menu

Het etherlichaam

Fritz Wilmar, een inleidende voordracht tijdens de Heilpedagogische conferentie in 1983, Scorlewald.

Over het etherlichaam te spreken, daarmee te werken, in te voelen, is niet zo eenvoudig als met het fysieke lichaam het geval lijkt te zijn. Ik zou willen beginnen met een zin uit de 'Theosofie' te citeren, die antwoord geeft op de vraag wat een lichaam eigenlijk is. Het is een van de weinige zinnen uit het werk van Rudolf Steiner, waarvan je haast kunt zeggen dat het een definitie is. Rudolf Steiner is tegen de­finities, dat zegt hij ontelbare malen. Het zou altijd een karakterisering moeten zijn, geen definitie. Dan is het dus een zeldzaamheid als je toch ergens bij Rudolf

Steiner iets vindt wat op een definitie lijkt. Ik citeer:

"Met lichaam wordt aangeduid wat een wezen van een of andere soort gestalte/vorm verleent". Dat vindt U in net hoofdstuk "Lichaam, Ziel en Geest". Met Lichaam wordt aangeduid wat een wezen van een of andere soort gestalte/vorm verleent. Het is een geestelijk wezen, dat door mid­del van een etherlichaam vorm aanneemt en daarmee dat wezen tot verschijning brengt. Een andere benaming door Rudolf Steiner vaak gegeven is 'vormkrachtenlichaam'. Verder wordt het 'levenslichaam' genoemd, zoals U weet. Dat het etherlichaam een lichaam is, daarmee brengt Rudolf Steiner tot uitdrukking, dat het (bovenzinnelijk) waarneem­baar is. Het is dus geen gedachtenconstructie, maar een 'ding'; natuurlijk geen materieel ding. We moeten het zo zien, dat we het als een instrument opvatten. Als het in­strument voor het geestelijk wezen Mens, waardoor dit zich belichamen kan. Het etherlichaam is een bemiddelaar tussen hemel en aarde, tussen kosmos en aarde kunnen we zeggen, tussen ons kosmisch vader/moederland en onze aardewoonplaats.

Een instrument dat ervoor zorgt dat we het aardehuis kun­nen gaan betrekken. Het aardehuis: dat is dan ons fysieke lichaam. Dat kun je wel zo zeggen, omdat van dat levens­ je daarin thuis het fysieke lichaam in de 'Geheimwissenschaft' een andere karakterisering wordt gegeven. Daar kunt U lezen, dat het ether­lichaam 'als een soort architect is te beschouwen'. Dat is een omschrijving waar je heel lang mee kunt omgaan. Daardoor kom je op dingen die anders misschien moeilijker te begrijpen zouden zijn.

Ik zou een paar aanduidingen willen geven. Wat is een architect? Een scheppend kunstenaar, naar twee kanten toe gebonden. Gebonden wat betreft het materiaal waarmee hij moet bouwen; vergelijk dit met de fysieke aardewereld. Als hij een houten huis gaat bouwen doet hij dat zus, als hij een stenen huis gaat bouwen doet hij dat zo, enz.enz. U moet dat proces nu zelf meemaken; daar hoef ik niet lang over uit te weiden.

Maar aan de andere kant is hij gebonden aan zijn opdracht­gever, zijn 'bouwheer', zeggen ze in Duitsland. Die zegt 'ik wil dat-en-dat' en dan moet de architect dat ook tot uitvoering brengen. Hij maakt ontwerpen en tekeningen en gaat daarmee naar de bouwheer toe. Die vindt het dan bijv. niet goed, gaat eraan veranderen, maar het is de architect die de ideeën heeft hoe er eigenlijk gebouwd moet worden. De bouwheer, dat is het zielegeesteswezen.

Als je bijv. het hoofdstuk 'Slaap en Dood' uit de 'Geheimwissenschaft' met dit beeld op de achtergrond bestudeert, dan kun je zien dat wat ik hier 'bouwheer' noem daar be­schreven wordt als astraallichaam. Het astraallichaam heeft de beelden in zich, de werkende krachten waarnaar het etherlichaam zijn werk verricht. Zo kun je dat ongeveer, vrij geciteerd, in dat hoofdstuk van Slaap en Dood lezen.

Een architect, goed en wel, maar als het woonhuis, het ge­bouw op een gegeven moment klaar is, is zijn werk wel af. En dat is bij ons, levende mensen, nu niet het geval. Die architect 'levenslichaam' die we in ons hebben, komt niet klaar. Die heeft een voort-durende taak. Want hij moet voortdurend dat huis ombouwen. Weet U wel, de eerste zeven daar is hij daar al mee bezig. En wat ik dan ook nog vrij kan citeren: na die zeven jaar staat er van dat huis geen steen meer op de andere! Dat kunt U in de Heilpedagogische Cursus na­lezen, zij het met andere woorden. Er staat van dat fy­sieke huis van ons dan geen steen meer op de andere. Het is totaal omgebouwd, en het wordt de hele tijd maar door omgebouwd. Niet alleen vervanging van dat wat versleten is, dus opbouw en afbraak, maar het wordt bovendien steeds weer veranderd. En het wordt zo veranderd, dat het latere al in het voorafgaande is aangelegd. Het etherlichaam hoeft niet iets overhoop te gooien voor het renoveren.

Dit kunt U, dunkt mij, op Uw eigen wijze verder vervolgen. Dat het etherlichaam als een architect voor te stellen is, daar kun je heel veel mee aanvangen. Maar nu komt het volgende wat er ook bij hoort, en dat is dat Rudolf Steiner het etherlichaam ook een tijdlichaam noemt, een tijdorga­nisme, een tijdorganisatie. Daar zit dat voortdurende nieuw plannen, veranderen, omvormen, metamorfoseren in, wat dat etherlichaam met het -fysieke lichaam doet. Maar, op een bepaalde manier! Je komt daarbij op ontwikkelingsritmen, ontwikkelingsfasen.

We willen dit eens wat nader bezien en nemen een kijkje in de levende natuur. Eerst de plantenwereld. De planten heb­ben ook een etherlichaam, nietwaar. Dat etherlichaam houdt zich grotendeels aan zonne-aarderythmen, aan de jaar­getijden. Maar er zijn eigenaardigheden. Denkt U eens aan hoe de zg. overblijvende planten, de sneeuwklokjes, narcis­sen, kerstrozen, tulpen, enz. zich gedragen. Als ze uit­komen: eerst bloeien en dan bladvorming. En sneeuwklokjes steken vaak hun bloemetjes uit de sneeuw omhoog. Daaren­tegen de herfsttijlozen: die doen weer wat op hun manier. Telkens draagt de bouwheer (de groepsziel) de architect wat bijzonders op. Verder bijv. de tweejarige kruiden; en eerst recht de bomen. De verwerkelijking van het bouw­plan in het fysieke bouwmateriaal brengt het etherlichaam in soortspecifieke ritmen, tijdsverlopen tot stand.

Nemen we een kijkje bij de dieren, een paar voorbeelden maar. Het groeiritme en de voortplantingscyclus bij de muis. Daar tegenover bijv. de olifant! Hier emancipaties van de jaarlijkse zonne-aarde-cyclus in extreme mate. Ook komen in de dierenwereld extreme omkeringen voor: hoe de keizerpinguïns hun enige ei in de poolnacht van het zuidpoolgebied uitbroeden, en hoe ze gedurende dat broeden -wat ze diep het vasteland in doen - niets te eten (willen) hebben: ze hebben hun voedselbron in het open water van de zee.

Dan die wonderlijke voortplantingswetmatigheden bij hert­-achtigen, waarbij de in de herfst bevruchte vrouwelijke eicel bij bepaalde soorten maandenlang in de baarmoeder rustend verblijft, voordat de embryonale ontwikkeling een aanvang neemt, zodat het jong in een gunstig jaarge­tijde ter wereld komt.

Metamorfoses, gedaanteverwisselingen. Weer een prestatie door het etherlichaam in opdracht van de groepsziel.

Bloembladeren zijn metamorfoseerde groene bladeren. Jij ziet het zo vaak bij gekweekte planten die 'doorschieten'. Verder de totale gedaanteverwisseling bij de kikkers, die ieder kind leert kennen, en bij de vlinders, het fenomeen dat Rudolf Steiner zo vaak aanhaalt, met zijn symboliserend karakter voor de ontvankelijke kinderziel. Telkens: het etherlichaam dat de gecompliceerde opdrachten uitvoert, het in zijn eigen levendragende structurering ingebed heeft; de hem ingebouwde soorteigen organisch geworden tijd zo te gebruiken, dat trapsgewijs in de fysieke openbaringen het wezen van de soort tot verschijning kan komen.

Goethe sprak van polariteit en 'steigerung' bij de planten: het etherlichaam brengt deze principes tot verschijning.

Wat ik hier bij U probeer wakker te roepen, dat zijn, ge­loof ik, wegen naar dat 'lezen in het boek der natuur', waar­over Rudolf Steiner meer dan eens in de Michaelsvoordrachten spreekt.

Het etherlichaam is drager van de erfelijkheid. De erfelijk­heid is dat wat ons aan de aardse levensstroom bindt. Daar heeft het etherlichaam zich aan te houden. Dat is voor de architect een deel van zijn problemen met het 'materiaal'. Hij moet zich met een bepaald materiaal tevreden stellen (de ouderlijke genen, de chromosomen, enz.). Het etherlichaam past zich aan de fysieke en etherstructuren van de ouders aan, wanneer er een individualiteit tot belichaming wil komen. Maar vooraf gaat bij de mens: de keuze van de ouders in het voorgeboortelijk bestaan! Hierover vindt U belang­rijke opmerkingen aan het einde van de Heilpedagogische Cursus, dat tot nadenken kunnen stemmen.

Een nieuw aspect bij de bespreking van het etherlichaam is de vraag: wat zijn de organen ervan? Dat zijn de klieren. We vinden ze al aangeduid in de ' Geheimwissen­schaft' in de beschrijving van het stadium van de oude zon, daar waar de mens het etherlichaam krijgt geschonken.

Onze klieren hebben hun functies in uitgesproken mate in de vloeistofsfeer. Het vloeibare is het element van het etherlichaam. Die klieren zijn heel bijzondere organen. Zij nemen al hun 'materiaal' uit bloed en lymfe op, uit de lichaamssappen. Maar ze maken er hele speciale klier­sappen uit, bijv. spijsverteringssappen, uitscheidings­sappen (zweet), ook de hormonen, enz. Deze kliersappen hebben in het algemeen iets heel bijzonders als vermogen.

Ze kunnen bewerken, dat stof uit de omgeving van het levende wezen in de levensstroom van dat wezen wordt opge­nomen. Daarvoor moet die stof gereed worden gemaakt. En nu het bijzondere: het etherlichaam heeft met behulp van die klieren door middel van zijn instrument, de chemische ether, het vermogen, de chemische processen van de anorga­nische natuur in hun eigenaard verregaand te beïnvloeden, ja zelfs om te keren. De beroemde eerste schoolarts van de eerste Waldorfschool, Eugene Kolisko, sprak van een 'anti­chemie', een omgekeerde chemie, eigen aan het levende wezen. Deze visie overnemend kun je bijv. een kijk krijgen op die onwaarschijnlijke fenomenen bij het leven in de woestijnen, The Living Desert, zoals dat ons destijds in die spannende Walt Disney-film werd voorgetoverd.

Maar ook in ons organisme vinden heel onopvallend, door enzymwerking omkeringen van chemische processen plaats, die overigens in de anorganische natuur heel beslist in een richting verlopen. Een voorbeeld: uit soda ontstaat onmiddel­lijk keukenzout als er ergens zoutzuur in de buurt is, en dat is heel stabiel. Maar ons organisme, ons etherlichaam, maakt uit keukenzout omgekeerd zoutzuur (voor de maagfunctie) en soda! In de techniek zou daar een machtig energieverslindend fabricageproces voor nodig zijn! Ons lichaam doet het heel onopvallend, maar even machtig!

Het etherlichaam 'speelt' in en met zijn element 'het water' als hoofdvertegenwoordiger voor alles wat vloeibaar is - met de fysieke stoffen al naar de ogenblikkelijke be­hoeften. Het bouwt op en laat afbraak - met mate - toe. Het kan zelf ook afbreken, bij ontgiften bijvoorbeeld, en überhaupt bij lichaamsvreemde substanties, die wij met ons voedsel opnemen.

Wij zijn met deze beschouwingen op een heel bepaald aspect van de etherwereld en ons etherlichaam gestuit: op de – innerlijke - bewegelijkheid. Er is in de wereld van het levende voortdurende veranderlijkheid, beweging. Geen ogen­blik stilstand, stilstand is in tegenspraak met het leven. Stilstand staat op een trap met gestorven-zijn. In ons lichaam: voortdurende sapstromen (ook in onze botten), voort­durende verwandelingen, metamorfoses, al was het maar in chemisch opzicht. En dat alles onder de leiding van ons ether­lichaam. Die bewegelijkheid, veranderlijkheid is echter in­wendig. Het resultaat is de instandhouding van de soort, de gestalte, de vorm. Instandhouding is een van de zeven levensprocessen!

Het etherlichaam wordt een keer geboren, en dat is vaak een punt waar je bij besprekingen en op cursussen vraagtekens gezet krijgt. Wat betekent dat, die geboorte van het etherlichaam omstreeks het zevende jaar? Waar je met de geboorte van het fysieke lichaam daar is het duidelijk, dat zie je bij wijze van te maken hebt, spreken voor ogen.

Maar als je met het etherlichaam te maken hebt, is dat niet zo duidelijk en daar loop je dan dikwijls mee vast. Wanneer was de conceptie van het etherlichaam? Dat is kort voor de fysieke conceptie, voor de fysieke bevruchting. In het laatste deel van de gang van de individualiteit op weg naar zijn aarde-belichaming vindt de samentrekking voor het etherlichaam uit de wereldether plaats. Dan duurt de tijd voordat het etherlichaam geboren is: we zullen maar zeggen 10 maan­den 'embryonaaltijd' en nog zeven jaren kindertijd. Dus je zou kunnen zeggen dat de 'embryonaaltijd' van het etherlichaam ongeveer acht jaar duurt.

Maar nu zou ik willen voorlezen een stukje uit de voor­dracht van van Dam, waarin hij dat proces beschrijft': "Al vrij spoedig na de geboorte van het fysieke lichaam, zet de geboorte van het etherlichaam in en die is dan voleindigd met de tandwisseling. Dan is het etherlichaam geboren. Wat betekent dat? Dan staat dit ter beschikking van het bewustzijn. Dan is het kind, zeggen we, schoolrijp. Hij kan krachten (en nou komt het) die eerst in het etherlichaam vormend hebben gewerkt op de or­ganen, nu gaan gebruiken voor het bewustzijn. Wat eerst de beelden, de astrale oerbeelden van de nieren, van de tanden, van de longen, heeft gevormd, etherisch gevormd, wordt nu voorstellingsbeelden, herinneringsbeelden. Die krachten stralen in ons bewustzijn vormend binnen. Iedereen weet dat, als je heel moe bent, en het ook niet meer zo lukt met dat bewustzijn, de fut uit je gedachtewereld weg is".

Voorts zegt hij - en dat is zo belangrijk - : het gaat in etappes. "Het geboren worden van het etherlichaam gaat ook in etappes. Eerst komt het vrij in het hoofd. Na 2 1/3 jaar - zegt van Dam - veranderen de hersenen niet meer; de zintuigen zijn uitgevormd" het melkgebit is klaar. Dan komt het in de volgende 2 1/3 jaar vrij in het ritmische gebied en dan merk je dat het kind fantasie krijgt, dat het gaat spelen.

Die kringspelletjes, die eigenlijk een zichtbare ademhaling en bloedsomloop zijn".

Nog een interessant stukje: "En in het laatste derde deel van deze zeven kleuterjaren voltrekt zich het heen en weer van het etherlichaam enerzijds naar het lichaam, anderzijds naar het bewustzijn, vooral in het stofwisselingsledematen ­systeem. Enerzijds zie je de eerste groeistoten, lengtegroei optreden. Anderzijds zie je de mogelijkheid ontstaan de ledematen te gebruiken in het rennen (terwijl je eerst hup­pelde) en het springen (met name touwtje springen). Ook in het spel komt gerichte beweging; het wordt iets langer vol­gehouden; er komt een doel. Zeer lezenswaard!

U ziet dat dit werkelijk een geboorteproces is. In die zin, dat dus eerst die etherkrachten nog helemaal met een etherisch navelstreng aan de wereld van de wereldether zijn verbonden,

en daardoor die ongelooflijke kracht hebben om de fysieke organen tot een eigen structuur te brengen tot een eigen structuur te brengen. Weet U nog? Want we hadden het fysieke model voor ons, en daar wordt nu het fysieke eigen lichaam in omgevormd. Die strijd tegen de erfelijkheid, tegen het model, nietwaar? Eerst die verbondenheid met de wereldether nog, en dan rijst de vraag: Ja, maar wie is dan de bemiddelaar?" Dan hoor je, en dat is ook zo, dat daar in de eerste paar jaar de moeder een enorme rol bij speel. Dat die eigenlijk als het ware een deel van de navelstreng van het eigen nog niet geboren etherlichaam naar de kosmische wereldether toe vormt. Dat überhaupt de opvoeders daarbij een rol spelen. Maar niet alleen fysiek geïncarneerde mensen, maar vooral ook de hogere machten. We zeggen wel eens 'de engel van het kind', en daarmee vat je eigenlijk heel veel samen. Wanneer de tandenwisseling begint, 6e - 7e jaar, dan wordt dat ether­lichaam geïndividualiseerd. Dan heb je je eigen, ja ik zou haast zeggen voltooide etherstructuur, als je altijd maar weer die tijdsfactor in aanmerking neemt, als wordende mens, als groeiend mensenkind tot je eigen beschikking. Dan wordt die rechtstreeks pedagogische en ook heilpedagogisch beïnvloed­baar.

Ik zou U nog willen voorleggen waar het etherlichaam nu voor de conceptie vandaan komt. In de tweede voordracht van de Heilpedagogische cursus lezen wij "Het menselijk etherlichaam wordt uit de algemene wereldether genomen, die in absolute zin overal aanwezig is. Nu, beste vrienden, deze wereldether is in wer­kelijkheid de drager van de gedachten. Deze wereldether waaraan iedereen gemeenschappelijk deel heeft, is de drager van de gedachten. Daarin hebben de gedachten hun bestaan. Daarin bevinden zich nu juist de levende gedachten, waarover ik steeds tot U heb gesproken. Ook tijdens de antroposofische voordrachten, waar ik zei dat de mens er deel aan heeft tijdens het voorgeboortelijke leven voordat hij op aarde neerdaalt.

Alles wat er überhaupt aan zulke gedachten bestaat, bevindt zich in levende toestand in de wereldether en (nu komt het) wordt tijdens het leven tussen geboorte en dood nooit of te nimmer aan de wereldether ontleend. Alles wat de mens aan levende gedachtevoorraad in zich draagt, ontvangt hij namelijk op het ogenblik dat hij uit de geestelijke wereld neerdaalt. Dus op het ogenblik dat hij zijn eigen levende gedachte-element verlaat, wanneer hij neerdaalt en zijn eigen etherlichaam vormt. Hierin bevinden zich nog die le­vende gedachten; dit is datgene wat in het menselijk orga­nisme vormt en organiseert".

Dat moet U natuurlijk in de samenhang van die tweede voor­dracht eens nalezen.

Beste vrienden, ik maak hier even een tussenopmerking. Gis­teren en ook eergisteren was het al een aanleiding tot een discussie: Hoe zit dat met die beïnvloeding van een wezens­deel van het kind pedagogisch door het naast-hogere wezens­deel van de opvoeder?

Overigens is de voordracht van van Dam van 2 jaar geleden, waar ik net uit heb voorgelezen, eigenlijk al een hele be­schouwing hierover, en het is zeer de moeite waard die er op na te lezen.

Nu komt in de tweede voordracht van de Heilpedagogische Cursus ter sprake: hoe wordt de zwakke, zieke, eenzijdige etherlichaam van het kind door het astraallichaam van de opvoeder

gehol­pen? En hoe moet de opvoeder zijn eigen astraallichaam zo toebereiden dat hij dit werk kan verrichten, dus helpen werken aan het etherlichaam van het kind? Dit is eigenlijk een hoofdmotief van die tweede voordracht. Dat is er, als illustratie van die pedagogische wet die er ook in ter spra­ke komt, een standaardvoorbeeld voor.

Nu nog een volgend gezichtspunt voor het begrip van het etherlichaam: je kunt wat betreft het etherlichaam je eens de vraag voorleggen: hoe zijn de inwerkingen, resp. de terug­werkingen vanuit de sfeer van het etherlichaam op de andere wezensdelen?

Welnu, daar heb je ten eerste de taak die het etherlichaam ten opzichten van het fysieke lichaam heeft, ·en dat hebben wij eigenlijk al uitvoerig besproken.

Structuur, vorm te geven aan het fysieke lichaam, al datgene wat stofprocessen zijn die in de minerale wereld altijd naar een eindpunt streven, nu weer 'los te weken' (met vloei­stof), in beweging te brengen, in vaart te brengen en daardoor dat fysieke lichaam steeds in zijn levend meta­morfoserende vorm plastisch te houden. Dat is dus een invloed van het etherlichaam op het fysieke lichaam.

Je kunt je ook afvragen: Wat heeft dat etherlichaam nu met zichzelf te doen? Het heeft - bij de mens - een zodanige structuur gekregen, een zodanige krachtensamenhang, dat daarin de gehele eigenheid, gezondheid, gezondheidskracht, herstelkracht, ingebouwd is. Je kunt voor dit alles de term 'gestel" gebruiken. Je drukt daarmee de gesteldheid van het etherlichaam uit: "ik heb een weerstandskrachtig gestel", "een zwak gestel", "een vatbaar gestel" ("er hoeft maar een bacterie in de buurt te zijn of ik krijg al griep", nietwaar); ik heb dan een zwak en vatbaar gestel, ik ben dan vatbaar voor infectieziekten.

Dat zijn allemaal gestelfactoren die ingebouwd zijn in het menselijk persoonlijk etherlichaam. De een valt op straat, een kind bijvoorbeeld, krijgt een schram waar je twee da­gen later niets meer van ziet, dan is hij genezen; het andere kind heeft dan meteen een zweer, die drie weken lang behan­deld moet worden bijvoorbeeld.

Dat is dus iets wat met het eigen innerlijk verband, met de eigen gesteldheid van het etherlichaam te maken heeft.

Ten derde kun je vragen: Hoe werkt het etherlichaam op het astraallichaam terug? Door de temperamentgrondslag. De structuur van het ether­ lichaam geeft aan het astraallichaam, aan de hogere wezens­delen de grondslag voor het temperament.

Een voorbeeld ter illustratie: het temperament is namelijk ook in het organisme van de tijd te bekijken, en het ether­lichaam is immers ons tijdslichaam.

Als ons etherlichaam de neiging heeft om steeds een beetje achter te lopen, dan ben je melancholisch.

Als het etherlichaam een beetje de neiging heeft om voor te lopen, dan ben je cholerisch.

Verder heb je verschillende manieren om steeds bij het heden te blijven. Dat kun je bij de hedendaagse horloges zo mooi zien. Je hebt van die horloges die doen 'tik-tik-tik-tik', dat is sanguinisch. En je hebt er die lopen alleen maar zo, helemaal geluidloos continu, dat is flegmatisch.

Dit verband van de temperamenten met een levende tijd is niet mijn wijsheid! Veel van die dingen dank ik aan Julius, Frits Hendrik Julius, een vroegere leraar van de Haagse Vrije School. Hij heeft veel kiemen gelegd voor zelfstandig antroposofisch onderzoek.

Ik kan niet laten om U iets te vertellen wat Julius daarbij ook heeft aangeraden: stelt U zich eens voor, levendig voor, hoe vier temperamentdragers met elkaar op een vakantiereis

Gaan. Dat is iets ongelooflijk interessants! (Je hoeft helemaal niet meer op reis te gaan, zo spannend wordt het, als je het je levendig gaat voorstellen!) Je gaat met zijn vieren naar Italië, nietwaar, de cholericus, de flegmaticus, de melancholicus en de sanguinikus zijn aan elkaar gebonden, omdat ze met zijn vieren in een Volkswagen naar Italië gaan, volgepakt met bagage en voorstellingen hoe ze hun dagen zul­len gaan doorbrengen...

De indruk van het etherlichaam op het Ik.

Dat is niet zo eenvoudig te zeggen en zeker niet in een paar woorden. Ik kom er misschien op terug, als we over het Ik en de Ik-organisatie spreken.

Vanzelfsprekend is de gehele individualisering van die voor­afgaande drie invloeden die ik genoemd heb, die drie struc­tuurgevende soorten van krachtwerkingen door het etherlichaam, datgene wat terugwerkend van het etherlichaam op zijn schep­per, op zijn mede-schepper plaatsvindt.

Er is nog veel te bespreken over: wat is nu eigenlijk een zwak etherlichaam, een ziek etherlichaam, en een sterk etherlichaam, en hoe versterk je het etherlichaam? Als ik zeg: een ziek etherlichaam, dan lijkt dat bijvoorbeeld in tegenspraak met zichzelf. Want een van de grondbegrippen van de antroposofische geesteswetenschap is toch dat het etherlichaam de gezondheidsdrager is. En toch is het zo, dat karmisch dat vormen van ons etherlichaam vanuit de geestelijke wereld, vanuit de wereldether voor onze geboorte zodanig heeft moeten plaatsvinden, -door de vroegere constellatie van het astraallichaam in de vorige incarnatie; van het Ik in de daaraan voorafgaande incarnatie - dat dan toch in dat etherlichaam zelf een ziekmakende tendens kan zitten. Zoals ik U zoeven heb gezegd: er zijn kinderen die zo ongelooflijk vatbaar zijn voor infecties, die in zichzelf zo krachteloos zwak zijn, dat dit toch wel dege­lijk op een verregaande eenzijdigheid in de structuur van het etherlichaam terug te voeren is.

Dus een ziek etherlichaam lijkt in tegenspraak met zich­zelf, is het echter niet! Hier kunnen we dan aan types denken, zo van die vroeg verwelkende: de vloeistoffen zijn niet genoeg in beweging, de armen zijn slap, hun gelaatstrekken zijn slap, ze zien er vroeg oud uit, ze hebben ook de neiging zo'n beetje in de zwaarte weg te zakken. Ik bedoel nu niet de zwakzinnige kinderen; zwakzinnig is weer een andere factor. Ik bedoel dat neigen tot vroeg-oud zijn, in elkaar zakken, weestands­loos, altijd moe zijn, 's morgens lang nodig hebben om er in te komen. Niet vanuit de zielenstructuur, maar vanuit de etherische structuur. Je merkt, je weet: je moet zulke kinderen met rust laten tot dat etherlichaam zich als het ware een beetje oppompt en daardoor al die sappen weer wat vlugger gaan stromen. Je ziet het eigenlijk wanneer je de zaak een beetje plastisch voor je zet. Dan zie je het duide­lijk voor je en als ik het in mijn cursus behandel, dan krijg ik altijd van alle kanten voorbeelden en verschijnselen toegespeeld.

Nou, een sterk etherlichaam is dan: wat niet omver te krij­gen is, wat altijd fris, altijd ter beschikking is, dag en nacht, wat maakt dat je er bloeiend uitziet, dat je steeds de jeugdkrachten (want het etherlichaam werkt vanuit de jeugd) ter beschikking hebt.

Over het sterken van het etherlichaam, over de hulp tot sterking kunt U in de al genoemde voordracht van van Dam werkelijk zeer veel en in details lezen. Velen van U zullen zich van twee jaar geleden herinneren, dat het toen zeer grondig besproken is geworden. U vindt het ook door Rudolf Steiner zelf te berde gebracht in het boekje "De opvoeding van het kind in het licht van de Antroposofie". Ik noem maar zo'n paar prikwoorden: kunst, veel kunst voor het kind

(natuurlijk op pedagogische wijze toegepast, de hele opvoe­ding tot een kunstwerk makend); de opvoeding doordringen van religieuze elementen. Ik zeg niet 'Godsdienstonderwijs'. Dat is het natuurlijk ook, maar het gaat in de schoolleeftijd om de beïnvloeding en sterking van het etherlichaam in di­recte zin. Het hele opvoedingssysteem van ouders, opvoeders, leraren, medewerkers in een tehuis doordrongen laten zijn van een religieus element. Dat is iets wat een etherlichaam als het ware voedsel laat toekomen uit de wereld waaruit het stamt. Wanneer je dat tot een werkzaam principe maakt, dit religieuze element, dan draag je dat in je houding door. Je hoeft er niet over te reppen; het is in vele gevallen veel beter dat je er niet over praat. Dus niet zoals het mijn zoontje overkwam, dat de eerste twee jaar van zijn schooltijd op een dorpsschooltje op de Veluwe doorbracht.... Toen daar Kerstmis was gevierd en hij thuiskwam vroeg zijn moeder hem: "En, hoe is het geweest?" Toen had hij alleen maar als antwoord, met een grafstem: "wees dankbaar!" Dat was dus alles wat hij als indruk van z'n kerstfeest had meegekregen. Dus zo niet! Dan is er verder iets wat ook door Dr. van Dam naar voren werd gebracht: het invoegen, gebruik maken van ritmen bij de opvoeding. Ritmen, waarin het hele leven van het kind gebed wordt. Dat is in de eerste zeven jaar van het kind al heel belangrijk, als het etherlichaam op weg is naar zijn geboorte. Het ritmisch element is tijdens de eerste 14 jaar een ongelooflijk sterk werkende bron van gezondheid. Doordat op deze wijze het tijdselement tot een bondgenoot van de opvoeder wordt gemaakt, in zijn structuurgevende kracht, en dat doet het door het ritmische. Daarmee schep je een middel tot versterking van het etherlichaam.

Ik heb altijd gedacht: in de heilpedagogie is een heel belangrijk principe, dat je de tijd tot je bondgenoot maakt. Je kunt nl. voor je pedagogische en heilpedagogische handgrepen van 'de tijd' een heel beslissende factor maken. We kunnen bijv. denken aan het scheppen van goede gewoonten. Daarvoor maak je gebruik van herhaling. Je schakelt weer het ritmische element in, je maakt gebruik van de dagritmen, van de weekritmen: elke weekdag zijn bijzonder karakter verlenen: 's maandags doen we dit, 's woensdags dat, enz. De jaar­feesten met hun jaarlijks terugkerende glanspunten zijn ook gewoontevormend. Dat alles sterkt het etherlichaam.

U merkt het in het instituutsleven na langere vakanties! Alle goede gewoonten zijn dan 'vergeten'. Maar na iedere volgende vakantie kost het minder 'tijd en moeite' om het verloren terrein van goede gewoonten weer terug te vinden.

Bij de ritmische herhaling speelt nl. het gezonde vergeten ook een niet te onderschatten rol. En zo kan men die - op het eerste gezicht onpraktische - onderbrekingen van de instituutsritmen door vakanties ook van hun positieve kant zien!

In dat 'de tijd tot je bondgenoot maken' steekt nog iets, hoewel het eigenlijk niet bij dit verhaal over het ether­lichaam hoort. Ik wil het hier toch vermelden: ook in je verwachtingen met het oog op ontwikkelingsresultaten kun je dat doen. Je moet eigenlijk een rotsvast vertrouwen hebben dat datgene wat je hebt besloten in je pupil op te wekken, eens een resultaat zal hebben! Nooit mogen we eigenlijk ons geduld verliezen, steeds het gevoel hebben: het kan best zijn dat eens toch dat vermogen opduikt. Ik heb het van heel nabij beleefd, dat een betrekkelijk zwaar gestoord meisje, zeer muzikaal van aanleg (zij was overigens wat haar afwij­kingen betreft niet zonder meer te rubriceren) nadat zij al lang volwassen was, opeens toch nog op een blokfluit eenvoudige wijsjes leerde spelen. De muzieklerares had die overtuiging: het zit erin en het kan eruit komen, en had haar pogingen eindeloos volgehouden. Datzelfde meisje -met bepaalde trekken van de hysterie zoals we die uit de vierde voordracht van de Heilpedagogische Cursus leren kennen - werd op haar 33e jaar geheel zindelijk, of schoon op dat tijdstip alle hoop op duurzame verbetering was opgegeven.

Zulke dingen komen dus voor. Dat kan ons ertoe brengen voor­zichtig te zijn met het oordeel: "hij of zij is aan zijn pla­fond". Natuurlijk moeten we dat in klassenbesprekingen soms als beoordeling uitspreken als het er bijv. om gaat in welke klas de pupil nu voortaan zal moeten zijn. Maar het mag geen vonnis worden! Als je zegt: "hij is aan zijn plafond", dan ga je als opvoeder of sociaaltherapeut wellicht je best niet meer doen, 'de moed opgeven'. Dan heb je tevens je bondgenootschap met de tijd opgegeven.

Voor het versterken van het etherlichaam komt verder in aanmerking: het activeren van de zintuiglijke waarnemingen. Het is van groot belang alle zintuigen -we hebben er twaalf!­ in hun ontwikkeling te stimuleren. Een zintuig dat je niet gebruikt gaat onherroepelijk in zijn vermogen achteruit (de volksmond spreekt van een 'lui oog'; daarvan wordt de waar­nemende kracht, de visus, dan ook steeds zwakker).

Hoe stimuleer je zintuigwaarneming? Door interesse te wekken voor de zintuiglijke omgeving. Hoe stimuleer je interesse? Door de wereld interessant te maken!

En nu herinnert U zich zeker die aanwijzingen, die Rudolf Steiner in de zesde voordracht van de Heilpedagogische Cur­sus voor de opvoeding van die jongen had gegeven. Het is pedagogische kunst, kunstzinnige pedagogie, om bij de kin­deren op de juiste wijze, en met het juiste gevoel voor maat, en met tact, enz. interesses te wekken. Je maakt de dingen interessant. Dan gaan de kinderen kijken, luisteren, ruiken, proeven, enz.. Daar worden de zintuigen gezonder, sterker door.

Wat betekent dat voor het etherlichaam? Hier komt iets om de hoek kijken, wat een belangrijk aspect van onze menskunde is: Door de zintuigen wordt het etherlichaam gevoed! Door de zintuigen worden de ethersoorten warmte, lichtether, enz. opgenomen en in het lichaam verwerkt, zoals door ons spijsverteringsstelsel stoffelijk voedsel wordt verwerkt.

Ik laat het bij deze aanduiding. Dit wordt overigens eveneens in die zesde voordracht even aangestipt! U kunt er heel uitvoerig over lezen in de eerste drie voordrachten van de bundel 'De mens als klankharmonie van het scheppende wereldwoord" (GA 230).

Tot slot van deze beschouwingen wil ik nog het volgende te berde brengen.

We hebben gesproken over een zwak of ziek etherlichaam. Toch mogen wij het volgende niet uit het oog verliezen. Rudolf Steiner bespreekt in zijn 'Geheimwissenschaft', in het in­leiding tot het hoofdstuk over de wereldontwikkeling nog weer over de wezensdelen en merkt op, hoe het fysieke li­chaam tijdens de huidige aardeperiode tot een vierde graad van volmaaktheid is gekomen, het etherlichaam tot een derde graad van volmaaktheid, enz. Nu kunnen wij ons nog eens voorhouden, hoe wij voor de geboorte ons etherlichaam uit de wereldether samengetrokken krijgen, uit de wereld van de levende werkende gedachten (zie tweede voordracht Heil­pedagogische Cursus). Wij ontvangen voor onze aardse levens­loop een geschenk uit die wereld van hoogste krachten van Wijsheid, waardoor onze levende belichaming er een wordt geheel en al van wijsheid doortrokken. In de loop van ons ­aardse leven wordt ons etherlichaam beïnvloed, ja verrijkt. Al wat zich in de eerste dagen na ons sterven in ons levens­panorama aan ons ontvouwt: het toont die verrijking door het voorbije leven. Daar zijn o.a. al die vruchten van een leven uit eerbiedskrachten, van ontwikkeling van kunstzinnige vermogens, met religieuze gezindheid, in opgenomen en ingebouwd.­

En ik wil hier eindigen met een citaat uit de voordrachten: "Antroposofie, een inleiding", die ik al eerder vermeld heb (GA 234, in Nederlandse vertaling) uit de zesde voordracht van 3 februari 1924:

"De wereld geeft haar wereldgedachten aan het menselijke etherlichaam af; en de wereld ontvangt ze in doormenselijkte toestand weer terug. De mens is er niet alleen ter wille van zichzelf, hij is er ook terwille van de werelden".

© Helend opvoeden  2025

naar boven