De levensprocessen
Deel 1 - De zeven levensprocessen in relatie tot de ontwikkeling van het denken en het daaruit voortspruitende leerstofaanbod bij de verschillende leeftijdsgroepen.
Onze taak als opvoeders is om het onafhankelijke, eeuwige geestelijke wezen van het kind te erkennen zonder het te willen veranderen; tezelfdertijd moeten we onvermoeid eraan blijven werken om obstakels, vastgelegd in het fysieke lichaam of in het levensorganisme waarmee deze eeuwige geestelijke wezen zich kleedt, te verwijderen.
De mens heeft een fysiek lichaam, een levenslichaam en vormkrachtenlichaam (etherlichaam) en een netwerk van bewustzijnskrachten en bewegingskrachten (astraallichaam) en een geestelijke, eeuwige kern (geestelijk zelf).
De grenzen van deze levenskrachtenvelden of -lichamen, zijn belangrijke factoren voor de opvoeder om mee rekening te houden.
De grens van het fysieke lichaam is onze huid.
De grens van het etherlichaam is voortdurend in wisselwerking met de omgeving en reikt verder dan de huid. Daarom heeft de omgeving ook een invloed op ons welbevinden al dan niet – bijvoorbeeld het verschil tussen in grote, drukke stad te zijn of in de frisse natuur.
De grenzen van onze bewustzijnsorganisatie liggen zowel binnen als buiten ons. Het omvat ons denken, voelen en willen.
- Cognitieve ervaringen beleven we als in ons hoofd gecentreerd. In het fysieke brein worden onze cognitieve ervaringen gecentreerd; met ons denken zijn we niet ruimtelijk ingeperkt, reiken we naar verre objecten en ideeën, we doorgronden ze met onze aandacht.
- Emotionele krachten ervaren we in onze hartregio, ze kunnen echter ver weg beleefd worden.
- Wilskrachten zijn werkzaam in ons metabolisme, maar we kunnen ook dingen ver buiten ons zelf met onze wilsinspanningen beïnvloeden of veranderen. Met onze ledematen en activiteiten veranderen we de fysieke wereld, met onze intenties bereiken we verder verwijderde doelen.
Tussen willen, voelen en denken ligt ook een groot verschil ten opzichte van de graad van bewustzijn. In ons denken zijn we het meest bewust, we focussen op een object/ een gedachte. Onze gevoelens komen uit een minder bewuste regio opwellen en onze wilskrachten ontstaan in een nog veel dieper verscholen bron. Achteraf kunnen we de resultaten zien, we kunnen natrekken hoe we iets deden. Terwijl we het aan het doen zijn, doorgronden we niet in detail met ons bewustzijn hoe we het doen. Dit is een belangrijke factor bij het aanleren van basale vaardigheden!
Onze eeuwige kern is niet beperkt door het fysieke lichaam of door ruimte en tijd. In het proces van opgroeien komen er veranderingen op onze weg, andere mensen, andere omgevingen en nieuwe ervaringen. Toch blijft onze essentiële zelf een onveranderlijk gegeven; gedurende ons leven ontdekken we andere facetten van onze persoonlijkheid, maar we blijven een geheel, een eigen entiteit.
Vandaag worden de denkprocessen ervaren als lijnrechte mechanische processen en het intellect als statistisch meetbaar.
In haar boek 'Awakening Intellegence' zegt Magda Lisau dat zij liever geen definitie van het intellect geeft, maar een beeld van 'intelligente gedrag' zou willen schetsen. Dit laatste vindt men in veelvuldige levenssituaties, zoals een snelle reactie om een ongeluk te voorkomen, wanneer onmiddellijke beeldvorming van een situatie begrip en kennis van alle implicaties impliceert; het houdt in dat er alertheid is en 'tegenwoordigheid van geest'. Maar het hoeft niet altijd snel en onmiddellijk te gebeuren – soms is er een langzaam zwoegen, volhardende toepassing of intense applicatie voor nodig. Het kan door uiterlijke omstandigheden opgeroepen worden of vanuit een innerlijke interesse toegepast wordt. Het heeft te maken met het essentiële zelf. In ons handelen en in ons denken worden gerichte wilskrachten gebruikt.
Volgens Rudolf Steiner zijn onze hersenen het instrument, niet de oorsprong van ons mentale en cognitieve activiteiten. De opgroeiende, rijpende mens integreert langzamerhand zijn fysieke gegeven (erfelijke) mogelijkheden met het geestelijke potentiaal. Dit vindt in stadia plaats.
Als opvoeders is het vooral belangrijk om te weten dat intelligentie in alle regionen van het menselijke bewustzijn gewekt moet worden; cognitieve, wilsmatige en emotionele aspecten moeten de kans krijgen om tot ontwikkeling te komen. Zo spreken we alle elementen van de ziel aan en wordt de mogelijkheid geboden om de essentiële zelf van het kind te wekken.
De wijze ordening in de natuur biedt ons een prototype van de menselijke intelligentie. De mens kan deze allesomvattende wijze kennis niet evenaren. Alle deeltjes werken samen en passen perfect bij elkaar om een geheel te vormen. Er is sprake van een interactieve verbondenheid. In zijn denken legt de mens verbanden tussen data en gebeurtenissen; wie doet dat in de natuur? De antroposofische visie is dat hiervoor geestelijke wezens verantwoordelijk zijn. Ze hebben een hoger bewustzijn dan de mens. Wil de mens kennis verkrijgen van de natuur, moet hij zich hiervoor inspannen. Hij moet er moeite voor doen.
Het complexe netwerk van levensonderhoudende krachten of etherkrachten zijn dezelfde krachten van waaruit het ideaalbeeld van het menselijke lichaam vanuit de kosmos gevormd wordt. Deze allesomvattende scheppende wijsheid wordt getransformeerd in het levenskrachtennetwerk dat het nieuwe menselijke lichaam nu onderhoudt en helpt om verder te ontwikkelen. In de eerste zeven jaar bouwen ze nog voort; de organen moeten nog ontwikkelen, groeien en aansterken. Daarom wordt het geheugen en de cognitieve faculteiten vanuit de Vrij Schoolse pedagogiek ook niet in deze periode aangesproken op de gebruikelijke wijze.
Na de eerste zevenjaars-fase komen deze krachten ter beschikking om de menselijke begripsvorming te ondersteunen. Het is een proces, het gebeurt niet ineens maar heeft tijd nodig. De denkprocessen komen op gang en ondersteunen de geïndividualiseerde mens op zijn weg naar begrip en kennis van de wereld (en hopelijk wijsheid).
De kosmische intelligentie wordt neergelegd in de levensprocessen van de mens en dan vindt het omgekeerde als het ware plaats – het transformeert tot de capaciteit voor de menselijke intelligentie!
Deze levensonderhoudende processen worden in zeven typen ingedeeld; ze zijn niet aan een bepaald orgaan verbonden maar hebben wel elk een heel bepaald doel en functie. De zeven levensprocessen zijn:
- ademhaling
- warmte
- voeding
- uitscheiding
- instandhouding
- groei
- voortplanting
1. Ademhaling
Er wordt een voortdurend en herhaaldelijk een klein deeltje lucht uit de wijde oceaan van omringende lucht genomen en naar binnen gezogen; daar wordt het chemisch afgebroken en wat bruikbaar is wordt opgenomen in de lichaamsprocessen. Wat niet bruikbaar is wordt weer teruggegeven aan de omringende lucht.
2. Warmte
Er wordt voortdurend een vergelijking gemaakt en aangepast aan de temperatuur buiten en de temperatuur binnen het lichaam, het verschil wordt vereffend.
3. Voeding
De voedselinname maakt gebruik van veel verschillende organen en het afscheiden van enzymen etc. om de levenssubstanties af te breken, te transformeren tot bruikbare substanties die geassimileerd kunnen worden waar nodig; er is tijd voor nodig en het moet in een juiste volgorde gedaan worden en naar de juiste plaats gebracht worden.
De eerste drie processen hebben te maken met dat wat vanuit de omgeving in het lichaam opgenomen wordt; lucht, warmte, voedsel.
De volgende vier processen hebben te maken met het innerlijk functioneren.
4. Uitscheiding
Bij de uitscheidingsprocessen moet er een bewustzijn zijn van de verhoudingen van een deel tot het geheel. Klieren en hormonen zijn actief met afscheidingen en moeten een balans handhaven. Zo wordt het geheel ondersteund; lichamelijk maar ook mentaal en emotioneel.
5. Instandhouding
Ook voor het in stand houden is bewustzijn van het geheel belangrijk; wanneer er letsel is moet dit herstel wordt, wanneer de balans buiten verhouding ligt (ziekte) moet het hersteld worden. Regeneratie moet tot stand komen en de status quo moet gehandhaafd worden.
6. Groei
Groei houdt niet alleen vermeerdering van stof en grensverbreding in, maar ook moet de vorm geperfectioneerd wordt en er moet meer detail tot stand komen; er is innerlijke kennis van het geheel nodig, ook waar het naar toe gaat. De toekomstige complete vorm is al inherent aanwezig.
7. Reproductie
Reproductie houdt in de voortbrenging van het gelijke; de toekomst manifesteert zich. Een klein centrum van complexe en geïntegreerde activiteit breidt zich uit en alle levensprocessen zijn hierbij betrokken en helpen mee om een nieuwe entiteit te vormen.
In de eerste jaren na de geboorte neemt het ego stapsgewijs zijn plaats in en integreert in het fysieke lichaam. De imitatiedrang is een hulp bij het integreren in het lichaam. Het kind maakt zich meester van zijn nieuwe instrument, zou je kunnen zeggen. Het vindt stapsgewijze plaats. Wanneer de tandenwisseling aanvangt, is dat een teken dat de levenskrachten hun taak om het fysieke lichaam als instrument als het ware 'af te ronden' nu voldaan hebben; het ego heeft zich in het fysieke geïntegreerd. In de volgende zeven jaar zal het ego in het etherlichaam integreren en in de daaropvolgende zeven jaar, in het astrale lichaam.
Het intellect is de getransformeerde voor-aardse wijsheid. Deze wijsheid wordt nu gehumaniseerd en geïndividualiseerd.
Bronnen
- Awakening Intelligence - Magda Lissau
- The Riddle of Humanity lecture 15 - Rudolf Steiner
© Helend opvoeden 2025
