleider helpt het spel op gang te brengen of weer in beweging te krijgen door tegenspel te bieden. Door middel van oefening en herhaling kunnen wij kinderen met een grote ontwikkelingsachterstand of autistische kinderen helpen tot spelen te komen. Men gaat uiteraard soms op een dergelijk moment voorbij aan de eigenschappen van spel. Toch kan het in een aantal gevallen bijdragen aan de voortgang van de spelontwikkeling van kinderen. Soms is het de enige manier om ze een stapje verder te helpen.

Dagindeling

Dagschema voor de kleuters

Voor de kleuters in onze zorg, is het verzorgende element vaak nog hoofdzaak. De kinderen hebben nog veel hulp nodig vergeleken met andere kleuters van dezelfde leeftijd. De algemene praktijk in de Vrije Scholen is om peuters en kleuters te scheiden. Om praktische redenen is dat bij ons vaak niet

In de ochtend worden er kringactiviteiten, vaste activiteiten aangeboden. Er wordt gelegenheid geboden voor begeleid spel en vrij spel. Hierbij wordt gezorgd dat er voldoende mogelijkheid is voor motorische activiteit. Fantasiespel - verkleedkleding, diverse poppen en tafel- of grondspelen zoals een boerderij. Bouwmateriaal - klein en groot bouwdozen en blokken, doeken en standaarden om huizen/winkels etc. te bouwen. Sensomotorisch spel - zand- en waterspel, tactiele en auditieve speelgoed. Verhaaltjes op eenvoudige wijze met behulp van poppenspel, tafelspelen en zangspelletjes zijn ook belangrijk voor de kleuters. Na het middagmaal kunnen ze slapen of ten minste rustig zijn. Het is goed dat de leidsters daar voor zorgen wanneer het kind dat niet spontaan doet.

Het dagprogramma

Hoe ziet een ochtend in de kleuterklas eruit?

De vorm, kleur en aankleding van de kleuterklas zijn zo gekozen dat het kind zich geborgen kan voelen. Natuurlijke materialen zoals hout, wol zijde en katoen geven de kinderen zintuiglijke ervaring. Het helpt hen zich thuis te gaan voelen en te verbinden met de wereld om hen heen. Het scheppen van een natuurlijke omgeving voor het kind gaat verder dan alleen de materiaalkeuze. Ook het spel en de verhalen worden zo gekozen dat zij aansluiten bij de ontwikkeling van het kind. De juf vertelt elke dag een sprookje of verhaaltje. De sprookjes brengen in beeldentaal levenswijsheid die het kind in het diepst van zijn wezen aanspreekt.

  • De ochtenden zijn ingedeeld volgens een vast patroon.
  • De dag begint in de kring met de spreuk, liedjes, vingerspelletjes en/of ander ochtendspelletjes.
  • Het vrije spel neemt een belangrijke plaats in gedurende de ochtend. De kinderen spelen met planken, kisten en lappen (verkleedkleding) of in de huisjes. De verschillende speelhoeken: poppenhoek, keukentje en timmertafel nodigen uit tot een vrij fantasiespel.
  • Na het vrije spel verzamelt de juf de kinderen om zich heen voor een spelletje, een liedje of het bekijken van een prentenboek. Daarna ruimt ze samen met de kinderen die dat kunnen, de klas op.
  • Een gezamenlijke activiteit, afhankelijk van de dag van de week: tekenen, schilderen, boetseren of brood bakken.
  • Buiten spelen de kinderen in de zandbakken, met karren, op het klimrek, sjouwen met stammetjes. Er wordt gezongen, gesprongen en geschommeld tot ze weer naar binnen gaan.
  • Er wordt getracht de kinderen te laten helpen bij het tafeldekken.
  • Na het zingen van de tafelspreuk wordt er gezamenlijk gegeten.
  • Er is gelegenheid om te slapen/rusten.
  • Aan het eind van de dag komen de kinderen in het vertelhuis bij elkaar en wordt er door de juf een verhaal verteld. Gewoonlijk wordt hetzelfde verhaal langere tijd achter elkaar verteld.
  • De dag wordt afgesloten met een lied of een spreuk.

Kringetje

  • Ochtendspreuk/lied: muzikale voorspel op de lier.
  • Zintuiglijke oefeningen: kijken, luisteren, voelen, ruiken, proeven, levenszin (het welbevinden in de eigen lichamelijkheid) de eigen bewegingszin en evenwichtszin worden aangesproken en gestimuleerd.
  • Sociaal gedrag: stil zijn, naar elkaar luisteren, wachten op de beurt.
  • Muzikaal-ritmische oefeningen: liedjes, klappen en stampen, kan aangevuld worden met instrumenten. De kinderen worden hierbij vrij gelaten, er wordt niet van hen gevraagd om in ritme te klappen of stappen. Pas in groep een (het eerste leerjaar) wordt er langzaam meer bewustzijn gewekt voor in de juiste pas lopen of op de juiste klemtoon te klappen.
  • Vingerspelletjes.
  • Aandachtsoefeningen.
  • Bewegingsoefeningen.
  • Ondersteunende communicatie: met de oudere kinderen in de groep kan het dagritme besproken wordt, verwijzers kunnen gebruikt worden om de gebeurtenissen van de dag door te gaan.

"Ontvang de kinderen met eerbied en respect, leid hen met liefde, zend hen verder in vrijheid."

Rudolf Steiner, stichter van het Vrije Schoolonderwijs

Zorgplan

Het is de taak van de leidsters om spelproblemen te onderkennen en te signaleren door gericht observeren in de groep. De waarnemingen dienen meegenomen te worden in de zorgplanbesprekingen.

Ook de oermenselijke ritmen en bewegingen van de alledaagse taken in en om het huis, bieden ongekende mogelijkheden tot ontwikkeling van het opgroeiende kind. Vegen, roeren, kneden en wassen, om maar een paar te noemen. Deze activiteiten krijgen een belangrijke plaats in het dagelijkse ritme. Wanneer de begeleiders bezig gaan, wordt de nieuwsgierigheid, imitatiedrang en liefde voor handelend bezig zijn, gewekt en zo leren ze te 'helpen' om de groente te snijden voor de soep, ze leren kijken en ze ruiken. Ze zijn betrokken met alle zintuigen en met hun hele wezen. Ze ervaren de transformatie wanneer de soep gekookt of het brood gebakken wordt.

De wil wordt ingeschakeld en opgevoed door de ervaringen; ze handelen en doen al spelend worden ze actief betrokken bij de wereld. Al imiteren worden gewoonten aangeleerd. Het kind van de eerste zeven jaren is hoofdzakelijk een wilswezen.

  • Maaltijden
  • Vrije Spel
  • Vaste activiteiten
  • Schilderen, tekenen, boetseren, bakken/koken, kringspelen/ muziek. Knutselen om bijvoorbeeld dingetjes te maken bij de jaarfeestviering of seizoen. De oudere kleuters kunnen eenvoudige naaldwerkjes of weefwerkjes doen.
  • Vertelstof:
  • Prentenboeken
  • Stapelverhalen
  • Bakersprookjes

Sprookjes in de vorm van kring/zangspelen, poppentheater (handpoppen/vingerpoppen) en tafelspelen. Het vertellen van een verhaal: Kinderen met ontwikkelingsachterstand hebben vaak weinig of geen taalvaardigheden. Behalve onze eigen gebaren, gelaatsuitdrukking en lichaamstaal hebben wij, vooral bij de jongere kinderen, hulpmiddelen nodig.

Ondersteuning bij beeldvorming en fantasievermogen: Vertel eenvoudige verhaaltjes en herhaal dezelfde verhaal een tijd lang. Met behulp van objecten en figuren van hout of stof, gekleurde doeken en vormen die huizen, kastelen, een vijver of het bos voorstellen, klein speelgoedjes op een tafel of met eigengemaakte vingerpopjes (ook voor te verteller tot steun om het verhaal te herinneren tijdens het vertellen!) Ook handpoppen zijn eersteklas hulpmiddelen.

Verder kunnen de verhalen gedramatiseerd worden: klein toneeltjes of kringspelletjes waarin het verhaaltje uitgebeeld wordt, worden gespeeld. Het leent zich vanzelf voor vele herhaling en helpt het kind de beelden innerlijk op te bouwen, vast te houden en eigen te maken. Het geheugen wordt op een speelse en natuurlijke wijze ondersteund en taalbegrip en denken wordt ontwikkeld.

Leuke liedjes, spelletjes en verhaaltjes voor peuters en kleuters zijn te bestellen op:

Belangrijke elementen

  • Benaderen vanuit het omhullende (etherkrachten)
  • Herhaling
  • Ritme
  • Fantasiekrachten
  • Spel

Wat is dus onze uitgangspunt bij het kind onder zeven jaar?

  1. Pedagogische benadering vanuit het omhullende - De leidster werkt vooral met de etherkrachten (vormkrachten en levenskrachten) en schept een omhullende, beschermende sfeer voor het kind.
  2. Goedheid - Goedheid is het leidende motief voor de peuter/kleuter. Levensvertrouwen is een voorwaarde om goedheid te beleven. Een kind dat in deze eerste leeftijdsfasen de wereld als goed ervaart, kan later als volwassene wilskrachtig handelen en zich op een gezonde wijze met de wereld verbinden.
  3. De hele mens aanspreken - Er wordt uitgegaan van het standpunt dat de mens als drieledige wezen een denkend, voelende en handelend wezen is. (hoofd, hart en handen) Het kind wordt als volledige mens aangesproken op al drie deze gebieden. Ieder bepaalde leeftijdsfasen vraagt weer om een andere benadering.

    Willen - Vanuit het doen leren kinderen op deze leeftijd het best. Beweging is het sleutelwoord. Vanuit de natuurlijke drang om na te doen wat ze in hun leefomgeving ontmoeten, helpen wij ze om tot zinvolle activiteiten te komen. Veel herhaling en ritmische elementen. Geheugen daarmee op een natuurlijke wijze ondersteunt.
    Voor kinderen met een handicap is het waarnemen van bewegingen in de omgeving al zinvol! Begeleidt beweging mag ook niet worden onderschatten. Het is een zeer waardevolle bijdragen tot hun ontwikkeling.

    Voelen - Een kunstzinnige benadering: door het gevoel aan te spreken brengt men het middengebied (gevoel/emoties) in beweging. Hierdoor wordt enthousiasme gewekt. Het kind gaat spontaan over tot handeling. Sluit aan bij de belevingswereld van de kleuter. Spel is belangrijk!
    Voor kinderen met een handicap ligt het harmoniserende juist in het tot stand brengen van beweging in het midden om de twee uiterste polen (denken, willen) weer nieuwe mogelijkheden te geven.
    Denken - De krachten die later gebruikt zullen worden om het ontluikende denken te ondersteunen zijn alsnog nodig voor een gezond orgaanopbouwproces. Geen directe cognitieve leerstof. Lesmateriaal moet fantasierijk en beeldend aangeboden worden, spelenderwijs, vaak herhalen en ritmische elementen gebruiken (versjes, liedjes) Spreekt het hart aan, niet het hoofd!
  4. Integreren van de vier wezensdelen

Opvoeden is hulp bieden bij de geleidelijke in bezit nemen van het nieuwe instrument waarmee het individu zich in de wereld bevindt. De opvoeder wil het kind helpen om alle aspecten van zijn lichaam op zo een harmonisch mogelijke wijze te ontwikkelen en te leren gebruiken. Dat houdt in dat mogelijke tekortkomingen/afwijkingen zo optimaal mogelijk gaan functioneren en dat de potentiële mogelijkheden bereikt worden. Ook de mogelijke (positieve of negatieve) invloeden van de omgeving kunnen een invloed hebben op hoe het individu in de wereld staat.

Dit instrument bestaat uit: fysiek lichaam. De constitutie van het fysieke lichaam, opgebouwd uit de minerale wereld. Om levensvatbaar te zijn is de levens- en vormkrachtenorganisatie noodzakelijke voorwaarde. De vormkrachtenorganisatie bepaalt de blauwdruk van het lichaam en de organen, het helpt bij het groeien en instandhouding van het fysieke lichaam. Via de vochthuishouding zorgt het levenslichaam voor een gezonde integratie van de levenskrachten in de fysieke organisatie.

Ontwikkeling van het geheugen en gewoontevorming zijn functies waarbij de vormkrachten en levenskrachten organisatie nodig is. Verder heeft het ook een harmoniserende/helende functie. De gewaarwording organisatie (astraal lichaam) is de zetel van het emotionele leven. De waarnemingen worden verinnerlijkt.

Het Ik komt geleidelijk tot ontplooiing en neemt stapsgewijs de leiding over het eigen leven. Pas tegen de volwassenwording kan een mens in de ware zin van het woord vanuit zijn IK (vol bewust en als regent van zijn eigen leven) handelen. Daarvoor neemt hij vaak stappen vanuit zijn organische constitutionele neigingen enerzijds of vanuit zijn wensen of driftenleven. De opvoeding dient de mens te helpen tot een vrij mens te worden: een mens die tot handelen overgaat vanuit een vrije, sturende ik. Ook de kinderen met een ontwikkelingsachterstand moeten hierin geholpen worden, voor zover hun potentiaal tot verwerkelijking kan komen.


Bronnenlijst
  • Elizabeth Grunelius - Early Childhood Education and the Waldorf School
  • Rahima Baldwin Dancy
  • Rudolf Steiner School Gent
  • Alkmaar - De kleuterklas.
  • De Vrije School Enschede - De kleuterklas.
  • Heilpedagogische Methodiek in dagcentra voor jonge kinderen met een ontwikkelingsachterstand - Truida de Raaf
  • De Eerste Zeven Jaar – Kinderfysiologie, Edmund Schoorel
  • From playing to thinking - How the Kindergarten Provides a Foundation for Scientific Understanding Eugene Schwartz
  • Hiberniaschool, België
  • Parcivalschool voor buitengewoon onderwijs, België
  • De twaalf zintuigen – R. Steiner
  • Bart de la Houssey - De twee voedingstromen
  • Prof B. Lievegoed - Ontwikkelingsfasen van het kind
  • Rudolf Steiner - De opvoeding van het kind in het licht van de Antroposofie.

© Helend opvoeden  2025

naar boven