Ontwikkeling van de wil
De opvoeding van de wil
We kennen allemaal de kinderkreet: "ik wil niet" en de vraag die ons gesteld wordt is nu: Wat is de wil en hoe kunnen we de wil van het kind helpen ontwikkelen, opvoeden. Kijkend naar het inzicht over de 'vier' lichamen van Rudolf Steiner, kunnen we de volgende opbouw van de wilsimpuls zien:
- In het fysieke lichaam is de wil nog instinct en wordt a.h.w. van buiten af opgedrongen.
- Zodra het etherlichaam zich het instinct eigen maakt wordt de wil drift, hetgeen een meer verinnerlijkte vorm is en dus meer van binnen komt.
- Komt het in het astraallichaam, dan wordt het bewust en dan ontstaat de begeerte.
- Worden deze wilsimpulsen door het IK opgenomen dan ontstaat het wils motief en het is het motief dat ons handelen bepaalt.
Hoe kunnen wij als ouders en opvoeders de kinderen hierbij helpen?
Gelukkig hoeven we dat allemaal niet opnieuw zelf uit te vinden, want daarbij hebben we de beschikking over vier 'helpers':
- Nabootsing
- Gewoonte
- Eerbied
- Fantasie
Nabootsen
We moeten ons goed voor ogen houden dat het kleine kind alles door nabootsing moet leren. Het kind staat volledig open voor alles wat er in zijn omgeving gebeurt. Het nabootsen is een sterke kracht, waarbij de ontvanger bewogen wordt buiten het eigen bewustzijn om; de eigen wil is daarbij als het ware overgeleverd aan de wil van de ander. Iedere beweging, iedere klank, elke stemming en elk gebaar klinkt en beweegt mee van binnen. Het IK beweegt mee. Het meebeleven van een handeling is het meemaken in de wil. Afhankelijk van de mogelijkheden van het fysieke instrument en de aanleg zal het kind een reactie laten zien. Deze reacties helpen het fysieke instrument ontwikkelen en vormen, in tegenstelling tot de aanleg, die een vast gegeven is.
Vooral de herhaling leidt tot andere structuren, helpen de processen in het lichaam veranderen en helpen mee bouwen in de hele ontwikkeling van het jonge kind. Hoewel je soms de indruk kan krijgen dat een kind niet nabootst, vereist het een goede observatie, want nabootsen kan zowel in uiterlijke vorm, waarbij dan het fysiek meewerkt, als in innerlijke vorm, waarbij dan het astraallichaam mee klinkt en mee kleurt, geschieden. Die bewegingen worden overgedragen op het etherlichaam en activeren dan de vormkrachten. De vragen die we tegenkomen zijn o.a.:
Wat is er voor nodig om tot nabootsen te komen?
Hiervoor zijn vertrouwen, openheid en verbondenheid onmisbaar. Hetgeen nagebootst moet worden moet échte nabootsingswaarde hebben, het moet passend en écht zijn. Zodra men onecht wordt verliest het zijn waarde en het jonge kind neemt dat direct waar.
Waarom het ene kind wel en het andere kind niet nabootst
We moeten ons vooral realiseren dat je alleen kunt nabootsen wat je waarneemt. De mate van waarneming is bepalend, dus een kind dat slecht ziet of hoort zal andere dingen laten zien dan een kind dat die handicap niet heeft.
Waartoe dient het
Het is dé manier voor het kind om boven zijn instinct uit te groeien. We moeten ons bewust zijn van het feit dat het altijd iets nieuws wekt, maar dat het vaak pas later zichtbaar wordt. Dit nabootsen gaat alleen in de eerste 7 jaar van het kind zó diep en dat feit onderstreept nog eens het belang van ons handelen.
Gewoonten
Als we geen gewoonten zouden hebben zou er alleen een enorme chaos zijn. Alle handelingen zouden dan bepaald worden door impulsen en zelfs dingen als lopen , spreken en schrijven zouden weg zijn. Gewoonten zijn een uitdrukking van opvoeding en cultuur( bv school, thuis) en veranderen mee met de werkelijkheid. Het zijn begane paden van denken, voelen en willen die nooit vergeten worden.
Gewoonten creëren veiligheid en vertrouwdheid.
Dit is goed te zien bij een kind dat voor het eerst uit spelen of logeren gaat. Dit is verschrikkelijk spannend omdat het kind uit zijn eigen gewoontepatroon moet stappen in dat van een ander.
Gewoonten kunnen ontstaan door herhaalde nabootsing, hetgeen dan min of meer zonder bewustzijn gebeurt. Bij veel gewoonten wordt echter wel het bewustzijn van het kind betrokken en we komen dan meer in sfeer van het aanleren, bij voorbeeld veters strikken, hand geven etc.
Constitutie en aanleg zijn ook hier bepalend voor het gemak of de moeite waarmee het kind een gewoonte aanleert. Een motorisch begaafd kind zal motorische gewoonten sneller oppikken, een digestief kind zal zich de tafelmanieren sneller eigen maken. Soms is een kind meer gericht op vaste regels en rituelen, soms meer op eerlijkheid of harmonie. Als het om aanleren van gewoonten gaat moeten we altijd onszelf de vraag stellen : waarom wil ik deze gewoonte aanleren? De motivatie bepaalt dan of het goed of slecht is. Naarmate een kind ouder wordt, wordt het nest van omhulling en bescherming steeds meer ingewisseld voor een nest van gewoonten
Gewoonten bieden een voorraad aan mogelijke handelingen en reacties. De wil kan gebruik maken van een gewoonte of er vanaf zien.
Gewoonten en herinneringen zitten dicht bij elkaar in ons etherlichaam.
Gewoonten worden ook nooit echt vergeten. Bepaalde situaties kunnen gewoonten terugbrengen. Slechte gewoonten kunnen dus ook eigenlijk niet afgeleerd worden, maar ze kunnen wel bedekt worden met nieuwe.
Gewoonten helpen het kind om zijn wil in de cultuur van dit aardeleven te brengen. We moeten er echter wel voor waken dat we de gewoonte niet laten verstarren waardoor ze tot wet wordt.
Eerbied
Eerbied is een aangeboren vermogen.
Het is niet de bewondering voor geniale menselijke prestaties of het ontzag voor uitingen van menselijk vernuft. Eerbied is de gezonde relatie die een mens kan onderhouden met zijn goddelijke oorsprong.
Het is de brug waarover een mens toegang kan vinden tot zijn mens-zijn, zijn oorsprong en zijn bedoeling. Het is het tegenwicht tegen eigendunk, defaitisme en zelf onderschatting. Het brengt ons dichter bij ons mens-zijn, hetgeen niet persé het eigen zijn is. Bij het eigen zijn is de fantasie een betere helper.
Tegenwoordig zien we rondom ons meer ontzag en bewondering dan echte eerbied. Alles is zó ver weg van een goddelijke scheppingsbron en de moraliteit wordt vaak vervangen door afspraken en regels. Eerbied is niet iets wat je op kunt voeden, je kunt het alleen maar voorleven, voordoen en de nabootsing te hulp roepen en het kind de ruimte geven om zijn aangeboren eerbied vermogen te ontwikkelen. Zoals de gewoonten de aardse veiligheid scheppen zo is de eerbied de morele bodem van het bestaan.
Fantasie
Fantasie bestaat uit scheppingskrachten. Het kan alles overhoop gooien, alles wat waar en niet waar is door elkaar haspelen etc. De peuter beschikt nog niet over de fantasie doordat hij nog één is met de wereld om hem heen, maar in het midden van de kleutertijd ligt ongeveer het hoogtepunt van de fantasie. De fantasie is het terrein van het middengebied, de levensprocessen die we ook in de stofwisseling terug zien, n.l. opnemen - omvormen - weer tevoorschijn brengen.
Dit is organisch werkzame creativiteit en is terug te zien in tekeningen en fantasiespel. Een kind verliest zich niet in de fantasie, want het is werking van de levenskrachten aan het fysieke lichaam, het houdt zelf scherp de grens in de gaten.
Verschil tussen fantasie en werkelijkheid meet de kleuter aan zijn fysieke lichaam en niet zoals de ouderen aan zijn voorstellingsvermogen. Ze hebben verschillende ijkpunten. De levenskrachten die de bron zijn van de fantasie, zijn de elementenwezens (kabouters, sylfen, elfen en vuurgeesten) die in de organen werken Voorvallen die niet te 'verteren'' zijn krijgen door middel van de fantasie toch een plek. (Als het al te gek wordt dan haakt het kind af, creëert een eigen wereld, wordt eenzaam en verward).
Als de fantasie in het bewustzijn verschijnt kan dit ook angst oproepen. De oudere kleuter zoekt de realiteit in de dingen, maar bewaart een deel van de fantasie voor 'als of 'spelletjes.
Fantasie is eigenlijk magie van binnen, zoals nabootsen magie van buiten is. Fantasie voedt het IK-organisatie op.
Rianne Ottens
Bronnen
- Edmond Schoorel - De eerste 7 levensjaren
- Rudolf Steiner - Antroposofische menskunde
- Rudolf Steiner - Geestelijke grondslagen voor de opvoedkunst
© Helend opvoeden 2025
