Orthopedagogie en actuele spiritualiteit
Dr. Huib G. van den Doel
Toen Rudolf Steiner in 1924 desgevraagd lezingen hield over ontwikkelingsstoornissen, was er in de westerse wereld meer aan de hand. Je zou kunnen zeggen dat Steiner opereerde vanuit een bezwangerd geestelijk gebied, waar vandaan verscheidene impulsen min of meer tegelijkertijd of in wisselwerking met elkaar werden gerealiseerd. Er was toen een merkbare drukte op het gebied van wat later de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap zou heten. Er werd gedacht, er werd geschreven. Er werden allerlei voorzieningen gecreëerd, die er niet op waren gericht gehandicapten op te bergen in instituten in de bossen, maar die hen juist aanspraken op hun mens-zijn en hen uitdaagden zich te ontwikkelen.
De recente heruitgave van Steiner 's lezingencyclus, die nu voor ons ligt, is evenmin een geïsoleerde impuls. Her is een activiteit die verband houdt met de manier waarop vandaag de dag op het terrein van de gehandicaptenzorg gedacht wordt over mensen die een tekort hebben - althans zo lijkt het op het eerste gezicht. Maar wat zie je op het tweede en derde gezicht? 'Mennen met mogelijkheden', een vertaling van de internationale 'challenged people' (uitgedaagde mensen). 'People first' (de mensen hebben de hoogste prioriteit).
Reïncarnatie
Wie Steiner leest, heeft direct met 'reïncarnatie' te maken. Steeds meer ouders, medewerkers en cliënten binnen de gehandicaptenzorg zijn bezig met dit onderwerp en komen zelf openlijk uit voor een reïncarnatiebesef.
Volgens de heersende opvattingen binnen het traditionele christendom wordt een mens op aarde in een tijdelijke levensvorm geboren en zal hij na zijn dood het eeuwige leven 'beërven' in de vorm van hemel, purgatorium. Na de tweede wereldoorlog echter lijkt het geloof in een concrete hemel in het vrije Westen wat uitgeblust te raken. Men richtte zijn krachten op het materieel opbouwen van een nieuwe aarde, met betere sociale verhoudingen en gegarandeerde basisrechten. Er waren op een gegeven moment zelfs binnen de kerken nog maar weinig mensen die echt in een hemel geloofden.
De laatste tijd zien we dat er zich een kentering voordoet. Men 'gaat spiritueel'. Natuurlijk leidt dat ook tot effecten waarover de mens-die-er-meer-van-weet zijn schouders ophaalt. Maar er zijn ook veel authentieke belevingen. Daarbij valt te denken aan bijna-doodervaringen, de toegenomen kennis over wat zich in de ziel van een coma-patient afspeelt en de ruimte die de psychotherapie geeft aan voorgeboortelijke traumatische ervaringen.
Dit heeft ertoe geleid dat men tegenwoordig het begrip 'eeuwig' niet meer reserveert voor de periode na dit leven, maar het ook wil toepassen op de tijd ervoor. 'Eeuwig' wil niet meer en niet minder zeggen dan 'langer dan wij ons kunnen voorstellen'. Waar geen eind in zicht is, is dus ook geen begin waarneembaar. Ten minste twee grote christelijke concerns in de gehandicapten zorg zien op het ogenblik de mens weer als iemand die op aarde is gekomen met een opdracht, met een levensontwerp. Hij moet zoveel mogelijk op aarde van dit ontwerp zien te realiseren met hulp van anderen. Die mens leeft bovendien in een sociaal verband, waarbinnen mensen elkaar helpen aan het verwerkelijken van hun levensdoelen.
Artiest
Ieder mens, zou je kunnen zeggen, is geboren als kunstenaar, als iemand die kunst schept. Een kunstwerk ontstaat niet zomaar toevallig; het is het resultaat van een tang proces waarin inspiratie en transpiratie samen zijn gegaan. Ook het leven dat een mens leidt: is als een kunstwerk te beschouwen, als een muziekstuk dat moet klinken zonder valse noten. De mens dirigeert zichzelf vanaf het notenschrift op de lessenaar. Soms veroorlooft hij zich een vrije interpretatie of past hij de 'bezetting' aan, aan de beschikbare musici of het voor handen zijnde instrumentarium. Hij weet met andere musici muziek te maken, iets dat klinkt. Hij brengt zijn levensontwerp ten gehore.
Soms treedt er bij de musicus een verduistering op, waardoor hij zijn partituur niet meer kan zien. Hij vraagt zich dan verbijsterd of 'Wat doe ik hier eigenlijk nog?' Of: 'Waar ben ik eigenlijk mee bezig?' Soms gaat hij iets heel anders doen en beschouwt hij wat hij eerder heeft gedaan als verloren jaren. In een enkel geval duikt hij het psychiatrische circuit in.
Anderen echter zien de problemen die zij ontmoeten als uitdagingen, die de eigen kracht op de proef stellen. Voor hen hebben tegenvallers de betekenis van hindernissen waarmee je sportiviteit wordt uitgedaagd. Dit kan 'gezond' genoemd worden, omdat de eigenwaarde niet verloren is gegaan. Mensen zonder gevoel van eigenwaarde lijden aan persoonlijkheidsverlies; zij worden vaak ziek. Andere mensen kunnen wel eens lastig zijn doordat zij, vanuit hun geloof dat ze het bij het rechte eind hebben, tegen de heersende opvatting ingaan. Maar zij behouden wel hun zelfrespect.
Wie kennis genomen heeft van de novelle Vallende Ster van J. Herleef, weet zeker dat verstandelijk gehandicapten bij uitstek artiesten zijn. Doordat zij onderaan in de 'pikorde' staan, hebben zij vaak hun zelfrespect verloren, wat hen apathisch of agressief maakt. Lees Steiner '' Genezend opvoeden en zie hoe hij met deze zaken op een emanciperende manier omgaat. Hij tracht de gehandicapte altijd het dirigeerstokje in handen te spelen.
Strategie en tactiek
De mens is soms wel en soms niet bewust strategisch bezig met zijn 'ik'. 'Strategisch' wil hier zeggen: goed nadenkend over het te bereiken doel en de middelen die daarbij passen. Soms opereert de mens niet strategisch maar tactisch: dan richt hij zich op het verkrijgen van een baan, een huis of iets dat waardevol lijkt, en zet hij vooral praktisch-technische middelen in. Hij laat zich bijvoorbeeld trainen in de 'do's en 'don'ts': wat hij moet doen, wat hij moet laten. Hij heeft dan vooral oog voor het ogenblikkelijk zichtbare en tastbare.
Wie hogerop wil, denkt dit vaak te bereiken door te putten uit de trukendoos van succesrijke managers. Echter binnen het zogeheten 'management-development' wint het denkbeeld steeds meer terrein, dat een succesrijke manager juist iemand is die als individu, als eigenheid, iets voorstelt. Hij moet zijn kernkwaliteiten leren kennen, want alleen daarmee kan hij overleven, niet met techniekjes en procesjes. Deze kernkwaliteiten reiken verder dan dit leven: zij komen ergens vandaan en gaan ergens naar toe.
Deze zienswijze loopt parallel met de manier waarop je kunt aankijken tegen ziekte, gebrek, of gehandicapt-zijn. Wie de zieke of gebrekkige mens wil zien als 'eeuwig' wezen, zal zich bepaalde vragen gaan stellen. De persoon in kwestie is nu, tijdelijk, ziek. Wat is de reden daarvan? Zou het kunnen zijn dat zijn ziekte een nieuwe uitdaging betekent in zijn vastgelopen leven? Is (wordt) hij gehandicapt, om zaken tot ontwikkeling te brengen die door hem of zijn omgeving vergeten waren? Of komt hij als onderdeel van een groep hier op aarde, om samen met anderen iets door te maken? Wat dan wel? Komt hij als verstandelijk gehandicapte op aarde om een innerlijk leven te versterken, niet te zeer gehinderd door een actief optreden in de buitenwereld? Is de gehandicapte ervoor om zorgzaamheid op te wekken bij anderen? Kan het verstandelijk 'gebrekkige' ons wellicht veel leren, met name over die gebieden waar het gevoels- en het wilsleven sterk spreekt?
Wie is de schenker?
Tal van chronische patiënten, gehandicapten en mensen die verstandelijk of psychisch anders zijn, ontvangen professionele zorg. Het geven van die zorg, vinden velen, is een kwestie van vakbekwaamheid, en zij kijken laatdunkend neer op het 'Florence-Nightingale-syndroom'. Toch voelen die mensen zich van tijd tot tijd zeer verdienstelijk, alsof zij iets meer hebben weggeschonken dan zij op grond van hun beroep verplicht waren.
Laten we het eens bekijken van de kant van de zorgontvanger. De verdienste van hen die zorg ontvangen, is onder meer dat zij anderen de gelegenheid geven voor hen te zorgen, sterker nog, zich verdienstelijk te voelen. Veel patiënten of cliënten hebben naar hun eigen beleven vaak geen verdienste meer. Zij voelen zich te veel op de wereld, of ervaren dat ze te afhankelijk van anderen zijn. Tot hun troost zou kunnen worden gezegd dat zij het misschien wel verkeerd zien! Door hun anders-zijn schenken zij veel aan zorgverleners weg. Die mogen dan voor hen instituten oprichten, nieuwbouw realiseren, budgets opmaken, handen rondom de cliënt verschaffen. De echte schenkers zijn in deze redenering dus diegenen die zorg ontvangen!
In een zorgcentrum te Schoorl, waar volwassenen een sociaaltherapeutische gemeenschap vormen, stierf eens zo'n weg-schenker. Rino van Voorbergen maakte voor hem een grafmonument. Het werd iemand die uit een schaal des overvloeds wegschenkt. Iemand die over heeft, niet iemand met een tekort. Ik zag het beeld jaren geleden in de leef- en werkgemeenschap Scorlewald, voordat het op het graf geplaatst zou worden. 'Wie schenkt in dit leven, leeft eeuwig. 'Wil de echte schenker opstaan' lijkt het beeld te zeggen.
Veel hulpverleners verrichten hun taak vanuit een gevoel van volwaardigheid, althans van bevoorrecht zijn tegenover het tekort dat de cliënt heeft. Dat tekort moet worden gerepareerd of gecompenseerd. Zij hebben daarbij geen oog voor de kwaliteiten die ook de cliënt heeft en voor hetgeen ook hij wegschenkt. Het is niet altijd even duidelijk wie de gever en wie de ontvanger is. Op zijn minst is de relatie tussen gever en ontvanger wederkerig. Het staat niet bij voorbaat vast wie het best af is.
Erfelijke aanleg
In de opvatting van Steiner is de erfelijke aanleg van een mens een onderdeel van een zelfgekozen 'plaatje' dat hij heeft meegenomen naar de aarde: het karma. Met name deze kenschetsing roept veel verzet op in de traditionele zorg. Het wordt vaak in verband gebracht met de oud-gereformeerde denken, waarin de mens beladen is met een zo grote portie 'erfzonde' (pendant van 'groepskarma') dat hij in dit leven niet in staat is tot enige goede daad.
Er zou inderdaad een verband kunnen bestaan tussen het erfzonde-begrip en de karma-gedachte. Je zou kunnen zeggen dat de sensitieve oud-gereformeerden vanuit hun piëtisme een stukje van de waarheid hebben ervaren, maar dat vervolgens verbonden hebben met de verwerpelijke leer van de goddelijke uitverkiezing.
Dienstverleners in christelijk-organisatorisch verband wijzen de erfzondegedachte begrijpelijkerwijs af. Zij zien het karma begrip als 'oude wijn in nieuwe zakken'.
Daarom is het beter te spreken van een 'karwei', zoals Hugo Verbrugh doet in zijn boek De weg van de meeste weerstand Ieder welbewust mens weet dat hij een karwei heeft. In opleidingen voor managementfuncties word in sterke mate de nadruk gelegd op de ontwikkelingsopgave die ieder mens heeft, en die bij medewerkers in een organisatie moet worden ontdekt, aangemoedigd en gepacificeerd.
In de tak van de gehandicaptenzorg is het 'karwei' een onomstreden onderwerp. Men maakt tegenwoordig verplicht zorgplannen voor iedere cliënt, waarin het 'karwei' nadrukkelijk wordt geformuleerd.
Hoe weet de verstandelijke gehandicapte hiervan?
De vraag die daarbij vanuit de praktijk in de zorg voor verstandelijk gehandicapten wel gesteld wordt is: hoe weet de verstandelijk ernstig gehandicapte wat er met hem aan de hand is en wat zijn levensontwerp c.q. uitdaging is, welk appel hij doet aan hulpverleners en welke zinrijke ervaringen hij daarmee anderen bezorgt? Men heeft in de traditionele zorg nog te weinig kijk op de mogelijkheden die het eigen onbewuste aan de verstandelijk gehandicapte mens biedt. Steiner onderscheidt drie ontwikkelingsgebieden van de mens: het denken, het willen en het voelen. Van de verstandelijke gehandicapte kan men zeggen dat het denken minder sterk is ontwikkeld, soms ten gunste van het willen en voelen. In die twee gebieden kan hij de mensen die niet verstandelijk gehandicapt zijn, ver vooruit zijn.
Daar komt nog bij dat de gebieden wel te onderscheiden, maar niet te scheiden zijn. Zo is het heel wet mogelijk te 'denken' via het 'willen' en het 'voelen'. In de revalidatiewereld zijn bij personen met een ernstige hersenbeschadiging voorbeelden te vinden dat andere organen of andere functies de beschadigde hersenfunctie overnemen.
Uit de literatuur zijn enkele voorbeelden bekend van kinderen die geboren werden zonder hersenen. Simpelweg aantoonbaar. In een geval heeft een dergelijk kind zich ontwikkeld tot een sprekend, denkend en handelend mens. In een ander geval tot een wezen dat beslist veel meer is dan een plant. In beide gevallen was er sprake van dezelfde begeleider. Deze heeft zijn hele ziel en zaligheid - let eens op deze uitdrukking! - in de ontwikkeling van het wezen gelegd. Mede door de inzet van deze begeleider hebben kennelijk andere lichaamsdelen van de gehandicapte de functie van de hersenen langzamerhand overgenomen. Deze opzienbarende voorbeelden dienen alleen om te bewijzen dat het kan.°
Er zijn in de literatuur tal van voorbeelden van diepcomateuze patiënten die na vele jaren toch weer ontwaken en in staat zijn hun ontwikkeling weer op te pakken. In een geval had een vader zijn comateuze zoon een half jaar tang iedere avond een uur voorgelezen. In andere gevallen werd regelmatig de muziek gedraaid waarvan de patiënt vroeger veel hield. Het gemeenschappelijke in deze verhalen is, dat er iemand is geweest die tijdens de coma het geloof in herstel heeft behouden en dat heeft uitgedragen aan de comateuze patiënt.
Wat hiermee aangetoond wordt, is het belang van wat in het vakjargon 'positive thinking' heet. Wie positieve gedachten wijdt aan een ander, beïnvloedt die persoon positie£ Wie een moeilijk opvoedbaar kind heeft, of een partner of collega waarmee hij niet uit de voeten kan, kan zijn relatie tot die persoon gunstig beïnvloeden door op gezette tijden te denken aan de goede eigenschappen die deze ongetwijfeld ook heeft. Zijn handelwijze tegenover die persoon wordt dan vanzelf positiever, waarmee bij de tegenpartij ook een prettige reactie wordt ontlokt. Een leraar die weinig verwacht van zijn leerling, beïnvloedt diens resultaten negatief: Omgekeerd geldt hetzelfde.
In het veld van de gehandicaptenzorg hebben inmiddels de activiteiten van de Amerikaanse geleerde John McGhee met zijn 'gentle reaching' furore gemaakt. Ook in Nederland hebben inmiddels velen hem op video en 'live' bezig gezien met in onze ogen heel moeilijke mensen met dierlijke gedragingen. In deze mensen wist hij door liefde, geduld, begrip en kennis een andere mens te ontdekken, namelijk iemand die behoefte heeft aan sociale contacten en waardering.
Anders zorgen
Wie zegt dat het denken belangrijker is als het 'voelen' en het 'willen', begaat dezelfde fout als - ten tijde van het rationalisme - de filosofen Descartes en Kant maakten, die aan het denken de alleenheerschappij gaven. 'Cogito, ergo sum': ik denk, dus ik ben. Evenzeer geldt echter: ik voel, dus ik ben. Of: ik wil, dus ik hen. In deze tijd van toenemende spiritualiteit raken mensen het idee kwijt dat alleen of voornamelijk het abstraherende denken van belang is voor de ontwikkeling van de mens. Werkers in de gehandicaptenzorg moeten in ieder gevat beter 'weten' (of beter 'voelen', en tenslotte beter 'willen')!
De mens is in onze geschetste opvatting een 'eeuwig' wezen met een levensontwerp. Zowel cliënten als zorgverleners hebben dit, en zij hebben bovendien deel aan elkaars ontwerp.
Steiner leert ons dat de menselijke geest, die langer bestaat dan het leven hier op aarde, nimmer ziek of beschadigd is. Op zijn instrumentarium (psyche en/of lichaam) kan afgedongen worden. De geest blijft te allen tijde zijn volle vermogens houden. Niemand is of wordt ooit geestelijk gehandicapt.
Ten slotte
Mensen die van nature niet direct geneigd zijn abstracte beschouwingen over het verleden en de toekomst van de mens erop na te houden of te omarmen, kunnen heel wel ervaren hoe werkzaam de geschetste opvatting kan zijn tegen mensen met een handicap. Als deze mensen ervaren dat er een ander mens is die in hen een genie ziet, zij het met een beschadigd instrumentarium, - een genie dat na dit leven zijn voile ontplooiing zou kunnen vinden, en dat al bestaan heeft voor dit aardse leven - voelen zij zich op hun juiste waarde geschat en kunnen zij hun handicap gemakkelijker accepteren.
Ook veel ouders van ernstig gehandicapte kinderen putten troost en moed uit de geschetste gedachten- en gevoelsgang. Medewerkers, die soms ten onder dreigen te gaan aan het 'burn-out syndroom', doen nieuwe krachten op uit een andere kijk op handicaps en gehandicapten.
Medewerkers voelen zich vaker een 'leeg geknepen citroen' vanwege de richting waarheen zij geduwd worden door de maatschappelijke ontwikkelingen van de gehandicaptenzorg. Zoals professor Reinders opmerkt: 'De vraag van de gehandicaptenzorg wordt steeds minder geformuleerd en beantwoord in termen van professionele, middels wet- en regelgeving gegarandeerde voorzieningen, maar in termen van de vraag naar het type samenleving, buurt, sociale netwerk, dat in staat is gehandicapten als volwaardige deelnemers op te nemen. '[...] Zorg voor (verstandelijk) gehandicapten krijgt dan de trekken van vormings- of buurtwerk, de zorgverlener wordt veel meer een 'bemiddelaar'.
De voordrachten over Genezend opvoeden van Rudolf Steiner bieden een handreiking, hoe je kunt aankijken tegen een mens met een verstandelijke handicap. Door zijn tekorten zie je zijn extra mogelijkheden: een mens dus om 'u' tegen te zeggen!
Steiners praktijkvoorbeelden geven stof tot overdenking. De gehandicapte zelf zal ervan merken dat hij au serieus word genomen. Daarom komt deze nieuwe uitgave als 'geroepen'.
Dr. Huib G. van den Doei (1937) bekleedde verscheidene vooraanstaande functies in de zorg: als directeur van de Nationale Ziekenhuis-Raad (1980-1987), van het gehandicaptenconcern Beatrixoord in Haren (Groningen) (1987-1992) en van de Willem van den Bergh-Stichting te Noordwijk (1992-1997). Thans leidt hij managers in de gehandicaptenzorg op. Een samenvattend werkje van hem is 'De genaakbaarheid van de zorg. Geslaagde en mislukte vernieuwingspogingen', Culemborg 1996.
© Helend opvoeden 2025
