Opvoeding van de wil
Michael Howard
Deel 1 - Geestelijke wil en etherische Individualiteit
De opvoeding van de toekomst zal veel waarde moeten hechten aan de aard van de wil en het gevoel – gevoel en wil worden steeds meer aan zichzelf overgelaten omdat er geen inzicht is in het werkelijke karakter van het willen is.
Rudolf Steiner, Het fundament van menselijke ervaring - vierde voordracht
De noodzaak voor inzicht in het willen
Wanneer wij als ouders en opvoeders het volle menselijke potentiaal van de kinderen tot ontwikkeling willen brengen, zullen wij voelen en willen met evenveel inzicht en zorg moeten benadrukken als denken. Als wij ons realiseren dat onze inzichten hier tekort schieten, is ons taak duidelijk uitgestippeld – wij moeten wegen vinden om beter inzicht en begrip te ontwikkelen.
Willen wordt vaak over een kam geschoren met activiteit, met het in beweging brengen van onze ledematen. Als het bij het opvoeden van de wil alleen zouden gaan om het oefenen van de ledematen, dan is fysieke oefening al voldoende. Regelmatige gelegenheid voor het oefenen van de ledematen is belangrijk, maar er komt meer bij kijken om de wil tot ontwikkeling te brengen. Met onze ledematen komen wij uiterlijk in beweging. Achter de ogenschijnlijke beweging is er ook een innerlijk bewegen van denken, gevoelens, begeerten en motiveringen. Wil is het innerlijke krachtenveld achter de uiterlijk zichtbare beweging van onze ledematen.
Het waarnemen van de wil
Wij nemen ogenschijnlijke handelingen, daden en hun gevolgen gemakkelijk waar bij anderen en bij onszelf. Kunnen wij het willen zelf waarnemen? Kunnen wij innerlijke activiteit net zo helder waarnemen en bewust worden als ogenschijnlijke activiteit? Om de wil op te voeden vanuit waar inzicht, vraagt om het vermogen om wil als innerlijke activiteit ook te leren waarnemen. Waar kunnen wij het willen waarnemen?
Om een nieuwe vaardigheid aan te leren, zoals het leren fietsen, auto rijden, een nieuw computerprogramma leren beheersen of om een gewoonte zoals roken af te leren, om geduldiger te zijn, of om minder koffie te drinken, vraagt om innerlijke activiteit. Als wij deze innerlijke poging bewust waarnemen, zijn wij niet bezig met een waarneming op uiterlijk zichtbare zintuiglijk gebied, maar met innerlijke waarneming. Hoe deze innerlijke kracht omschakelt naar een uiterlijk zichtbare activiteit, blijft grotendeels onbewust. Wij vormen een gedachte, een intentie; wij bewegen onze handen en benen, maar wij kunnen niet wakker waarnemen hoe een gedachte of een gevoel onze spieren tot beweging brengen. Sommige fysiologische en biochemische processen in onze lichamen kunnen wetenschappelijk nagespeurd worden; maar wij zijn net zo min bewust van deze processen terwijl zij ingeschakeld worden, als dat wij bewust zijn van de processen in een auto wanneer wij ermee rijden. Wij worden onze innerlijke poging gewaar. Wanneer wij een nieuwe vaardigheid aanleren zijn wij veel meer bewust van onze innerlijke poging dan wanneer wij het al gemeesterd hebben. Wanneer wij innerlijke pogingen gewaar worden, is het een gewaarwording van de wil. in welke context ook.
Een boetseerleraar heeft de gelegenheid om waar te nemen hoe sommige studenten met groot zelfvertrouwen en gebaar van grootse belangrijkheid, met een stuk natuurklei aan de slag gaan. Sommige van deze energieke studenten maken prachtige, welgevormde sculpturen; anderen echter, zullen de klei met geestdrift duwen en trekken maar nooit duidelijk uitgewerkte vormen produceren. In contrast zijn er weer studenten die zeer voorzichtig en gereserveerd aan de slag gaan. Soms zijn deze studenten zo vol inhibities dat zij, ook al worden zij gedetailleerde instructies gegeven, zwak en onduidelijke vormen creëren. Toch is het vaak een van de studenten die meer schroom tentoonstelt in het begin, die later tot ieders verbazing (ook zichzelf) de mooiste en best uitgewerkte sculpturen maakt.
Hoe kunnen dergelijke observaties de opvoeder nu helpen om de wil van het kind te ontwikkelen? Is overmoed en enthousiasme een uitdrukking van een sterke wil? Zijn passiviteit en inhibitie tekens van een zwakke wil? Wat heeft het vermogen om goed uitgewerkte vormen te produceren te maken met de wil? Reflecteert een vermogen om duidelijke vormen te produceren een sterke wil en een onvermogen hiertoe een zwakke wil?
Dit alles moet gerelativeerd worden naar de inzet van het kind. Hij kan heel energiek werken en een goed welgevormde werkstuk leveren, maar weinig moeite ervoor gedaan hebben, geen innerlijke inzet. Het mag zijn dat het kind begaafd is, maar hij heeft geen wilsinzet nodig om zijn product te leveren. Een ander, even energieke kind mag misschien een minder goed gevormde sculptuur leveren, maar omdat hij juist een poging doet om zijn neiging tot vormloosheid te overwinnen, is zijn wil ten volle ingeschakeld en werkt de activiteit dus juist versterkend op de wil.
En het kind dat schroomvol is en vormloze sculpturen maakt? Wij kunnen gemakkelijk tot het oordeel komen dat dit kind een zwak ontwikkelde wil heeft. Maar hoewel een kind geblokkeerd kan zijn en zwak werk levert, kan hij nochtans een enorme innerlijke poging inzetten. Iemand die veel innerlijke en uiterlijke obstakels moet overwinnen, moet erg veel inzetten en versterkt en ontwikkelt zijn wil daarom enorm! De innerlijke poging om zijn wil te activeren mag misschien niet meteen zichtbare resultaten opleveren. Daarom is het altijd raadzaam om de innerlijke wilsinzet niet naar het ogenschijnlijke resultaat te beoordelen. Wij moeten altijd in acht nemen dat er een aan tijd gebonden wetmatigheid nodig is bij een proces van innerlijke ontwikkeling. De tijd die nodig is voor een wilsproces om vrucht te dragen, valt buiten menselijke controle – dat van het individu, zijn ouders en opvoeders. Wij moeten de poging doen, maar het resultaat is in Gods hand.
Wij mogen de indruk hebben dat wij kunnen bepalen wanneer een ander innerlijke inzet aan het dag legt, en misschien is dit ook soms mogelijk. Maar hoe meer wij ons bewust worden hoe weinig wij eigenlijk van onze eigen wil bewust zijn, laat staan die van een ander, hoe voorzichtiger en nederiger zullen wij voelen over ons vermogen om de wilsinzet op te voeden. Sommige opvoeders zullen voelen dat het nodig is om, welke vermogens zij zelf ook bezitten, hun best te doen. Anderen voelen zich misschien overweldigd door de verantwoordelijkheid en zullen niet meer willen oordelen omdat ze misschien foutief zouden oordelen. In beide gevallen hebben wij alle reden om te streven naar een steeds helderder begrip en inzicht in het waarnemen van de wil.
Gewild denken
Als ouders en als opvoeders willen wij graag in staat zijn om de ontwikkeling van de wil bij onze kinderen waar te nemen. Om dit doel te bereiken, zullen wij beginnen met de wil in onszelf te leren waarnemen. Wij zullen hierbij niet op uiterlijke activiteit letten, maar het denken waarnemen! Neem bijvoorbeeld een lepel, pen of liniaal en houd je gedachten voor een paar minuten op dit voorwerp, met uitzondering van alle andere objecten. Zorg dat je gedachten niet afdwalen. Als het lukt om uitsluitend op dat ene object te focussen zonder je gedachten te laten afdwalen naar ongerelateerde onderwerpen na een paar seconden, ben je een uitzondering! In het dagelijkse leven denken wij misschien dat wij onze gedachten in de hand hebben, maar deze eenvoudige oefening werpen een ander licht op deze aanname. De schrijver vertelt dan hoe hij zich het belang van deze denkoefening (door Steiner gegeven als hulpoefening voor de eigen ontwikkelingsweg) bewust werd. Hij zag een groep kanovaarders roeien in een wild stromende rivier. Het waren sterke en ervaren roeiers. Zij gingen met de stroom mee en toonden bijzondere expertise en konden doen wat zij wilden met de kano. Het leek wel of hun kunnen geen limiet had, zij roeiden zelfs tegen de stroom in, de tierende vloed konden ze zelfs de baas. Zij konden het heel lang volhouden, maar vroeg of laat was zelfs de sterkste en behendigste roeier uitgeput. Dan werden ze meteen door de woeste stroom meegesleurd.
De vaardigheid van deze roeiers kunnen wij vergelijken met de vaardigheid van een denker die met zijn gedachten met zelfvertrouwen manoeuvreert in de denksfeer. Net als een beginnende roeier kan een mens bij zijn eerste pogingen om zijn denken te reguleren wild spetteren en zonder meer door de onbewuste gedachtestroom meegenomen worden. Een logische denker, aan de andere kant, vertoont een grote behendigheid in het vrijelijk sturen en richten van zijn gedachten waar hij zelf heen wilt. Logisch denken vloeit echter voort op een stroom van logische noodzakelijkheid. Hij is als de bedreven roeier die met de stroom mee roeit. Logisch denken, in deze zin, is 'met de stroom mee' denken.
Alleen een denken dat de innerlijke wil inschakelt om gedachte op gedachte te bouwen, zonder door onnodige gedachten afgeleid te worden of door de logische denkstroom gemakkelijk meegenomen te worden, kan vergeleken wordt met de kanovaarder die tegen de stroom in kan varen. Het vermogen om zelfs een kleine reeks gedachten te vormen zonder enige dwingende factor, al is dat maar voor even, is een denken dat tegen de stroom ingaat. Aan de andere kant stromen de gedachten van 's morgens vroeg tot 's avonds laat door ons heen terwijl wij er grotendeels geen controle over of bewustzijn van hebben. Wanneer wij proberen om zelf een reeks gedachten te vormen, komen wij er pas achter hoe zwak wij hierin zijn en dat het nauwelijks mogelijk is voor ons om de stroom die aan de andere kant gewoon door ons heen stroomt, te stoppen. De zogenaamde vrijheid van denken die wij dagelijks denken te bemachtigen, is eigenlijk niets anders dan het met de stroom mee denken. Denken, zoals wij het in het gewone leven kennen, is eigenlijk onvrij denken. Wij zijn gedwongen om met de stroom die willekeurig door ons heen fladdert en vliegt of die met logische noodzaak verbonden is, mee te gaan. Om de dwingende kracht van deze twee denkvormen af te weren, kost innerlijke kracht en wilsinzet. Vrij denken is gewild denken.
Door een dergelijke oefening te doen waarbij wij een gedachtereeks op gang zetten rondom een gekozen voorwerp, worden wij een wilsactiviteit gewaar en leren wij hoe om het in ons tot ontwikkeling te brengen door onvrije denken steeds te transformeren tot een vrijer denken. De grens tussen vrij en onvrij denken is niet strak afgebakend. In feite is het nodig om in het begin logisch denken te ontwikkelen, net als een roeier moeten leren om met de stroom mee te roeien voordat hij kan leren tegen de stroom in te roeien.
Denkende wil
Met een andere oefening kunnen wij een andere dimensie van het willen observeren. Wij voeren een eenvoudige, onnodige en doelloze handeling uit. Wij kunnen bij voorbeeld een object van positie veranderen. Wij doen het voor een bepaalde tijd, dagelijks. Onze wil activeert deze handeling, maar er is een minimale fysieke activiteit van de ledematen nodig. De werkelijke uitdaging van deze oefening is het vinden van de wil om de oefening dagelijks te onthouden. In zoverre als dat wij door nood of begeerte gedreven worden om een handeling uit te voeren, zijn wij onvrij in ons willen. Wij zijn in dezelfde mate vrij, waarin wij niet door uiterlijke of innerlijke noodzaak gedwongen worden tot actie. Wanneer wij falen om deze oefening te doen, of enige andere handeling die niet noodgedwongen gedaan moet worden, openbaart zich aan ons dat vrije wil niet gemakkelijk of vanzelfsprekend verworven wordt. Wij ontdekken dat de impulsen die ons tot een handeling aanzetten, ook als een stroom door ons heen vloeien. Wij voelen ons vrij om de ene of de andere kant uit te roeien, maar uiteindelijk zijn wij ons niet bewust dat onze keuzes bijna altijd met de onbewuste wilstroom mee gaan en bijna nooit tegen deze stroom in gaan.
Vrijheid van keuze is niet hetzelfde als vrijheid van wil. In zoverre wil een onbewuste kracht is waardoor wij tot activiteit komen, zijn wij in waarheid onvrij. Wij worden vrij in ons willen alleen wanneer wij ons wilsimpulsen met ons denken doorlichten en zo onbewuste impulsen tot bewuste motieven verheffen. De bovenstaande oefening daagt ons uit om de handeling iedere dag opnieuw te denken. Door de daad te denken, worden wij in staat om het te doen en ook om te weten waarom wij het doen. Om ons bewust te zijn van onze motivering om tot actie over te gaan, is het nodig om het onbewuste (en dus onvrije) handelen te overwinnen. Wij moeten de wil activeren om hem uit te voeren, maar sterker nog, wij moeten de wil activeren om hem te denken. Wil moet met denken doorstraalt zijn om vrij te zijn. Vrije wil is denkende wil.
Vrije wil
Wij kunnen gaan waar wij willen, zeggen wat wij willen en doen wat wij willen. Op het eerste gezicht lijkt het, ook voor onszelf, alsof wij vrijheid van wil hebben. Zolang als van buitenaf geen obstructie ons in de weg staat om onze wil uit te voeren, zijn wij gezegend met schijnbare vrije wil. Ogenschijnlijke vrijheid is een geschenk dat wij niet zomaar als vanzelfsprekend moeten zien. Maar vrijheid van buiten is geen innerlijke vrijheid. Wanneer wij van buiten onszelf gedreven wordt tot een handeling, zijn wij fysiek onvrij. Ook wanneer wij van binnenuit gedwongen worden tot een handeling over te gaan, zijn wij innerlijk, of geestelijk, onvrij. Vrijheid van buiten is iets dat iedere mens waardigheid geeft, maar het is onvolwaardig zonder de complementaire ontwikkeling van innerlijke vrijheid. Wanneer wij innerlijk onvrij zijn en uiterlijke vrijheid bedrijven, is die uiterlijke vrijheid grotendeels illusie en werkt ze tegen ons eigen welzijn. Er is veel verworven aan uiterlijke vrijheid in de laatste eeuwen. Een grote en moeilijke taak ligt nog voor de mensheid, namelijk het leren begrijpen en waarderen van innerlijke vrijheid. Alle pogingen om vrijheid te verwerven zullen alleen vrucht dragen als de mens leert om door het opvoeden en andere methoden innerlijke vrijheid te verkrijgen. Het is een waar mysterie. Wat is vrije wil? Wanneer zijn wij onvrij in ons willen? Hoe kunnen wij vrije wil verwerven? Om het willen op te kunnen voeden, betekent dat vrije wil ontwikkeld moet worden.
Waarnemen van het 'Ik'
Nu hebben wij onze eigen wil waargenomen als een innerlijke inspanning om weerstand te bieden aan het (onbewust) voortstuwende denken. Wij hebben ervaren dat vrijheid van denken afhangt van de inschakeling van de wil bij de denkprocessen. Om de activiteiten van de wil te observeren, moeten wij de wil inspannen. Dus, het observeren van onze wil betekent gelijktijdig de ontwikkeling ervan. Wij hebben verder ook een ander aspect van de wil ervaren als de voortstuwende, onbewuste kracht achter onze dagelijkse handelingen. Innerlijke vrijheid van de wil vraagt om vanuit ons zelf gestuurde denken!
Wanneer wij deze denk- en wilsoefeningen goed observeren, zullen wij nog een andere ontdekking maken. Zodra wij proberen om vrije denken te implementeren, dan merken wij dat onz 'ik' de innerlijke inspanning bewerkstelligt om ons denken te richten. Net zo kunnen wij observeren hoe ons 'ik' de gedachten vormt om de actie uit te voeren wanneer wij bewust proberen om uit vrije wil te handelen. Het ontwikkelen van innerlijke vrijheid in denken en willen geeft de gelegenheid tot observatie van het 'ik' als de actieve richtinggevende factor. Het ik bepaalt hier de ideeën en wilsimpulsen die in ons leven. Het geeft niet hoe kort het eventjes lukt, wij kunnen inderdaad ervaren dat wij onze wil inspannen en daarmee gelijk versterken. Voor een vluchtig moment beleven wij de verhoogde inspanning van de wil in ons als een verhoogd bewustzijn van ons 'Ik'. Wij beleven ons ik als sterker. De vraag "wat is de relatie tussen een sterke wil en een sterke ik?" doemt op. Wat is een sterk 'Ik', een sterk individu? Wij zullen hierover helderheid moeten verkrijgen alvorens wij een helder beeld kunnen vormen van de wil, voornamelijk de vrije wil. Wij zullen er ook achter moeten komen wat het verschil is tussen een sterk individu en een sterke persoonlijkheid!
Typerend voor een sterke persoonlijkheid is een sterke wil. Zo'n persoon heeft overvloedig energie en krijgt dingen voor elkaar. Een persoon met zo'n sterke persoonlijkheid heeft ook een sterke individualiteit indien hij of zij niet gedreven wordt en aldus handelt vanuit een vrije wil. Een zwakke individualiteit openbaart zich waar iemand met een (ogenschijnlijk) sterke wil niet meester is van zijn handelen en aldus innerlijk onvrij is. Op dezelfde wijze kan iemand die ogenschijnlijk een zwakke wil openbaart en dus gezien wordt als een zwakke persoonlijkheid, juist een sterke individualiteit openbaren. Het kan zichtbaar worden in de mate van innerlijke inspanning door hem of haar aan de dag gelegd om dit gebrek aan energie en initiatief te overwinnen.
Het vermogen om een mate van vrijheid in de wil tot ontwikkeling te brengen door het denken geeft tezelfdertijd de mogelijkheid om een overactieve wil te temmen of een te weinig actieve wil te stimuleren. Of iemand een sterke of zwakke persoonlijkheid heeft, een zwakke of sterke lichamelijke constitutie, is in de eerste plaats buiten zijn controle. Het is echter de individualiteit, het 'ik' dat kiest om zich passief neer te leggen bij de gegeven constitutionele samenstelling of persoonlijkheid. Het is de 'Ik' dat anderzijds kan besluiten om innerlijk actief te worden en onze oorspronkelijke grenzen te verleggen en te transformeren. Alle pogingen om de ons gegeven lichamelijke en zielenconstitutie te harmoniseren en te transformeren, hoe langzaam of bescheiden het mag zijn, zijn handelingen van ons 'Ik', van onze individualiteit. Het is juist door dergelijk innerlijk streven dat de persoonlijkheid ontwikkelt. Wanneer de ouders of de opvoeders de hele mens willen helpen om tot ontwikkeling te komen, moeten de kinderen alle mogelijke gelegenheden gegeven worden om het willen, voelen en denken te ontwikkelen. Het is even belangrijk dat alles in het werk gesteld wordt om de potentiële 'Ik' te verzorgen en voeden op een wijze die het mogelijk maakt zo goed mogelijk in te kunnen grijpen in de lichamelijke en zielenconstitutie. De kinderen moeten geleid worden om hun volle potentiaal te kunnen bereiken. Niet alleen lichaam en ziel maar ook de geestelijke individualiteit moet ondersteund worden bij het opvoedingsproces. Iedere kind is een unieke individualiteit en moet elke gelegenheid gegeven worden om zijn of haar volle individualiteit tot ontwikkeling te brengen. Wanneer de bovengenoemde gedachten bij ouders, opvoeders en ander verantwoordelijken bij de opvoeding van kinderen, niet alleen retoriek blijft, zal een besef ontstaan voor de noodzaak om de individualiteit in zijn ontwikkeling te steunen. Dit opstel is een poging om het karakter van de ontwikkeling van de wil te begrijpen om zodoende het karakter van de ontwikkeling van de individualiteit beter te begrijpen.
Verschillende soorten wil
Vanuit de hierboven behandelde aspecten van de wil, kan men drie soorten wil onderscheiden. Wij hebben gezien dat een zwakke of sterke persoonlijkheid iets geheel anders is dan een zwakke of sterke individualiteit; een zwakke of sterke lichamelijke constitutie is weer anders. Naar aanleiding van de beschrijving van boetseerlessen, ontdekten wij dat er sommigen zijn die met een groot hoeveelheid energie gezegend zijn, terwijl anderen er weinig van hebben. Deze soort energie is energie op fysiek/etherische vlak. Wij zouden het levenswil kunnen noemen. De mate waarin iemand goed gevormde sculpturen kan leveren, hangt af van het vermogen om denken, voelen en willen te integreren. De een kan misschien een goed beeldvormingsvermogen hebben, maar heeft een tekortkoming ten opzichte van het vermogen om zijn of haar handbewegingen op een wijze te beheersen waardoor het mogelijk is om de vorm in de klei zichtbaar te maken. Een ander kan misschien heel goed met zijn of haar handen de klei bewerken, maar heeft geen visualiseringsvermogen. In beide gevallen is hier sprake van de wil binnen het astrale lichaam of ziel. Wij zullen wil op dit vlak zielenwil gaan noemen. Dan is er als laatste de mate van inzet door een leerling aan de dag gelegd om een belemmering op zielen- of lichamelijk gebied te overwinnen. Dit is een wil dat zijn oorsprong in het 'Ik' heeft en wij kunnen die geestwil noemen. Om de wil op te voeden, moeten wij eerst helder hebben welke vlak van de wil ter sprake is. Wij moeten weten hoe deze wilsvlakken wezenlijk met elkaar verbonden zijn.
'Ik' | individualiteit | geestwil |
astraallichaam | persoonlijkheid | zielenwil |
etherisch/fysiek | lichamelijke constitutie | levenswil |
Het mag er uitzien dat ons begrip van de wil hierdoor steeds onduidelijker en ingewikkelder wordt. Het is net zo fout om iets eenvoudigs te ingewikkeld te maken als om iets ingewikkelds te zeer te vereenvoudigen. Laatstgenoemde is vaak het geval ten opzichten van onze inzichten in de wil. Veel verwarring wordt veroorzaakt omdat wij de term 'wil' gebruiken om een breed spectrum van de werkelijkheid te benoemen. Probeer je eens een voorstelling te maken dat jij wel een woord voor 'kleur' had, maar geen namen voor de verschillende kleuren. De Eskimo's hebben vele verschillende woorden voor sneeuw, omdat hun overleving afhangt van het vermogen om subtiele maar essentiële verschillen aan te duiden. Ons vermogen om de verschillende en subtiele variaties van de wil aan te duiden is ook belangrijk voor ons welzijn.
Er zijn drie soorten wil aangeduid, zij stemmen overeen met het drievoudige mensbeeld, bestaande uit lichaam, ziel en geest. In de vierde lezing van ;De basis van menselijke rrvaring' geeft Rudolf Steiner zeven soorten wil aan die corresponderen met het zevenvoudige mensbeeld.
fysiek lichaam | instinct |
etherisch lichaam | impuls/drijfveer |
astraallichaam | begeerte |
ego | motivering |
geestzelf | wens |
levensgeest | intentie |
geestmens | besluit |
De lezer zal opmerken dat we vanwege de eenvoud het fysieke en etherische samen van vier niveaus naar drie gereduceerd hebben.
Op zich is een lijst van termen abstract en het is daarom moeilijk er een innerlijke verbinding en een zinvolle verhouding toe te vinden. Een beeld kan hierbij helpen. Wij zullen ons een voorstelling maken van een paardenmenner. De teugels van zijn paard stevig in handen, bestuurt hij de wagen op weg naar zijn doelwit. Vergelijken we nu de wil van het paard met de wil van de menner, zien we dat de menner zijn doel kan bereiken zonder het paard. Hij kan lopen of zijn wagen zelf trekken. Hij kan de kracht van zijn eigen ledematen inzetten. Hij kan daarmee zijn eigen levenswil inspannen, in plaats van de levenswil van zijn paard. Misschien voelt hij zich niet sterk genoeg of wil hij sneller zijn doel bereiken.
De wens om op een bepaalde plek te zijn en daarheen te reizen, is een uitdrukking van de wil van de ziel of astraallichaam. Misschien heeft het paard ook een eigen wil. Het paard mag misschien heel veel vitaliteit hebben, over een sterke levenswil beschikken, maar toch hardnekkig zijn en nergens heen willen gaan. Zijn wil mag wild zijn, zodat hij niet wil wat de menner wil. Deze eigen wil is dan geen levenswil maar zielenwil. Een hardnekkig of wild paard kan evenveel sterke zielenwil hebben als de menner, maar het kan een heel andere zielenwil zijn dan die van de menner. De menner heeft in deze wedstrijd tussen de soorten zielenwillen, geen bijzonder voordeel over het paard. Het enige voordeel voor de menner, is dat hij de levenswil en de zielenwil van het paard kan meesteren, door zijn geestwil in te spannen. Het mogelijke voordeel ligt niet alleen in het feit dat de wagenmenner zijn denkkracht kan gebruiken, maar in de mogelijkheid van de menner om te observeren, te leren en zijn denken aan te passen aan de situatie. Daarvoor gebruikt hij zijn geestwil of Ik.
De geestwil van ons Ik is de wagenmenner. Denken, voelen en willen zijn drie strijdrossen van ons zielenleven en ons Ik moet ze meesteren. Soms hebben ons rossen een wilde wil, een hardnekkige of eigenzinnige wil; anderen hebben een combinatie en zwengelen heen en weer tussen koppig of wild, vaak zonder waarschuwing. Welke paard hij ook voor zijn wagen heeft gespannen, het is de taak van de menner om de kapitein te zijn; of het nu zo is dat wij te weinig of juist te veel vitaliteit hebben, een te zwakke of te sterke persoonlijkheid. Onze geestwil moet leren meester te zijn over de levenswil en het zielenwil waarmee ons levenslot ons 'opgezadeld' heeft. Dat is de uitdaging.
Samenvattend kunnen wij zeggen dat de wagenmenner zijn levenswil inspant bij lichamelijke inspanning. Hij gebruikt zijn zielenwil als hij zich innerlijk inspant in denken, voelen en willen – zoals wanneer hij zijn handelingen laat leiden door zijn denken en voelen. Maar de menner kan als enige leren van zijn ervaringen, zijn denken aanpassen en veranderen en richten op het verkrijgen van nieuwe capaciteiten en inzichten. Hij kan eenzijdigheid in zijn lichamelijke of zielenconstitutie DOOR EIGEN INITIATIEF verwerken en in evenwicht brengen.
Zielenwil en geestwil vragen beide om innerlijke inspanning, in tegenstelling tot de levenswil. Zielenwil en geestwil worden vaak met elkaar verward. De primaire karakteristiek van geestwil, is dat het zelf geïnitieerde wilsinspanning is.
Om een muziekinstrument te bespelen, wordt zielenwil ingeschakeld. Geestwil wordt pas ingeschakeld wanneer het individu met eigen inspanning het instrument bespeelt, niet omdat een ouder of een leraar het vraagt. Menselijke vrijheid kan alleen bestaan wanneer geestwil toegepast wordt. In onze levenswil en onze zielenwil maken wij keuzes en spannen wij ons in. De keuzes en de inspanning zijn alleen vrij wanneer onze eigen geestwil, onze eigen individualiteit, het initieert. Omgekeerd, wij ontwikkelen en verwerven onze eigen authentieke individualiteit alleen in zoverre als wij innerlijke vrijheid toepassen vanuit onze geestwil.
De gedachte dat iedere uiterlijke en innerlijke uitdaging ons een kans geeft om onze geestwil, onze geestelijke individualiteit, tot ontwikkeling te brengen door het transformeren van de onvrije elementen van ons levenswil en zielenwil, geeft ons het leven zin en doel.
Ons levenswil of zielenwil mag te zwak of te sterk zijn, onze geesteswil of onze individualiteit is nooit te sterk. In iedere geval kan onze individualiteit, in tegenstelling tot onze persoonlijkheid, versterkt worden. De onvrije elementen van onze lichamelijke en zielennatuur dienen een doel; zij bieden de substantie waarop onze individualiteit werkt. Zodoende wordt onze geestelijke individualiteit uitgedaagd om geesteswil te activeren. Daardoor kunnen wij onze ware individualiteit ontwikkelen.
Deel II van in dit artikel zal ingaan op de concrete methoden en welke wil via de verschillende disciplines van het leerplan wordt ontwikkeld.
Deel III zal kijken naar de ontwikkeling wil leraren en in het licht van de ontwikkeling van onze eigen kinderen maar ook ten opzichte van ouders de langetermijnontwikkeling van onderwijs en sociale leven.
Michael Howard, BFA, MA in schone kunsten, is een faculteit lid van Sunbridge College, waar hij beeldhouwkunst doceert. Hij is de auteur van kunst als geestelijke activiteit: de bijdrage van Rudolf Steiner aan het Visuele Kunst, gepubliceerd door de antroposofische uitgeverij. In 1999 ontving Michael Howard een Research Fellowship van de Waldorfonderwijs Onderzoek Instituut, de rol van de kunst in de menselijke ontwikkeling, in onderwijs en in gemeenschapsleven te onderzoeken. Dit artikel is het resultaat van dat onderzoek.
© Helend opvoeden 2025
