De twaalf zintuigen
Met elk van de twaalf zintuigen plaatst de mens zich in een bepaalde verhouding tot zichzelf en tot de wereld om zich heen.
Met de levenszin, het gevoel voor eigen beweging en het evenwichtsgevoel doet hij waarnemingen die betrekking hebben op zijn fysiek-geestelijke aanwezigheid en de eigen lichamelijkheid. Hij voelt zich al dan niet prettig, beweegt zich, plaatst zich in een ruimtelijke verhouding tot de wereld om hem heen. Het feit dat hij zich in zijn lijfelijkheid als een geheel waarneemt, is de basis voor zijn zelfbewustzijn.
Met de tastzin komt hij in aanraking met de wereld. Hij voelt hard, zacht, glad en ruw. Door druk en tegendruk leert hij grenzen kennen. Door deze grenservaringen leert hij zichzelf ervaren.
Door de reukzin, de smaakzin en de ogen of het zien openbaren zich de wezens en de stoffen in hun uiterlijke verschijningsvorm. Met deze zintuigen ervaart hij of iets aangenaam of afstotend ruikt, of iets zoet of bitter smaakt, welke kleuren, maten, vormen tot een ding behoren of wat bijvoorbeeld kleuren zeggen. Met de warmtezin kan hij doordringen onder het oppervlak van lichamen en voorwerpen en iets over hun toestand ervaren.
Gehoor, spraak, gedachten en het ik stellen hem in staat om het ik van andere wezens en mensen waar te nemen. Deze zintuigen maken hem tot een sociaal individu dat zich van zijn verantwoordelijkheid bewust is.
Tastzin
Met de tastzin neemt men druk, weerstand, hardheid of zachtheid waar. Hierbij wordt het voorwerp weliswaar niet direct herkend maar wordt door de aanraking teruggeweken, tegendruk uitgeoefend of een weerstand overwonnen.
Door de tastzin komt het kind aan de ene kant in aanraking met de wereld, aan de andere kant loopt het ook tegen grenzen aan. De dingen die het aanraakt, vertellen hem dat ze niet deel van hem uitmaken maar tegenover hem staan. Door deze ervaring neemt het door de tastzin afstand van het volledige een zijn met de kosmos. Het beleeft de eerste grenservaringen, tegelijkertijd groeit het op in een deel van de wereld. Het is heel belangrijk hoe het met de wereld in aanraking komt. De omgang met natuurlijke materialen geeft hem vele gedifferentieerde haptische indrukken. De mens voelt niet alleen met de handen maar ook met de ogen en zelfs met de oren.
De artistieke discipline die deze vaardigheden met name scholen, is de plastiek. Met de handen modelleert het kind, hiermee onderzoekt het materialen: maar het ontdekt ook vormen die het voor die tijd met de ogen heeft afgetast en ten slotte ontdekt het zelf nieuwe vormen die het vormgeeft.
Levenszin
De levenslust is de zin van zelf-bestemming en welbehagen. Deze is men zich gewoonlijk niet bewust en het wordt pas opgemerkt als het welbehagen wordt vervangen door onbehagen of zelfs ziekte. Het onbehagen geeft echter ook belangrijke signalen af: ik heb honger, ik heb dorst, ik ben moe, mijn buik doet pijn – allemaal vragen om het levensgevoel weer in herinnering te brengen.
De levenslust verspreidt zich over het hele lichaam en controleert voortdurend wat er binnen in ons gebeurt. Kinderen met levenslust ervaren de afwisseling tussen spanning en ontspanning of vermoeidheid en wakker zijn.
Als wat harmoniserend en versterkend op het welbehagen inwerkt, versterkt de levenslust. Daartoe behoren expressis verbis de kunsten in al hun vormen. Dat blijkt bij de toepassing van verschillende heiltherapieën die op de een of andere manier met muziek, taal of kleur werken.
Bewegingszin
Terwijl de mens via de levenslust zijn innerlijk waarneemt zonder dat hij daar zelf wat aan doet, is bij het waarnemen van de eigen beweging een handeling, een activiteit vereist. We tillen een arm op, we strekken een been, we gaan bewust van punt A naar punt B.
Je correct bewegen wil zeggen dat je anderen op de juiste manier tegemoet treedt. Op het juiste moment bij ze in de buurt bent of juist niet dichterbij komt. In deze betekenis wil correct bewegen ook zeggen je sociaal op de juiste manier gedragen. Door de mogelijkheid van de voortbeweging kan de mens anderen ontmoeten, contacten leggen. Beweging vindt vanaf de geboorte tot de dood plaats. Het gevoel voor de eigen beweging leidt daarom tot een hoger gelegen gevoel voor de beweging van het leven dat een individueel levensplan volgt.
Kinderen leren zich in de euritmie (bewegingskunst) te bewegen, figuren te lopen en te dansen. Ritmische spelletjes, vormen tekenen, tekenen, schilderen en modelleren ontwikkelen de tastzin, teamspirit en eigen initiatieven.
Evenwichtszin
Met het gevoel voor evenwicht vormt men een bepaalde relatie ten opzichte van de ruimte. Bij een verstoring van het evenwicht wordt de mens duizelig, hij verliest zijn ruimtelijke oriëntering. Een kind staat de eerste keer op, zoekt het evenwicht en zet zijn eerste stap. Een geweldig moment op zijn weg naar menswording!
Behalve de mens is er geen enkel levend wezen dat zich rechtop voortbeweegt. Evenwichtig zijn betekent je prettig voelen, betekent staan, bestaan en een standpunt innemen. De bepaling van het eigen standpunt roept meteen de standpunten van anderen op en werpt de vraag op: Hoe plaats ik mijn standpunt in een harmonieuze betrekking tot die van de anderen? Het spraakgebruik maat het belang van evenwichtigheid duidelijk: in evenwicht zijn - uit balans raken.
Alle symmetrie-oefeningen bevorderen het evenwichtsgevoel, zoals bij het tekenen van vormen, kleien of uithakken van een uitgebalanceerde vorm (kogel, ei, ovaal). Bij het balanceren versterkt het kind zijn gevoel voor evenwicht, net als bij het waarnemen van ritmische geluiden, kleurenreeksen, woordritmes, bewegingen.
Warmtezin
Bij het betasten van een koud voorwerp, bijvoorbeeld een sneeuwbal, is meteen duidelijk dat de koude die deze sneeuwbal overdraagt, niet alleen aan de oppervlakte aanwezig is zoals een kleur, maar dat de waargenomen koude door de hele bal heen dringt. Op deze manier dringt de mens met het gevoel voor warmte diep door in het binnenste van de materie.
Een wereld vol van licht maar zonder warmte, zou verstarren. Zonder warmte is verandering niet mogelijk. De tijd zou stilstaan, of anders gezegd: zonder temperatuur geen tempora.
Het wezen van de warmte is het enthousiasme. Iemand loopt ergens warm voor. Daardoor wordt activiteit gevormd tot zelf doen, tot meedoen. Door de warmte wordt de mens tot 'geïnteresseerd wezen': hij ontwikkelt sympathie, medeleven, liefde tot de medemens. Kleine kinderen die opgroeien zonder de warmte van de moeder of een andere opvoeder, lopen vaak schade aan de ziel op.
In het spraakgebruik luidt het: Voor iets warm lopen. Ik heb daar een warm gevoel bij. Een warmbloedig mens.
Reukzin
Het fijn-stoffelijke in het natuurlijke kunnen we waarnemen met de reukzin, maar alleen als dit zich via de lucht verspreidt. De roos openbaart zich bijvoorbeeld door de geur in zijn fijnste stoffelijkheid. Via de reukzin komt de mens het dichtst bij het uiterlijke wezen van de stof.
Terwijl dit zintuig voor een deel bij dieren uitzonderlijk gevoelig is, is het bij de mensen eerder onderontwikkeld. Er zijn ogen- en orenmensen, maar geen reukmensen. De geur wordt altijd beoordeeld, hij wordt als aangenaam of onaangenaam gewaardeerd. Via de reukzin doen kinderen hun eerste ervaringen op over de kwaliteit van sympathiek en onsympathiek. In het spraakgebruik luidt het: Ik kan hem niet luchten. Dat stinkt.
Hoe kleiner het kind is, des te intensiever het met alle zintuigen waarneemt waarmee het in aanraking komt. Alle materialen waarmee het omgaat, zoals kleuren, boetseerklei, potloden of papier moeten sympathiek en aangenaam voor de reukzin zijn.
Smaakzin
De mens neemt stoffen tot zich en lost deze met behulp van de vloeistoffen in de mond op; hij verandert de materie en wordt zich door de smaakzin bewust van haar eigenschappen: het smaakt zoet, scherp, bitter, zacht, zuur, pittig, onrijp, vergaan enzovoort. De stoffen en de bijbehorende substantie maakt hij tot een deel van zijn lichaam.
Met de smaakzin proeft hij wat aantrekkelijk is en wat niet. Op deze manier ontwikkelt hij in overdrachtelijke zin een 'goede smaak' of anders gezegd: gevoel voor kwaliteit. De smaakzin is naar binnen gericht.
Het is bekend dat heel kleine kinderen alles in hun mond steken; ze grijpen niet alleen naar dingen en ruiken daar niet alleen aan maar proeven ze ook. Daardoor ontwikkelen ze al smaak. Daarom is het niet zonder belang met welke materialen ze omgaan. Bij het schilderen en modelleren gaat het kind met kleuren en vormen om die in het beeldvormende proces tot een harmonisch geheel worden samengebracht. Daardoor ontwikkelt het gevoel voor het mooie en het goede.
Gezichtszin
Met het zien neemt de mens de wereld van vormen en kleuren waar. Deze worden zichtbaar door het licht. Maar hij ziet niet alleen de dingen, ze uiten zich ook zelf door hun kleurigheid en individuele vorm.
Daardoor kan de mens met de ogen dieper in het innerlijk van de fysieke stof doordringen dan met de smaakzintuig. Als je iets proeft, ervaar je iets specifieks over de eigenschappen van een stof; als je iets ziet, leveren kleur en vorm essentiële informatie over een object. Het oog is een van de meest omvattende zintuigen; zo bespeurt de mens of dat wat hij ziet aangenaam of onaangenaam is; met de ogen 'tast' hij een voorwerp af; hij 'proeft' of kleuren zoet zijn en hoe ze 'ruiken'.
Voor de kunsten worden visuele belevenissen omgevormd tot visuele indrukken, die de gewaarwording beïnvloeden; bij het schilderen, tekenen, modelleren of toneelspelen worden ervaringen en kennis opgedaan die het voelen verrijken en het denken stimuleren.
Gehoorzin
Met het gehoor neemt de mens geluiden, tonen, klanken en woorden waar. Daardoor heeft hij de mogelijkheid om niet alleen te horen maar ook te luisteren, naar elkaar te luisteren, op elkaar te reageren. Het is als een brug naar een ander slaan: daarmee komt met het gehoor een sociaal element in de cultuur binnen.
Met het gehoor kan de mens de toon van de dingen waarnemen. Daardoor wordt 'de ziel van een lichaam geopenbaard (...) door de toon komt de eigen aard, het individuele van het lichaam naar buiten die aan de gewaarwording wordt doorgegeven' (Rudolf Steiner).
Het spraakgebruik verraad het een en ander van het wezen van het gehoor: de tussenliggende klanken opvangen. Er heerst een goede toon. Dat klinkt goed.
'Muziek is het meest sociale medium. Ze brengt mensen tot elkaar. Bij samenspel is men bijvoorbeeld op elkaar aangewezen om iets gemeenschappelijks te maken (prof. Hans Günther Bastian). Het gehoor wordt niet alleen geschoold door musiceren maar ook door het luisteren van spraak, bijvoorbeeld bij gedichten. Alle kunstvormen waarin het naar elkaar luisteren belangrijk is, om als individu een bijdrage aan het geheel te kunnen leveren, scholen het gehoor: toneelspelen, dansen, euritmie.
Woord- of spraakzin
Met de spraakzin neemt de mens de geformuleerde gedachten van zijn medemensen waar. Deze bestaan uit geluiden en inhoud. De geluiden die we als spraak waarnemen, staan los van het lichamelijke, ze hebben een zekere mate van zelfstandigheid. Kinderen ontdekken de betekenis van de klanken van woorden voordat ze de taal begrijpen. Door de spraak leren ze op latere leeftijd hun eigen oordelen te vormen.
U komt nader tot het wezen van de spraak als u bedenkt hoe een uitroep van pijn meteen medeleven oproept, zonder dat daar verstaanbare taal aan te pas komt. 'Ook de gebaren, mimiek, de fysiognomie voert uiteindelijk tot iets eenvoudigs, directs, dat evenzeer tot de spraakzin gerekend mag worden als de inhoud van verstaanbare geluiden' (Rudolf Steiner).
De spraakzin van het kind wordt door vader en moeder, en later door de spraak van de leraar op een directe wijze geschoold. Met dichting en poëzie beschikt de leraar over middelen om de spraakzin van de kinderen te cultiveren. Een belangrijke bijdrage daartoe is het oefenen van spraak bij toneelspel.
Gedachte- of denkzin
Als men een mens begrijpt die zich uit door te spreken, is bij dit herkennen de gedachtenzin aan het werk. Het gehoorde kan omgezet worden in ideeën en begrippen. In zoverre leven in de taal de ideeën. In het begrip, in de idee drukt zich het binnenste wezen van een mens, een dier of een ding uit.
Door het idee te begrijpen dat de basis vormt van een ander wezen, maakt de mens deel uit van de waarheden der schepping. Het spreekt echter niet voor zich dat ze ook herkend worden. Ze te benaderen is hetzelfde als een nooit ophoudende bewustzijnsinspanning.
Het bezig zijn met de kunsten draagt bij tot de ontwikkeling en verscherping van het beoordelingsvermogen. Om de zin en het idee van een kunstwerk te bepalen moet men daarmee in discussie gaan, er over nadenken. Dit bezig zijn met kunstwerken wordt met kinderen op school geoefend bij het waarnemen van afbeeldingen, het interpreteren van gedichten en bij het samenvatten van een toneelstuk. Ook bij zelf gemaakte werken worden het kind en de jongeling uitgenodigd om te oordelen, te corrigeren, te begrijpen. Daarvoor is afzondering nodig en wordt de basis gelegd voor een gezond beoordelingsvermogen.
Ik-zin
De ik-zin is het waarnemingsorgaan waarmee we de individualiteit van een mens kunnen ontcijferen. Als we het ik – de kern van het wezen – van de ander waarnemen, zien we niet meer alleen zijn fysieke vorm, we beoordelen hem niet langer alleen op het uiterlijk.
Het waarnemen van het ik van de ander betekent op hem ingaan, hem aannemen; uiteindelijk betekent het de ander te helpen bij zijn individuele ontwikkeling.
Bij alle opvoedkundig gerichte kunsten wordt door gezamenlijk doen en het op elkaar aangewezen zijn sterk de nadruk gelegd op de sociale component. Aan de ene kant leren kinderen hun relatie tot de groep te bepalen, aan de andere kant om de individuen in de groep te begrijpen, te ontdekken en te accepteren. Dat wil zeggen dat innerlijke ontmoetingen ontstaan door het evenwicht dat gevonden moet worden tussen individu en groep. Dit vindt evenzeer plaats bij het musiceren als bij het spelen, dansen, zingen en toneelspelen.
Overgenomen van website Mercurius
www.waldorfshop.eu/nl/fabrikant/mercurius
© Helend opvoeden 2025
