menu

Antroposofische orthopedagogie

Als verbreding van de kinderpsychiatrie  

Dick Hütter

De twaalf voordrachten over 'Genezend opvoeden' zijn een ingeloste belofte van Rudolf Steiner, gedaan aan drie jonge antroposofen. Twee van hen, de leraar Duits Siegfried Pickert en de voormalige Hongaarse officier Franz Loffler, waren in de herfst van 1923 in de zorgverlening gaan werken: op uitnodiging van de directie van het opvoedingsinstituut en jeugd sanatorium 'Sophienhohe' in Jena waren zij begonnen sterk in hun ontwikkeling achtergebleven kinderen te begeleiden. De derde, Albrecht Strohschein, studeerde psychologie en leefde zeer intensief met de ervaringen van de twee anderen mee.

Tijdens de oprichtingsbijeenkomst van de Algemene Antroposofische Vereniging in het Zwitserse Dornach, Kerstmis 1923, vroegen zij, gegrepen door het lot van deze kinderen, Rudolf Steiner om raad. Steiner ging intensief op hun vragen in, introduceerde hen bij een cursus voor artsen en verwees hen met hun initiatief niet naar de pedagogische, maar naar de medische sectie van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap.

Vol enthousiasme hervatten de twee hun werk, maar de weerstand in het opvoedingsinstituut tegen hun nieuwe denkbeelden groeide zo, dat ze zich na enkele maanden gedwongen zagen hun werk neer te leggen en moesten proberen zelfstandig verder te gaan.

Nu kwamen de talenten van de derde, Strohschein, ten volle tot ontplooiing. Het lukte hem in het totaal bankroete naoorlogse Duitsland geld bijeen te brengen om een geschikt huis op een heuvel in Jena, 'Lauenstein' geheten, te kunnen huren.

Rudolf Steiner ondersteunde hun initiatief sterk, mede door hen een bezoek en een cursus toe te zeggen. En zo geschiedde het dat Lauenstein op 1 mei 1924 openging en Steiner op 18 juni het huis met negen opgenomen kinderen bezocht.

Een week later begon Rudolf Steiner de toegezegde cursus voor een door zichzelf samengesteld gehoor: behalve medewerkers van Lauenstein waren dat enkele artsen, enkele leerkrachten van de Waldorfschool in Stuttgart en vier bestuursleden van de Algemene Antroposofische Vereniging - in totaal een twintigtal personen. Voor de voordrachten moest Steiner buiten zijn normale, zeer druk bezette programma tijd vrijmaken. Meestal hield hij ze in de vroege ochtenduren, een enkele keer laat op de avond. De beroeps stenograaf die al zijn voordrachten pleegde te stenograferen, mocht van hem niet aanwezig zijn. Kennelijk was de inhoud niet voor buitenstaanders bedoeld. Wel stond hij toe dat de deelnemers zelf aantekeningen maakten.

De nu voorliggende tekst is pas enige tijd later samengesteld uit drie verslagen van deelnemers. Twee van deze verslagen zijn niet bewaard gebleven, zodat eventuele fouten en hiaten in de tekst later niet konden worden verbeterd, respectievelijk aangevuld. Het is dus beslist geen gave, laat staan een geautoriseerde tekst.

Hoe de voordrachten te lezen?

Steiner stond voor een gehoor dat zich at veel van de antroposofische begrippen en ter men eigen had gemaakt. Daarom biedt deze cursus in feite geen inleiding in antroposofisch georiënteerde orthopedagogie - eerder nog een inleiding in op orthopedagogie toegespitste antroposofie. Toch zal deze publicatie door veel lezers ter hand worden genomen zonder voorbereidende studie van de antroposofische geesteswetenschap. De circa 400 over de hele wereld verspreide antroposofische voorzieningen voor zorg aan mensen met een verstandelijke handicap zien immers hun oorsprong in het Lauenstein-initiatief en in deze twaalf voordrachten. De grondmotieven van de antroposofische gehandicaptenzorg veelal aangeduid met de term 'heilpedagogie' - zijn er dan ook wel degelijk in te vinden. Dus toch geschikt als oriëntatie?

Als je bereid bent met het hoofd en hart gezamenlijk, met verstand en gevoel dus, te lezen, zeer zeker. Juist omdat de voordrachten sterk op de praktijk gericht zijn, kan je gevoel vaak verder meegaan in het herkennen van situaties en het begrijpen, althans aanvoelen van de vele aanwijzingen en adviezen, dan dat leer met je verstand 'nog bij kunt'. En door zelf met die adviezen te werken ga je ze, al doende dus, vaak ook beter begrijpen.

Het probleem bij het begrijpen van Steiners woorden is namelijk dat je verstand geschoold is in de zintuiglijk waarneembare wereld. Ook al heb je een pedagogische, psychologische opleiding of een andere menswetenschap als achtergrond, toch heeft de natuurwetenschappelijke denkwijze je begrippen en denkpatronen vrij sterk gevormd. We zijn gewend in (stipulerende) definities te denken. Zo hoort een wetenschappelijk verantwoorde Betoog te beginnen met: 'Onder (volgt een woord) versta ik (volgt een definitie).' Hierdoor wordt het denken al snel abstract. Een dergelijke definitie geeft dan vaak meer aan hoe de spreker er subjectief over denkt, dan dat ze in overeenstemming is met en een uitdrukking is van de werkelijkheid.

Steiner echter gebruikt woorden om duidelijk te maken wat hij aan spirituele processen en vormen heeft afgelezen. Hij werkt met beschrijvingen en karakteristieken veeleer dan met definities. Daardoor worden behalve de verstandelijke ook de beeldende ofwel de kunstzinnige vermogens van de lezer aangesproken. Je kunt bij het lezen zo te werk gaan dat je zelf een beeld tracht te vormen van wat Steiner als realiteit beschrijft, en daarbij toelaat dat het beeld onvolledig blijft, ontvankelijk voor aanvullingen en correcties.

De vierledige mens

Bij wijze van voorbeeld wil ik op de vier wezensdelen ingaan zoals Steiner die bij de mens aanduidt. Steiner onderscheidt een fysiek lichaam, een etherisch lichaam, een astraal lichaam en een 'ik' als geestelijk principe. En precies zoals een mens een fysiek lichaam nodig heeft om als een afgezonderd wezen in de zintuiglijk waarneembare wereld te kunnen zijn, heeft hij ook in de bovenzinnelijke werelden een eigen 'lichaam' nodig, een min of meer afgezonderde vorm en inhoud.

Uit de elementaire of etherische wereld, die grenst aan de zintuiglijke, trekt ieder mens een eigen etherisch lichaam samen, een levenslichaam. Daarmee bouwt hij vanaf de conceptie aan zijn organen en stuurt hij de levensprocessen van zijn fysieke lichaam.

Boven de etherische wereld is de bezielde sterrenwereld, waarin de mens met zijn astrale lichaam thuis is. Je kunt het astrale lichaam de drager van de ziel noemen.

En ten slotte is er het ik, of duidelijker uitgedrukt: de ik-organisatie, het vierde wezensdeel. Via dit ik straalt de eeuwige kern van de mens, de entelechie, in het aardse lichaam en leven binnen. Het ik stamt uit de hoogste wereld waarin de mens reiken kan.

Deze wezensdelen beïnvloeden elkaar tijdens het aardse leven. Ze staan open voor elkaar, en wel op verschillende wijze in slapen en waken en in de opeenvolgende levensperioden.

Dit zijn begrippen die je steeds voller en rijker kunt maken door de beschrijvingen te bestuderen die Steiner vanuit diverse standpunten geeft. Maar ook door ze bij het uitoefenen van je beroep als een soort werkhypothesen mee te nemen bij het vormen van een diagnose.

Terwijl het enige oefening van het voorstellingsvermogen vraagt om dit vierledige mensbeeld te bevatten, zijn de met behulp daarvan geschetste ziektebeelden veel sneller in de praktijk herkenbaar. En om die concrete ziektebeelden gaat het in hoofdzaak bij de communicatie in het veld waarin de antroposofische benadering haar plaats heeft: het veld van de orthopedagogie en de kinderpsychiatrie.

Zes typische ziekten

Ter illustratie wil ik op de zes, twee aan twee min of meer polaire ziektebeelden ingaan die Steiner in de voordrachten ter sprake brengt.

Het hysterische kind en het epileptische kind zoals Steiner ze beschrijft, kun je overal herkennen. Alleen beschrijft hij ze vanuit een wat andere optiek. De hysterie zelf heeft in de geschiedenis van de geneeskunde vele wisselende gedaanten aangenomen en vele oorzakelijke verklaringen gekregen. De constitutionele kant van de ziekte is door de opkomst van de psychoanalyse weliswaar grotendeels verdrongen door de neuroseleer, maar speelt in de gangbare opvatting toch nog sterk mee.

Nu krijgt door de beschrijving van Steiner die constitutionele kant een zo expliciet karakter, dat de behandelingsadviezen er als vanzelf uit voortkomen. Dat laat echter onverlet dat 'het hysterische kind' zeer gevoelig is voor neurose vormende invloeden. Ook is bekend dat dezelfde invloeden in de eerste drie levensjaren afwijkingen geven die meer tenderen naar persoonlijkheidsstoornissen dan naar neurosen.

Met het antroposofische inzicht in de incarnatieprocessen tijdens de eerste twee zevenjaars-perioden zijn de onderzoeksresultaten uit de ontwikkelingspsychologie zonder veel moeite op een lijn te brengen. Dit is belangrijk omdat er op deze manier aan het therapeutische arsenaal van beide richtingen waardevolle aanvullingen kunnen worden toegevoegd.

Het uitstromende, uitvloeiende karakter van hysterie is in tal van kinderen en volwassenen te herkennen. Als een kleinere afwijking in de constitutie, maar ook in reactieven psychische stoornissen na een lichamelijke of psychische trauma.

Om voor de polaire afwijking, de epilepsie (door Steiner opgevat als een stuwing van het ik en het astrale lichaam), aansluiting bij de reguliere opvatting te zoeken, moet men echter de fenomenen zoals Steiner ze in de voordrachten schetst duidelijk uit elkaar houden. De symptomen van de 'ik-epilepsie' komen grotendeels overeen met die van het epilepsiebegrip uit de geneeskunde. De symptomen van de 'astrale epilepsie', die met toevallen gepaard gaat, worden in de reguliere geneeskunde gezien als epilepsie met psychopathie verwante gedragsafwijkingen. Dat Steiner kleptomanie als een epileptisch equivalent aanmerkt, is zeker verrassend. Stelende kinderen worden over het algemeen gediagnosticeerd als affectief verwaarloosd, als neurotisch of als gepsychopathiseerd door hun omgeving. Ook Steiner wijst erop dat de kleptomanie zich al dan niet tot een gedragsstoornis ontwikkelt onder invloed van de omgeving. Maar het blijft een ook voor de therapie boeiend gezichtspunt om kleptomanie als een vorm van morele blindheid in de hoek van de astraal gestuwde afwijkingen te plaatsen.

Ook voor de polariteit van ijzerrijke en zwavelrijke kinderen zijn aanknopingspunten te vinden in de reguliere zorg. Het ijzerrijke, dwangmatige kind is in de kinderpsychiatrie terug te vinden bij vormen van ontwikkelingspsychosen en autistische afwijkingen. Het zwavelrijke kind vindt men niet zo snel als specifieke ontwikkelingsstoornis. Het zit overal verspreid in het buitengewoon onderwijs en in de gehandicaptenzorg, vanwege zijn slechte leerprestaties en, als de afwijking ernstiger is, door zijn geringe zelfredzaamheid.

De derde polariteit is die van maniakale en verstandelijk gehandicapte kinderen. Het maniakale kind treffen we in de kinderpsychiatrische vakliteratuur aan onder de diagnose ADHD. En het constitutioneel verstandelijk gehandicapte kind (vroeger in de vakliteratuur aangeduid als het zwakzinnige kind) is inderdaad in de zorg voor verstandelijke gehandicapten terug te vinden. Daar wordt het omringd door allerlei andere kinderen die een ernstig achterblijven van hun intelligentieontwikkeling tonen, maar dan als symptoom van ontwikkelingsafwijkingen als autisme, epilepsie, post-encefalitis, en andere.

Je zou, om over deze polaire ziektebeelden zonder misverstand te kunnen communiceren ook van 'te licht en te zwaar bewegende' kinderen kunnen spreken; onder de term maniakaal verstaat men in de psychiatrie namelijk meestal ook de polair tegenovergestelde toestand van depressie. En die polariteit bedoelt Steiner in eerste instantie niet.

Ik ben wat uitvoeriger op deze diagnosevorming binnen en 'buiten' de voordrachten ingegaan om aan te geven wat de plaats van deze tekst in het vakgebied van de geestelijke gezondheidszorg is, dan wel zou kunnen zijn.

Antroposofie en psychoanalyse

Je zou natuurlijk terecht kunnen stellen dat er een enorme tegenstelling is tussen de antroposofische menskunde en die van de kinderpsychiatrie, psychologie, orthopedagogie. En dat is in de voordrachten ook te merken aan de scherpe aanvallen van Steiner op de puur beschrijvende werkwijze van de toenmalige psychiatrie. En vooral op de in I924 nog 'nieuwe' psychoanalyse.

Je zou terugblikkend kunnen stellen dat zowel Steiner als Freud de psychiatrie in beweging wilde brengen. Maar dan wel in een tegengestelde richting. Steiner, de spirituele realist, verbond de aardse mens naar lichaam, ziel en geest weer met zijn kosmische oorsprong. Freud, de materialist, opende zijn tijdgenoten de ogen voor de afstamming van de mens uit het dierenrijk en de daaruit volgende eeuwige strijd in zijn ziel tussen de eisen van de cultuur en die van het driftleven. En in die strijd zag Freud het ik zich vormen, tussen de verinnerlijkte culturele normen en het onderbewuste, vitale driftleven. Voor de geboorte was het ik er niet, na de dood is het er niet meer. Met een dergelijk mensbeeld moet de erfelijkheid wel een dominerende invloed op de aanleg toegekend worden, en is het daar ook min of meer aan overgeleverd.

Steiners ik-begrip duidt op het wezenlijke deel van een mens, dat al meer aardse levens achter de rug heeft, dat zich vanuit de voorgeboortelijke geestelijke wereld incarneert en na de dood terugkeert naar zijn geestelijke oorsprong, om zich daarna opnieuw te incarneren.

Dat ik-wezen is steeds in wording, Het wil zich ontwikkelen en heeft bedoelingen met het aardse leven. Als 'hoger ik' stuurt het zijn impulsen naar het dagelijkse bewustzijn, waar die meer of minder helder worden opgevangen. Soms inspireert het een mens tot genialiteit, werkt het als zijn genius. Een opvoeding die van de psychoanalyse uitgaat, zou deze inspiratie blokkeren. Steiners aanval is niet te miskennen.

Wij leven nu zo'n driekwart eeuw later. Hoe is het verder gegaan?

Je kunt wel vaststellen dat de psychoanalyse in de maatschappij, zeker wat Europa en Amerika betreft, zeer sterk is doorgedrongen, terwijl de antroposofie een veel bescheidener invloed had. Maar de psychoanalyse veranderde bij bar grote verbreiding ook aanzienlijk. Beter gezegd: er ontstonden vele richtingen met andere accenten, met andere doelstellingen binnen de psychotherapie en andere ervaringen. Ook al omdat de ontvankelijkheid voor spirituele realiteiten tegelijkertijd, vooral na de Tweede Wereldoorlog, in de maatschappij duidelijk toenam.

Eigenlijk begon dit proces al direct met Jung. En als Assagioli in zijn psychosynthese het bewuste ik als een brandpunt ziet waarin het bovenbewuste ik zijn invloeden projecteert, en stelt dat psychopathologie ontstaat wanneer dit bewuste ik zich aan die invloed onttrekt, is hiermee het mensbeeld van Steiner toch verrassend dicht genaderd.

Trouwens, in andere voordrachten spreekt Steiner zich positief uit over het weer bewust maken van in het onderbewuste verdrongen herinneringsvoorstellingen. Hij zegt er dan bij dat je niet bij de geboorte zou moeten ophouden, maar verder terug zou moeten gaan. Er zijn momenteel ook reïncarnatie therapieën, maar het is wel zeker dat Steiner dat niet bedoelde, omdat deze niet van een verhoogd maar van een verlaagd bewustzijn uitgaan.

Ik wil met dit alles niet beweren dat er geen grote verschillen meer bestaan in mensvisie, maar dat in de praktijk van het vak een uitwisseling van ideeën en behandelingsinzichten zeer wel mogelijk is geworden.

Dat antroposofie meer is dan een wereldbeschouwing, dus een subjectief waardestelsel, en wel degelijk als een geesteswetenschap kan worden beoefend, is iets wat juist in deze uitwisseling duidelijk kan worden gemaakt. En daartoe draagt de inhoud van de voordrachten in sterke mate bij.

Zorgvragen en invallen

Wat betreft de plaats en de betekenis van de antroposofische benadering in de praktijk van de orthopedagogie en de kinderpsychiatrie is ook het volgende van belang. Steiner stond er indertijd op dat Lauenstein zich geen instituut zou noemen voor kinderen met psychopathologische of epileptische problemen of wat voor andere medische aanduiding ook. Hij schiep als algemene naam voor de doelgroep 'Seelenpflege-bedürftige Kinder', kinderen dus die - nog meer dan zich normaal ontwikkelende kinderen - verzorging van hun innerlijk nodig hebben. Deze doelstelling omvat veel meer dan alleen verstandelijke handicaps. Overigens zijn ook de in de voordrachten behandelde kinderen niet allemaal primair verstandelijk gehandicapt, al hebben de meesten wel leerproblemen.

Toen de kinderen met autisme en aan autisme verwante stoornissen in aantal toenamen, vonden velen van hen de weg naar antroposofische instellingen. Deze kregen zelfs een zekere befaamdheid in de behandeling van autistische kinderen. Toch worden deze ziektebeelden niet expliciet in de voordrachten behandeld. Evenmin trouwens als het syndroom van Down. En daar is in de antroposofische instellingen juist veel onderzoek naar gedaan, met deze voordrachten als methodisch uitgangspunt.

Je kunt het zo samenvatten: Genezend opvoeden is niet slechts een 'gewoon' studieboek, maar de inhoud geeft ook veelvuldig aanleiding tot meditatieve verwerking. Door dat daadwerkelijk te doen oefen je jezelf om open te staan voor 'invallen' uit hetzelfde gebied waar Rudolf Steiner met zijn spirituele onderzoek op wijst. Dat geldt niet slechts in de situatie waar een begeleider het individuele kind tracht te helpen. Ook bij het zoeken naar antwoorden op nieuwe vragen die zich in de gehandicaptenzorg voordoen, is innerlijke scholing een grote hulp bij het professionele handelen.

En nieuwe vragen zijn er wel degelijk. Niet alleen door het optreden van nieuwe ontwikkelingsstoornissen bij kinderen, maar ook doordat de kinderen van de nieuwe generatie hun individualiteit sterker beleven. En door de veranderde houding van de ouders, die in toenemende mate eigen keuzen willen maken en zelf verantwoordelijkheid willen dragen. De instellingen zijn dan ook volop in beweging. Nieuwe vormen van ambulante en geïntegreerde hulpverlening worden ontwikkeld.

Bij een betere communicatie over elkaars zorgvisie wordt het belangrijk het kostbare van de eigen uitgangspunten te behouden. Daarbij kan het werken met de centrale meditatie die Steiner geeft een vruchtbare steun zijn. Cirkel en middelpunt: ik in de godheid en de godheid in mij (zie de tiende voordracht). En ook behulpzaam kan dat wonderbaarlijke beeld van het menselijke organisme zijn met de van binnen naar buiten en van buiten naar binnen stralende werkingen (zie de vijfde voordracht). Daarmee is tegelijkertijd een beeld gegeven van hoe de antroposofische en de reguliere zorgvisie op elkaar kunnen aansluiten.


Dick Hütter (1921) werkte als kinder- en jeugdpsychiater bij het kanton te Utrecht, in de Michaelshoeve te Brummen en in de Zonnehuizen te Zeist.

© Helend opvoeden  2025

naar boven