De karakteristieke constituties of typologiën
Vrije vertaling en samenvatting van een artikel van Michaëla Glöckler, M.D.
Het drieledig mensbeeld
Rudolf Steiner beschrijft zes constitutionele typen aan de leraren: groot- en kleinhoofdig, aardegerichte en kosmisch georiënteerde kinderen, fantasierijke en fantasiearme kinderen. Samen met de vier temperamenten, helpen deze typologieën de pedagoog om inzicht te ontwikkelen in het wezen van het kind. Met deze werktuigen kan het kind het individualiseringsproces aangaan.
De omschrijving van de typologieën zijn gebouwd op het drievoudig mensbeeld. Met kennis van deze basale karakteristieken, kan de opvoeder leren de kinderen te begrijpen en te begeleiden.
Er zijn drie wijzen waarop de mens zich met zijn lichaam, ziel en geest met de wereld kan verbinden.
Eerstens is er de verbinding via het gehoor, gezicht, tast, reuk- en smaakzintuigen. De zintuigen zijn verbonden met het denken, we worden ons bewust van de zintuigindrukken. Het zenuw/zintuigsysteem brengt ons in verbinding met de wereld. Hoe beter we kwaliteiten van de wereld kunnen onderduiken, hoe beter dit systeem werkt. In ons bewustzijn worden we de indrukken en de beelden gewaar zoals zij werkelijk zijn. Door observatie en denken begrijpen we wat we waarnemen. Als twee mensen naar dezelfde bloem kijken, nemen zij een objectieve waarheid waar. We nemen de wereld in ons op met ons bovenpool. De rijkdom van ons zielenleven wordt gevormd door deze indrukken.
Onze verhouding tot de wereld wat betreft onze metabolisme, is geheel anders. Wanneer we voedsel in ons opnemen, blijft niets zoals het was. We beïnvloeden de wereld – het begint al bij het afbijten – we maken een afdruk! Dan wordt het opgelost, ontleed en afgebroken. Het sterft en wordt dan opnieuw in het levensproces opgenomen en omgevormd tot menselijke substantie. Het is nieuwe substantie, het wordt geschapen door het metabolische systeem en opgebouwd tot lichamelijke proteïne. Net zoals we een worden met de wereld door onze zintuiglijke percepties, zo word de wereld vermenselijkt door de verteringsorganen.
De derde verbinding met de wereld komt tot stand door respiratie – ademhaling. Hier hebben we niet te maken met solide substanties of vloeistoffen zoals bij het opnemen van voedsel, of met het gewaarworden van licht, lucht, klank en warmte door zintuiglijke indrukken. Hier zijn we direct open voor de ons omgevende lucht. In de middensfeer van het lichaam vindt er een heel bijzonder proces plaats. Er wordt substantie vanuit de wereld opgenomen, net als bij voedselinname, maar nu vindt er een uitwisseling plaats; zuurstof wordt opgenomen, koolzuur wordt uitgescheiden. We onttrekken ongeveer 4% van de zuurstof uit de ingeademde lucht en ademen dan het koolzuur uit dat in ons gevormd werd en dat we niet meer kunnen gebruiken. Het interessante is dat we het grootste deel van de ingeademde lucht weer onveranderd uitademen! Dat doet weer denken aan het zenuw-zintuigproces, waarbij de wereld onveranderd opgenomen wordt door ons en het ook onveranderd laat. In de middensfeer is het kwantitatief (qua hoeveelheid) niet het individuele element dat de boventoon voert, maar het deel dat we onveranderd laten als 'wereld', omdat we het niet gebruiken. In onze uitgeademde lucht is er nog 17% zuurstof, daarom kunnen we mond-tot-mond beademing toepassen bij een noodgeval. De patiënt kan ook 4% zuurstof opnemen!
In de middensfeer zien we op een wonderlijke wijze hoe de wereldbelangen en de persoonlijke vraag in harmonie zijn met de buitenwereld. Op lichamelijk niveau hebben we een surplus en zijn we in staat om minder voor onszelf op te eisen, dan dat we aan de wereld terug kunnen geven.
In de middensfeer ademen we ook tussen de 'lichte' en de 'zware' sfeer van ons lichaam. Hieraan gerelateerd hebben we de polen van zenuwstelsel en metabolische stelsel. Het zenuw-zintuigstelsel heeft zijn centrum in het brein. De hersenen drijven in de cerebrale vloeistof en worden zo gedeeltelijk bevrijd van de zwaartekracht. In de buikholte onder het diafragma zijn de organen echter aan de zwaarte overgegeven. De zielenkwaliteiten zijn nauw verwant aan de relatieve lichamelijke stelsels.
Wij ervaren de inhoud van ons denkleven als licht en helder, niet zwaar en donker, zelfs niet wanneer onze gedachten zwaarmoedig zijn. In de middensfeer, in de borstholte is er een constante negatieve druk, die meent toe bij de inademing en duurt ook voort bij het uitademen zodat de longen niet in elkaar klappen. In het ademhalingsproces wordt zo'n evenwichtstoestand in stand gehouden tussen boven en beneden, tussen licht en zwaar, met een lichte tendens. Het is wel meer lichaamsgebonden dan ons denken. In contrast hiermee is ons willen geheel aan de zwaarte van ons lichaam gebonden. Iedere beweging vraagt om losmaking van de zwaartekracht, er is tegenkracht voor nodig om in beweging te komen. De zwaartekracht moet overwonnen worden.
Door onze lichamen zijn we op een drievoudige wijze met de wereld verbonden. We verhouden ons met ons zielenleven ook op een drievoudige wijze tot de wereld. We leven in ons denken, ons handelen en in ons voelen – het midden – en zoeken voortdurend naar evenwicht tussen onszelf en de wereld buiten ons. Het ritme van onze ademhaling is in harmonie met het ritme van de kosmos. In rusttoestand halen we 18x adem in een minuut = 1080x per uur en 25920 x in 24 uur. Dat stemt overeen met het Platonisch jaar (dan is de zon 1x door de hele zodiak gegaan).
Bij een jong kind is de bovenpool en de onderpool verbonden, maar de middensfeer is nog niet autonoom. Wanneer een kind naar school gaat, is de hoofdtaak van de leraar en de schoolarts om de vorming van de middensfeer pedagogisch en medisch te ondersteunen. In deze sfeer moeten individuele vragen en wereldbelangen geharmoniseerd worden - zodat we ons waarlijk mens kunnen voelen. Wanneer iemand ons onvriendelijk aanspreekt, voelen we ons geraakt door de onmenselijkheid ervan, terwijl een begripvolle blik of een gepast gebaar ons kan troosten en ervaren wordt als een uitdrukking van ons gemeenschappelijke mens-zijn. Het is in deze sfeer van in-harmonie-zijn met de wereld, dat ons ware mens-zijn leeft. Het is de taak van de pedagoog om dit door de opvoeding te versterken en aan te moedigen.
Er zijn kinderen bij wie de zenuw-zintuigstelsel en het metabolische stelsel van het begin af aan uit evenwicht is. Er is in werkelijkheid niemand bij wie deze twee systemen in perfecte harmonie ligt. De schaal tipt altijd even meer de ene kant om dan naar de andere kant. Daarom is het belangrijk naar ieder kind te kijken met de stille vraag – hoe zijn de drie systemen op elkaar afgestemd in jouw geval? Hoe kan ik jou helpen om de middensfeer te versterken?
Het groothoofdig en het kleinhoofdig kind
Groothoofdig
Wij begrijpen de zenuw-zintuigpool alleen wanneer we ons ervan bewust zijn dat het niet zozeer een product is van de materiële aardse omstandigheden, maar juist boven de aardse wetten verheven is. Het wordt eigenlijk gevormd vanuit het voorgeboortelijk bestaan. Daarom is de mens ook in zijn zenuw-zintuiglijke organisatie in staat om de functies verwant aan de zielenwereld en de geestelijke wereld te ontwikkelen.
In het geval waarbij een kind het hoofd overontwikkeld is ten opzichte van de romp en het metabolisch-ledematensysteem, is het een teken dat de zenuw-zintuigorganisatie niet harmonisch geïntegreerd is met de rest. Hier kan het ego en het astrale lichaam niet voldoende houvast krijgen op zenuw-zintuigpool.
Deze kinderen hebben de neiging om te dagdromen Zij blijven afgezonderd van de activiteiten in de omgeving, in plaats van alert en actief deel te nemen aan deze activiteiten en met open zintuigen de indrukken op te nemen.
Net zoals de hersenen in de cerebraal vloeistof drijven, grotendeels niet door de zwaartekracht beïnvloed en door de schedel beschermd, zijn deze kinderen aan dezelfde dynamiek overgegeven (van het zenuw-zintuigstelsel). Het is vaak uiterlijk meetbaar en zichtbaar aan de hoofdomvang. Maar hoofdzakelijk functioneert het denken niet helder, omdat er geen alerte begripsvorming tot stand komt. De oorzaak hiervan ligt in een foutieve integratie van de zenuwzintuigpool in de rest van het organisme.
Wanneer we een beeld vormen van een groothoofdig kind, zien we een kind dat ietwat onbewust beweegt door de kamer. Het geeft er geen blijk van dat het zijn omgeving helder opneemt of actief reageert op wat er in zijn omgeving plaatsvindt. Het lijkt meer een algemene indruk van de omgeving te hebben, geen details. Hij zit vaak rustig op zijn plaats of staat bij het raam te dromen. In de winter zoekt hij een warm stekkie. Het vindt het moeilijk om zich te concentreren en duidelijk te differentiëren. Hij luistert en begrijpt op een oppervlakkige wijze. Hij kan de dingen die hij ontmoet niet op een heldere wijze in zijn denken vormgeven en zo ter beschikking hebben. Aan de andere kant is hij wel vol beelden en dromen, heeft hij een rijk zielenleven en heeft hij een luchtige, vrolijke dispositie. Ze hebben vaak een flegmatisch of sanguinisch temperament.
Therapeutische ondersteuning
Wat kunnen we doen om het evenwicht te herstellen? Welke gevoelens en sensaties moeten gewekt worden om dit kind te stimuleren om te differentiëren, om de dingen helder te krijgen voor zichzelf – om ze 'te aarden'?
Figuurlijk gesproken, het moet leren om tussen sidderende, zwoele warmte en wekkende, inkrimpende koude waartegen je jezelf moet weren, te onderscheiden. Een koel hoofd helpt ons om helder, rationeel te denken. Dat hebben we allen al ervaren. Koele sensaties aan het hoofd helpen deze kinderen. Door het hoofd in de ochtend met koel water af te vegen kunnen de zintuigen geactiveerd worden. Dat is voor de meeste kinderen al voldoende, soms is het nodig om het gehele bovenlijf met een koel washandje af te vegen. Door de sensaties van differentiëren tussen warmte en koude, kan het denken zich met de zintuigen verbinden.
Het evenwicht tussen de twee systemen is veroorzaakt door de onwilligheid van ego en astraal lichaam om een diepere verbinding met het zenuwzintuigstelsel aan te gaan. Wanneer sterke stimulering gegeven wordt, waardoor de differentiatie in perceptie tot stand komt, wordt het kind uit zijn wazige droomwereld gehaald. Dat stimuleert het ego en astraallichaam om een sterkere verbinding aan te gaan met het zenuw-zintuigsysteem.
Het kind zou veel liever verder dromen en de wereld aan zich voorbij laten gaan, dan de confrontatie aan te gaan met dingen die pijn doen, bijten, koud zijn en bewustzijn wekken en zelfbewustzijn tot stand brengt. Door een koud doekje over het hoofd, helpen we het kind om de wereld van de zintuigen aan te durven – het is een wereld van differentiatie, koudheid, hardheid en helderheid. Dit is de ene kant van de therapie; we maken als het ware een stukje winter, en zodoende alertheid en helderheid tot ontwikkeling te brengen.
Een tweede wijze waarop ondersteuning geboden kan worden om de zintuigen te stimuleren om wakker te worden, is via het metabolisme. Ook vanuit de metabolische processen kan een evenwicht tot stand gebracht worden tussen de systemen.
Hoe? Het vermogen om te differentiëren, het analytische, harde, koude element, leeft in het metabolisme. Het leeft in ons vermogen om substanties op te lossen, om ze uit hun verbindingen los te maken. Dat is het ene aspect van metabolische activiteit. De andere taak is precies de tegenovergestelde. Nadat de ingenomen substanties zijn afgebroken en geïsoleerd, is het metabolisme creatief in het opbouwen van nieuwe substantie. Dan wordt het deel van de eigen lichamelijke substantie.
Hoe gezonder de metabolische processen, hoe beter kunnen we ons overgeven aan de wereld via het zenuwstelsel. Hier geldt een wetmatigheid van de werking van tegenovergestelde dynamische systemen op elkaar: wanneer het hoofd van het kind met koel water afgeveegd is en hij meer bewust wordt, zal het metabolisme met de processen van afbraak en verwerking van voedingsstoffen, ook ondersteund worden.
Aan de andere kant, wanneer het organisme ondersteund wordt om substanties af te breken en op te nemen in het leven van het lichaam, synthetiserend werkend, dan zal het vermogen om te synthetiseren en samen te voegen in het denken, ook versterkt worden. Zout is een kristal, gevormd uit twee tegengestelde basissubstanties, zuur en alkali. Daarom heeft het een speciale betekenis voor het organisme. Wanneer het organisme niet leert hoe zout op te lossen en te verwerken, kan het zenuwstelsel en het metabolisme niet goed in een evenwicht gehouden worden. Voldoende zout in het dieet of loodzouten in een medicinale vorm, ondersteunen het organisme in het analyseren van solide substanties, van puur zoutsubstanties. Op deze wijze wordt de capaciteit om helder te differentiëren – uit elkaar halen en weer samenvoegen – door middel van het metabolisme gestimuleerd. Dat alles biedt hulp aan het groothoofdige kind.
Kleinhoofdig
Als we nu naar het kleinhoofdige kind kijken, zien we dat de dynamiek van de metabolische activiteiten, niet voldoende onder controle zijn. Dat gebeurt omdat ego en astraallichaam niet voldoende ingrijpen in het metabolisme. De metabolische krachten willen niet voldoende uiteenzetting aangaan met het sterven en weer tot leven wekken van substanties. Wat gebeurt er wanneer het individu niet voldoende doordringt in het metabolisme? We hebben dan een kind dat altijd gespannen is. Hij moet zich altijd handhaven tegenover de opgenomen substanties. Deze kinderen zijn gedreven door de voedingsprocessen en digestieve processen. Zij eten vaak gulzig en haastig, in horten en stoten, afhankelijk van wat zij voorgeschoteld krijgen. Zij hebben dikwijls last van constipatie. Soms is er twee dagen geen ontlasting, waarna alles ineens weer in beweging komt. Ook het gedrag manifesteert zich op een impulsieve, gedreven wijze.
Het kind is overgeleverd aan de warmte door zijn metabolische processen opgewekt, alsook aan de substanties die hij tot zich heeft genomen. De substanties worden niet voldoende beheerd en verwerkt. Het kind kan daardoor van streek raken, gemakkelijk opgewonden worden, slecht gehumeurd, cholerisch of gedreven, als gevolg van de substanties. Wanneer de krachten hiervan uitgewerkt zijn, is het kind bleek en lusteloos, moe en somber, terneergedrukt door melancholie en substanties. Van de drie systemen, is het metabolische systeem het meest afhankelijk van de voortgang van materiële processen in zichzelf. Het zijn de chemische en fysische processen op aarde die zich kenbaar maken in het metabolische systeem.
Wanneer een kind in zijn denkprocessen niet voldoende kan samenvoegen, in zijn imaginaire vermogens te beperkt is, wanneer hij onvoldoende vermogen tot beeldvorming heeft en op kunstzinnig gebied niet creatief kan zijn, is dat een teken dat het metabolisch-ledematensysteem niet goed functioneert. In dit geval is het astrale lichaam niet gewillig om op de goede wijze in te grijpen in het metabolisme.
Therapeutische ondersteuning
Hoe kunnen we deze kinderen helpen om met de neigingen van het metabolische systeem om te gaan? Een uitstekend middel is een warme buikwikkel na het middagmaal of voor het naar bed gaan. De moderne wetenschap zal zeggen: warmte ontspant het autonome zenuwstelsel en stimuleert de verteringszenuwen op een harmonische wijze. Het stimuleert, verlicht spanning en bevordert vertering. Rudolf Steiner brengt dit in een imaginatie, in beeldvorm: de hogere geestelijke krachten veroorzaken warmte in de zomer en koude in de winter. Zij werken met hun krachten in de fysieke wereld in. De aanwending van uiterlijke warmte is zomertherapie en het ondersteunt de transformatie van materie naar menselijke substantie.
Het is belangrijk om hier even de tijd voor te nemen, om in alle rust een goed moment te creëren waarin het kind ook ervaart dat er even voor hem alleen iemand zich heeft vrijgemaakt uit de dagelijkse activiteiten. Het kan zijn dat deze therapie, net als het koele washandje voor het groothoofdig kind, een lange tijd toegepast moeten worden, zonder onderbreking.
Vanuit het standpunt van dieet, kunnen deze kinderen gesteund worden in de metabolische processen door suiker. Suiker is een sleutelsubstantie wat betreft het stimuleren van het metabolisme. Zij moeten veel variatie krijgen en gemakkelijk verteerbaar voedsel. Voeg altijd iets zoet toe aan de maaltijd, als toetje. Hier wordt de energiegevende vitale warmte van bloesem of vrucht bedoeld, niet suiker in de vorm van snoepgoed tussendoor!
Hier kan homeopathisch zilver (argentum) aan toegevoegd worden door de arts. Zilver heeft als eigenschap de wil tot samenbinden van de metabolische processen. Daardoor krijgen ego en astraallichaam gelegenheid om een verbinding te vinden met de verteringsprocessen.
Wat kan er pedagogisch gedaan worden voor de groothoofdig of kleinhoofdig kinderen? Hoe kan de middensfeer versterkt worden in de klassensituatie? Wat zouden we hier 'zomer'- of 'winter'-kwaliteiten kunnen noemen?
Het antwoord ligt erin dat deze kwaliteiten overeen stemmen met de kwaliteiten van sympathie en antipathie in het gevoelsleven.
Met antipathie worden grenzen gelegd, er vindt confrontatie plaats, afsluiting.
Met sympathie opent iemand zich. Een uitademingsproces.
Tussen deze twee kwaliteiten ligt een moment van rust, net als bij de ademhaling; het omkeringsproces. Innerlijke vrede en rust, stilte komt tot stand in de middensfeer.
Altijd drievoudig.
In iedere les is er gelegenheid om de kinderen de volle reeks emoties te laten ervaren. Antipathie, vrees, huilen – daarmee wordt de inademingskracht versterkt, we keren ons naar binnen, houden terug. Wanneer we snikkend huilen, ademen we met horten en stoten, onregelmatig – totdat we onze limiet bereiken. Lachen, aan de andere kant, is een lange uitademing, openen, delen. We storten als het ware ons gevoelens uit bij het lachen – totdat we rood in het gezicht en uitgelachen zijn. Het zijn twee tegenovergestelde processen, sympathie en antipathie. Het is goed om de kinderen mee te nemen in deze beide tegengestelde emotionele belevingen en uitingen, door de inhoud van wat we aanbieden tijdens de les. De kinderen kunnen door de levende ervaring en meeleven van wat gebracht worden, tot het punt van huilen gebracht worden door gevoelens van empathie en dan weer tot uitbundig genot en lachen. Zij kunnen zich ergeren, boos worden, verontwaardig of geïrriteerd, gevolgd door volledige vereenzelviging met wat gezegd wordt. Het geeft niet of het rekent of een taalles is, deze gevoelens van warmte of koudheid, kunnen door de leraar geïncorporeerd worden in de les.
Het is niet moeilijk om deze werkwijze toe te passen, zolang de leraar volledig met haar gevoelens de lesstof heeft opgenomen; het is niet mogelijk, met feitelijke of boekkennis de kinderen in de middensfeer tot beweging te brengen. Daarom is het belangrijk dat de vertelstof volledig doorleefd is door de verteller, alvorens hij of zij die aan de kinderen doorgeeft. Hij moet daarmee vertrouwd zijn op een wijze die hij zich volledig eigen gemaakt heeft. Dat is een pedagogische en therapeutische noodzakelijkheid. Om een sfeer te scheppen waarmee de interesse van de kinderen gewekt wordt op zodanige wijze, moet de interesse van de pedagoog zelf door de inhoud en de wijze waarop het gebracht worden, heen stralen. Zij moet een helder beeld hebben van wat zij wil brengen. Dan kan het innerlijk wezen van het kind bewogen worden tot interesse en waarlijk ervaren en beleven van de essentie van de inhoud. De inhoud moet in haar gevoelswereld en haar wil doordringen om het kind te ontmoeten en in de middensfeer aan te spreken.
(Daarom is het ook niet voldoende om maar gewoon een verhaal voor te lezen; je moet zelf al heel goed vertrouwd zijn met de inhoud en door modulering, gebaren en lichaamstaal de inhoud ondersteunen, om de stof enigszins op de juiste wijze te kan overdragen. N.)
Ook de leerkracht zelf wordt, door zich innerlijk te identificeren met de leerstof, in zijn wezen gecentreerd en versterkt. Dat geeft ook energie! Hij leert om zijn eigen persoonlijkheid even aan de kant te zetten en zich op een enthousiaste wijze te verbinden met de leerstof. Hij kan zelfs wanneer hij zich onwel of chagrijnig voelt, het toch omvormen en transformeren, zodat hij gewoon door kan gaan met de les! Het heeft een ook een heel bijzondere, verlevendigende uitwerking op de kinderen, wanneer de pedagoog de leerstof op deze wijze brengt. De kinderen kunnen met hart en ziel meedoen aan dat wat met zoveel inzet aangereikt wordt.
Therapeutisch gezien, hebben de kunstzinnige activiteiten een weldadige invloed; in het kunstzinnige is er de gelegenheid geboden om zich heel diep met de inhoud te identificeren. Zo kan euritmie van grote waarde zijn, wanneer er zonder terughouding in de klanken en de processen daarvan, opgegaan wordt. De klanken worden drievoudig uitgebeeld: in de beweging, in het gevoel van de beweging en in het karakter van de klank. In laatstgenoemde wordt het persoonlijke aspect zichtbaar, omdat ieder mens op een eigen wijze beweegt.
Om als pedagoog op bovengenoemde wijze met de leerstof om te gaan, vraagt om tegenwoordigheid van geest. De kinderen voelen dit aan. Zij nemen onbewust waar dat de leerkracht ook hard aan zichzelf werkt. Zij worden gewaar dat hij ook, net als zijzelf, nog niet alles kan of weet, maar dat hij het wil proberen. En dat is tenslotte waar het om gaat. De kinderen moeten leren om te werken, om hun wilskracht te bundelen en zich met de wereld uiteen te zetten. Wat als inhoud geleerd wordt zal al snel weer vergeten worden, maar de wijze waarop ze geleid worden tot het vermogen om innerlijk en uiterlijk actief te zijn, dat zullen zij hun leven lang behouden. Daarom is de wijze waarop we ons hebben ingespannen het meest essentiële dat we ze kunnen meegeven. Wanneer de leerkracht het kind in dit proces, deze strijd kan meenemen, zal het kind hem ook accepteren en graag volgen; dan houdt hij van zijn juf of meester en komt het principe van de Vrije School, dat het kind tussen zeven & veertien de autoriteit uit liefde volgt, tot zijn recht. De kinderen neigen er altijd een beetje naar om de grenzen te overschrijden, om een beetje brutaal te zijn. Het is het respect voor hun geliefde juf, dat deze impuls remt.
Ook het morele karakter van de pedagoog speelt een rol bij het versterken van de middensfeer. Het is het meest belangrijke werktuig voor het hygiënisch werken met kinderen. Daardoor is hij een goed rolmodel voor de kinderen. Wat de leraar van zichzelf heeft gemaakt door het werken aan zijn eigen zwakke of minder goed ontwikkelde eigenschappen; hoe hij zijn eigen behoeften of problemen op de achtergrond stelt ter wille van de kinderen en het lesmateriaal dat hij ze brengen wil. Een gezond makende werking van lichaam en ziel komt tot stand door het actief zijn in lichaam en ziel. Daardoor integreren alle activiteiten en functies van de organen op een harmonische wijze.
Het aardse en het kosmische kind
Conventionele hedendaagse medische termen die we leren kennen, zijn beschrijvingen van afgesloten processen. We kennen termen als minimale brein-disfunctie, agressieve gedrag, omgevingsfactoren, hyperactiviteit. Oorzaken worden omschreven als hersenletsel, neonataal sepsis, meervoudige oorzaken of onbekende oorzaak. Wanneer er op deze wijze naar de afwijkingen gekeken worden, wordt er geen aandacht gegeven aan de vraag waarom een specifiek organisme juist voor een bepaald ziekte vatbaar is. Er wordt hooguit een triggering factor genoemd. Er word naar uiterlijk waarneembare factoren gekeken, iets dat afgelopen is – een eindfase. De focus wordt gelegd op een mentaal beeld, een model. Daarom is het belangrijk dat we proberen om een helder perspectief te krijgen op de situatie.
Wij moeten leren om in de ware zin van het woord de diagnose te vinden. Dia = door en gnosis = kennis. Dus: om de wezenlijke van dat wat zich in het symptoom manifesteert, grondig te leren kennen.
Wat is de aard van het menselijke wezen?
Wanneer iemand overlijdt of nog niet geboren is, hebben we een voorstelling van hem als geestelijk, kosmisch wezen, ergens ver weg. Maar wanneer hij geboren is, huilt, voeding vraagt, vieze luiers krijgt, ervaren we hem als aards wezen, fysiek aanwezig. Vaak kost het ook enige moeite om zich bij dit aardewezen aan te passen, om alles te regelen voor zijn of haar verzorging. Niet alle nieuwelingen passen in de al vastgelegde dagelijkse routine; we moeten aanpassingen maken om hem in onze aardse bezigheden in te voegen.
Wat is de aard van het kind?
De mens is verbonden met de kosmos en met de aarde als geheel. Omdat hij een verbondenheid heeft met de kosmos, kan hij de relatie met het geestelijke tot uitdrukking brengen. Hij is ook met de aarde verbonden door wat hij van de aarde ontvangt – zijn metabolisme, zijn ledematen, zijn vermogen om actief te zijn. Ieder mens brengt zijn eigen individuele relatie met de geestelijke wereld en met de aarde, vanuit zijn vorige levens met zich mee. Deze relatie manifesteert in de variatie van vormen en configuraties van zijn etherische lichaam.
Kosmische kinderen
Het menselijke hoofd met zijn sferische vorm is een beeld van de hemelkoepel. Hier kan het denken zich omhoog wenden naar de geest. Er zijn kinderen met een bijzonder welgevormd, gesculptuurd hoofd, vaak met enig contrast tot de torso en ledematen. Het gebeurt niet dikwijls dat er kinderen zijn waar beide systemen even harmonisch met elkaar in verhouding ontwikkeld zijn, zodat de individualiteit als eenheid al zichtbaar is. Vanuit het verleden brengen deze kinderen een etherisch lichaam met dit bijzondere vermogen tot het vormen van het hoofdsysteem.
Er zijn kinderen met zachte, geronde vingers en een zwakke handdruk. Bij dergelijke kinderen vragen we ons af of het al volledig aanwezig is op aarde, of dat dit nog zal gebeuren. Dan kan het ineens, in het vijfde leerjaar, gebeuren! Het kind geeft echt een hand en we realiseren ons – nu ben je aangekomen!
Het is geen hemelsbegaafde kind met een rijke gedachtewereld en kwaliteiten van introspectie of rustigheid. Er zijn kinderen van wie je haast geen alert, zinvol antwoord krijgt op een vraag. Bij deze kinderen krijg men het gevoel met een betoverde prins te maken te hebben, met innerlijke schatten – maar met lompe ledematen en nog niet echt gereed voor het aardse leven – een kosmisch kind.
Aardse kinderen
Sommige kinderen hebben een typisch kinderlijk gezicht; hier is het moeilijk om in het gezicht of in de vorm van het hoofd als een voltooide vorm, waarbij de persoonlijkheid al doorstraalt, te herkennen.
Wij kunnen ook een hand krijgen van een driejarige, bij wie er een heel ander impressie tot ons komt. Soms komt men kinderen tegen met vieze handen en nagels, ook al waren deze kinderen thuis heel goed gewassen en verzorgd door de ouders! Zij kwamen echter onderweg van alles tegen. Deze kinderen hebben een relatie met het aardse – de gaven van interesse en alles aards is een gegeven bij hen. Alle zintuiglijke impressies en ontmoetingen eisen hun aandacht op. Ze worden geheel in beslag genomen door de aarde en wat die biedt. Auto's, vliegtuigen, de dingen die zij waarnemen onderweg of wanneer zij een lokaal binnenkomen, alles dat kleurrijk is of geluid produceert, televisie (een enorme stimulans voor de zintuigen). Dat alles fascineert. Ze houden van de aarde, al zijn details; ze worden opgezogen door de aardse verschijningen en hebben een natuurlijke gaven om zich met het aardse bestaan te verbinden. De aardse kinderen krijgen vaak als diagnose hyperactiviteit. Lieve kindergezichtjes, wipneusje, leuke ronde oogjes, klein tuitmondje, windverwaaid haar – zo zien er zij vaak uit! Niet echt herkenbaar aan hun gezicht of hoofdvorm, omdat zij als persoon nog niet goed aangekomen zijn. Hun handelingen zijn impulsief en redeloos.
De beschrijvingen van deze kinderen, geven geen analyse van afwijkingen, waar een kind tekort schiet of waar iets niet in orde is. Het zijn veeleer beschrijvingen van gaven, karakteristieken en verhoudingen van het wezen van het kind. Er zijn kinderen met begaafdheid ten opzichte van het uiteenzetten met de aarde en de aardse omgeving; zij hebben een praktische oriëntatie maar hebben niet voldoende rust en zijn niet nadenkend. Daarom zijn ze niet echt in staat om hun gaven te gebruiken. Daarom hebben zij hulp nodig.
De hemelse begaafde kinderen hebben veel innerlijke rijkdommen. Zij kunnen het echter nog niet tot uitdrukking brengen, nog niet vruchtbaar maken voor de aarde. Zij kunnen zich nog niet voldoende met de aarde verbinden.
Deze eigenschappen hebben hoofdzakelijk betrekking tot het functioneren van het etherlichaam en de wijze waarop het kinderlijke wezen de relaties vanuit het verleden tot uitdrukking brengt in zijn vorm. Hier worden daarom geen de medicinale indicaties gegeven. Dat sluit niet uit dat de arts, aan de hand van de constitutionele noodzaak, afhangend van het individuele kind, medicatie kan voorschrijven.
Therapeutische ondersteuning
Aardse kinderen
Hoe kunnen we het aardse kind ondersteunen? Welke temperament zij ook hebben – zij kunnen sanguinisch, flegmatisch, melancholisch of cholerisch zijn – deze kinderen hebben een lichte neiging tot melancholisch zijn. Zij zijn altijd een beetje uit hun doen. Het kan aanleiding zijn tot veel gedragsproblemen; zij hebben niet de weerstand van iemand met een vrolijke geaardheid, om iets negatiefs zo gemakkelijk te bufferen. De verbondenheid met de aarde is tegelijkertijd ook een bezwaard zijn door de aarde. De overgeërfde factoren – de krachten die ze vanuit de aarde tegemoet komen – hebben de overhand bij deze kinderen. Het geestelijke is niet krachtig genoeg om de aardekrachten in evenwicht te houden. Ze neigen om bepaald en overspoeld te worden door dat wat uit de erfelijkheidstroom komt.
De therapie hier is dat we het kind eerst moeten ontmoeten waar het is. Dat is een sleutel en een richtlijn voor pedagogen, psychiaters en heilpedagogen. Ontmoet een kind dat naar melancholie neigt. Met een melodie in mineur en leidt hem geleidelijk naar een majeur melodie. Verander de stemming pas wanneer je de stemming van het kind aangeraakt hebt door zijn eigen toon. De aardse kinderen hebben over het algemeen een talent voor bewegen. Zij kunnen daar ontmoet worden. Innerlijke beweging is muziek en zang; uiterlijke beweging is lichamelijke beweging. Muziek en euritmie zijn de sleutelelementen voor de aardse kinderen. Toch zijn het vaak juist zij die een hekel hebben aan euritmie; maar het is juist euritmie waarbij zij therapeutisch de meeste baat hebben. Deze kinderen hebben een talent voor het bewegen en zijn vaak muzikaal en genieten ervan om naar muziek te luisteren. Het is soms mogelijk dat de muzikale aanleg eerst gewekt moet worden.
Wat leren deze kinderen door beweging en muziek? Zij leren om met hun gevoel betrokken te zijn bij wat ze doen. Het vraagt dus ook van de opvoeder een echte betrokkenheid!
Neem euritmie als voorbeeld – begin door de kinderen vrij te laten bewegen (ontmoet ze waar ze zijn) vooral als ze tijdens de vorige activiteit stil hebben gezeten. Laat de aardse kinderen dan een beweging zittend waarnemen, waarbij de rest van de groep een oefening doen. Vraag ze om goed op te letten wanneer de andere kinderen mooie bewegingen maken. Dan krijgen zij ook een beurt om de oefening te doen. Vestig de aandacht op de mooie bewegingen die door de aardse kinderen gemaakt worden. Zo worden ze wakker voor hun eigen talenten. Door herhaling van dergelijke situaties, krijgen ze steeds meer bewustzijn voor hun eigen gaven en leren ze daarmee om te gaan.
Gevoelens moeten gewekt worden voor muziek en beweging en voor de elementen van schoonheid, van donker en licht, van spanning en ontspanning. Zo wordt het kind zijn eigen vermogens en belangstellingen gewaar. Wanneer deze gevoelens gewekt worden, maken zij het slapende hoofd wakker. Wanneer we graag iets willen weten, willen leren, komen de begrippen en gedachten veel gemakkelijker tot stand, dan wanneer het gevoelsleven een grijze wereld is. Het zijn de gevoelens die het slapende hoofd kunnrn wekken, zodat de kosmos ook tegen dit kind kan spreken. Het is essentieel dat de gevoelens eerst wakker gemaakt worden en dat het kind leert om zijn eigen natuurlijke mogelijkheden gewaar te worden.
Kosmische kinderen
Het kosmische kind brengt een zekere beweeglijkheid in zijn denken met zich mee. De onderwerpen waarbij observatie en reflectie nodig zijn – geschiedenis, biologie, literatuur, poëzie – spreken deze kinderen aan. Ook hier is het goed om het kind te ontmoeten waar hij is. De kunst is nu om de inhouden die waargenomen moeten worden en innerlijk aan moeten komen, zo te presenteren, dat het de gevoelens van het kind sterk in beweging brengt. Het gaat niet eens hier om de inhoudelijke feiten, maar of het kind de gepresenteerde inhouden in zijn gevoelswereld opneemt en een persoonlijke relatie ermee aangaat. Of het nu gaat om het leven van Caesar en hoe hij verraden werd of over de weg van een sneeuwvlok tot het als een dauwdruppel op een grassprietje terecht komt, dat is de crux van de zaak.
De kosmische en de aardse kinderen zijn beide gebaat bij een kunstzinnige benadering van het lesaanbod. De leraar moet een kunstenaar zijn die de verhalen op een dramatische wijze vertelt, zodat ze voor het kind tot leven komen. Niet grotesk overdreven, met karikatuurmatig stem (zoals vaak op kinder-tv ). Met innerlijke bewogenheid en ontroerende woorden kan hij bijvoorbeeld de weg beschrijven, afgelegd door het granietgesteente, de ervaringen door de eeuwen heen, tijdens de verharding van de aarde, in de noordelijke gebergten, in de fjorden, het gewicht waaronder het ligt, waarom het er is, waarvoor het gebruikt wordt. Het moet op zo'n wijze verteld worden, dat er sympathie gewekt wordt. Er moet een gevoelsmatige verbinding toe gelegd worden, zowel als een gevoel voor de realiteit van het bestaan van het gesteente. Interesse voor de wereld wordt op deze wijze gewekt.
Wanneer de lesstof op deze wijze gebracht wordt, wordt het kosmische kind geholpen om te 'aarden'. Uit de wijze waarop de leraar vertelt, voelt hij aan wat hij vaagweg in zijn gedachten ervaart. In het proces wordt interesse in de wereld en in zijn omgeving gewekt en hij kan in zijn wezen een verbinding aangaan met het metabolisch-ledematensysteem. Zijn werktuig om de aarde te exploreren en te ontdekken, wordt via de middensfeer wakker gemaakt. Ook het kind met het vermogen om te bewegen, het impulsieve kind met de gave om de aarde te bewonen, het kind dat zonder nadenken in de handeling schiet, kan een nadere verbinding vinden met zijn kosmische oorsprong. Hij ervaart de kracht en de schoonheid van de vorm en het vermogen om een beweging uit te voeren. Langzaamaan ontwaakt zijn denkvermogen, het spiritueel vermogen, dat hij vanuit de voorgeboortelijke, kosmische sfeer meegekregen heeft.
De totaalsom is: wek bij de aardse zowel als de kosmische kinderen een gevoel voor de wereld. De wereld bestaat niet alleen maar uit licht, kleur en verhalen; er is ook muziek en beweging – klinkende aardse kwaliteiten. Streven om dat mee te maken in diepe en gevoelvolle ervaring, dat is de opdracht. Wanneer de opvoeder dit als zijn leidmotief meeneemt en aan zijn gebaren, intonatie, mimiek en lichaamstaal werkt, werkt hij aan de middensfeer, aan de gevoelssfeer. Hij weet dat iedere modulering en timbre voor het aardse kind een gevoel weerspiegelt en dat hij daarom de middensfeer, die tussen hemel en aarde, tussen denken en handelen, een regulerende rol speelt, opvoedt.
Aan de andere kant belichaamt en verwerkelijkt hij de ervaringen in de binnenwereld van het kosmische kind door de lesinhoud. Daarmee wordt het kosmisch kind in de wereld getrokken, betrokkenheid komt tot stand. In beide gevallen is het essentieel dat de middensfeer versterkt wordt. Het ene type kind kan dus goed meedoen aan wat het andere type nodig heeft, en vice versa. Het is te doen!
Euritmie, als een vorm van kunstzinnig onderwijs, biedt ook aan de leraar een gelegenheid tot zelfopvoeding. Kinderen vinden het in deze tijden moeilijk om stevig te staan, om aanwezig te zijn in hun bewegingen en gebaren. De verleidingen van de zintuiglijke indrukken maken ze meer aards als dat ze van nature misschien geneigd zouden zijn. Wanneer de opvoeder werkt aan zijn houding, zijn gebaren, de wijze waarop zijn ego zich in zijn lichaam manifesteert, heeft dit een positieve werking op de kinderen.
Euritmie kan hierbij een steun zijn. Het is echter belangrijk dat de drie aspecten van klank, in de euritmiefiguren aangegeven, allemaal toegepast worden. Er is niet alleen de vorm van de klank (aangegeven in de kleur van het gewaad), maar ook de gevoelskwaliteit in de klank (de kleur van de sluier) zowel als het wilskarakter (meestal als derde kleur ergens in de euritmiefiguur aangegeven).
www.rudolfsteinerweb.com/galleries/Eurythmy_Figures/index.html
Dat is waar de wilsimpuls voor de vorm van de beweging zich manifesteert. Dus eerstens op het denkniveau betreffend de betekenis van de vorm en hoe het gemaakt wordt, ten tweede wat het gevoelsmatig uitdrukt en of ik er werkelijk met mijn gevoel in leef. Ten derde betreffende het karakter – door te letten op de drieledige eigenschappen van de klanken, scholen we ook onze eigen drievoudige menselijke natuur zodat het ego volledig aanwezig kan zijn.
Men denkt vaak dat het aarde kind ook een kleinhoofdig kind zal zijn. Observatie heeft echter aangegeven dat dit niet zo is. Er zijn zowel groothoofdige als kleinhoofdige kinderen die aards of kosmisch zijn. Een groot of klein hoofd is expressie van een fysieke conditie en van de interactie van het zenuw-zintuig stelsel en het metabolische systeem. Daarom wordt er ook therapeutisch getracht om de fysieke functies, de voeding en zintuiglijke perceptie, te ondersteunen.
In het geval van de aardse en kosmische kinderen, is de situatie anders. Hier wordt het wezen van het kind ten opzichte van het etherische gebied, aangesproken. Hier hangt alles ervan af of de IK van het kind het hoofd en de ledematen voldoende kan individualiseren. Alleen wanneer het etherlichaam door het Ik gepenetreerd is, kan het voldoende aanpassen bij en transformeren wat vanuit de erfelijke stroom komt. Wanneer dat niet genoeg plaatsvindt, zal een van de polaire gebieden domineren. Dan focust de therapeutische benadering primair op de gevoelswereld, omdat de middensfeer kan bemiddelen tussen de etherische en astrale lichaam. De activiteit van het etherlichaam wordt gestimuleerd door de gevoelens. Om een ervaring op de doen, moet iemand met de activiteit van zijn Ik geheel onderduiken in de etherlichaam door middel van de gevoelens.
Wanneer we op deze wijze naar de kinderen leren kijken, is het als een soort schrift dat men leert lezen; in dit schrift kan de aangewezen therapeutische handeling ontdekt worden. Door op deze wijze naar de kinderen te kijken, krijgt men weer hele andere inzichten dan bijvoorbeeld door vanuit de temperamenten te observeren.
Fantasierijk en fantasiearme kinderen
Fantasiearme kinderen hebben problemen bij het oproepen van beelden en ideeën. Fantasierijke kinderen zijn de kinderen die de indrukken niet meer kunnen loslaten wanneer deze eenmaal in hun bewustzijn zijn opgenomen. Rijkdom van fantasie wordt hier heel breed genomen als de gedachteinhoud van het bewustzijn, herinnering en geheugen. Het menselijke Ik leeft in herinnering en vergeten, net zoals het astraal lichaam in waken en slapen leeft – in het oplichten en uitdoven van bewustzijn. Er zijn mensen die door hun onvermogen om te vergeten gemarteld worden en anderen lijden omdat zij niet kunnen onthouden – in beide gevallen worden zij tot in hun diepste zijn geraakt, in hun Ik. Zelfbewustzijn is in een groot mate afhankelijk van het vermogen om herinneringen en ervaringen bewust te hanteren zodat zij geen inbreuk doen of ontoegankelijk zijn. Het gezonde emotionele leven van het kind is ervan afhankelijk dat we in staat zijn om ze te helpen, op een succesvolle wijze hun zelf en hun Ik te kunnen beleven. Hierin ligt de taak voor de pedagoog bij het opvoeden van deze kinderen.
Waar komen gedachten vandaan? Is het etherlichaam niet ook de drager van het denken? Dat we nu weten dat het gewone menselijke denken getransformeerde vorm- en groeikrachten zijn, is zeer belangrijk. Iets geestelijks onthult zich in het vormen en groeien van het menselijk organisme. Dit geestelijke element verschijnt in de loop van het leven als geestelijke denkkracht. Deze omschrijving van het denken moeten ons steeds bijblijven wanneer we de fantasierijke en fantasiearme kinderen therapeutisch bijstaan. Bedenk eens hoe het menselijk organisme in de loop van 3 maal zeven jaar van 50 cm tot 1.80 m groeit. De groeikrachten die hiermee gepaard gaan, die de organen differentiëren tot aan de uitgebreide uitbouwen van het zenuwstelsel, komen stapsgewijs vrij voor het menselijk denken. Karakteristieke stappen in het ontwikkelen van het denkvermogen, in overeenstemming met de groeiprocessen, vinden plaats.
Tijdens de tweede helft van het leven, begin er een langzaam proces van involutie. De regeneratieve krachten nemen steeds verder af. Het zenuwstelsel verliest aan vochtgehalte; alle organen atrofiëren, verzwakken, herstel komt steeds moeizamer tot stand. Wanneer het lichaam niet meer bruikbaar is, treedt de dood in. Wanneer een mens op een gezonde wijze oud wordt, blijven de denkkrachten op een gezonde wijze verder ontwikkelen, ook al is het lichaam oud geworden. Dat kan, omdat de regeneratieve vermogens van het etherlichaam nu vrij komen en ter beschikking staan van nieuwe, creatieve mogelijkheden voor de denkactiviteit. Zij maken de nieuwe kwaliteiten van het denken bij ouderen mogelijk.
Een mens in de eerste helft van zijn leven, die met de vrijgekomen groeikrachten denkt, denkt op een meer persoonlijke wijze, hij ziet de dingen in relatie tot zichzelf. Hij gaat naar school, ontvangt beroepsopleiding, vindt zijn plaats in de wereld. Zijn eigen plannen hebben prioriteit. He streeft naar zelfrealisering. Dat is geheel in overeenstemming met de dynamiek van de vrije groeikrachten, die gefocust zijn op het opbouwen van het eigen lichaam. Het is nog verbonden met het denken. Vanaf 40- tot 50-jarige leeftijd, wanneer de mens in de positie is om zich bewust te worden van de kwaliteiten van de regeneratieve krachten, komt het denken steeds losser te staan van het zelf en het zelfbehoud.
Het is ineens makkelijker om aan anderen te denken op een meer zelfloze wijze, om de dingen van de wereld daar buiten centraal te laten staan; er kan nu voor wereldrealisering in plaats van zelfrealisering zorg gedragen worden. Het lichaam wordt zwaarder, opgezadeld met diverse beperkingen; denken wordt gezonder, minder op het zelf gericht en zelfopofferend. De wijsheid van de ouderdom komt tot stand omdat de nieuwe denkmogelijkheden stammen uit het afzien van het regeneratieve en jeugdige frisheid van de eigen lichamelijkheid.
Het is belangrijk dat jonge mensen goed voorbereid worden op een ontwikkelingsproces waarbij het mogelijk wordt dat de groeiprocessen, van het lichaam vrijgekomen, op een wijze die het mogelijk maakt dat het Ik het op kan pakken, en dat onthouden en vergeten op de juiste wijze kan plaatsvinden. Deze capaciteit kan niet tot ontwikkeling komen wanneer we ons laten meedobberen met het dagelijkse gebeuren. We moeten regelmatig een paar minuten van de dag besteden aan het terugdenken aan wat er gebeurd is op die dag, we moeten oefenen om een overzicht te verkrijgen over de ervaringen, en ze dan weer bewust vergeten. Het is een wilsoefening.
Kinderen met een wanverhouding ten opzichte van het herinneren of vergeten, hebben last van een storing van het metamorfoseren van de groeikrachten.
Oorspronkelijk zijn de onbewuste levenskrachten aan het lichaam gebonden. Wanneer deze krachten los komen van het lichaam, hebben we onbewust denken. Deze denkkrachten waar we de wereld mee kunnen leren kennen zijn aanvankelijk onbewust en worden bewust gemaakt door indrukken op te nemen, op school of in het dagelijkse leven. We weten alleen veel meer op een onbewust niveau dan op een bewust niveau. Het hangt dan af van de kracht van onze wil om te leren, of we ons bewust worden van wat we aan kennis hebben!
Deze vraag hangt nauw samen met gezondheid en ziekte. Is het lichaam gereed om de krachten die los komen, die tot denkkrachten te moeten worden, vrij te geven? Zijn ze overmatig en kunnen ze door het Ik als denkkrachten worden opgepakt? Of worden ze te vroeg vrijgemaakt? Zal de dynamiek van deze krachten, verbonden met het lichamelijke, aanwezig blijven? Dan kunnen ze misschien onverwachts manifesteren als onvrijwillige zieleninhoud met een compulsief of hallucinatoir karakter.
Mentale ziekten ontstaan daar waar de groeikrachten op een foutieve premature wijze gemetamorfoseerd worden.
Een fantasierijk kind, dat niet de ideeën of beelden kan loslaten, is niet mentaal ziek in de gewone zin van het woord. Hij is wel in een situatie waar er meer groeikrachten zijn vrijgekomen dan hij kan omvormen. Zijn gedachten hebben een eigen dynamiek behouden en zijn met het lichaam verbonden gebleven. Daarom kan het Ik ze niet voldoende controleren. Dit is duidelijk waarneembaar bij de kinderen. Wanneer iets (voor hem of haar) belangrijks door de leraar gezegd wordt, kan hij het niet meer loslaten, het blijft in zijn gedachten rondspoken en niets anders komt meer aan. Het is een teken van de neiging tot ziekte bij dat kind. Want ziekte heeft altijd te maken met het onvermogen tot integratie door het ik, van de vele mogelijke functies en activiteiten van lichaam en ziel. In plaats van integratie, vindt isolatie en fixeren plaats.
De tegenovergestelde kan ook gebeuren. De leerkracht zegt iets, en het gaat in bij de ene en uit bij het andere oor. Het Ik heeft onvoldoende kracht om de gedachten vast te houden. Het is belangrijk dat de pedagoog erop let of de kinderen neigen om de meegedeelde inhouden op een levende wijze tot zich te nemen en of het fixeert. Raken de kinderen verstrengeld in de aangeboden lesstof, of kunnen zij het weer loslaten? Een ademend proces moet gehandhaafd worden. Innemen, vasthouden, loslaten; dan zijn ze weer vrij voor iets nieuws.
Het kan ook gebeuren dat de inhoud van de lesstof het kind wel bereikt, maar het wordt zo diep in het lichaam opgenomen, dat het niets meer kan onthouden wat het gehoord of gezien heeft. Zijn bewustzijn blijft open en helder, maar hij behoudt niets!
Therapeutische ondersteuning
Ook hier moeten we de kinderen ontmoeten waar zij zijn.
Het fantasierijke kind
Waar is het kind met de neiging tot compulsieve gedachten, dat ideeën of beelden niet kan vergeten?
Wat gebeurt met onszelf wanneer we te veel problemen hebben die we niet kunnen loslaten en niet meer kunnen hanteren? Hoe gaan we hiermee om, zodat er weer ruimte komt voor nieuwe frisse ideeën? we gaan bij voorbeeld rennen, bewegen, de wind door ons haar, verse lucht om ons hoofd te ledigen en ons denken weer in beweging te zetten.
Beweging is ook de oplossing voor deze kinderen. Dat kan ook beweging zijn in het schrijven van een vloeiend lopend schrift. Bij alle activiteiten is er 'beweging' te bedenken. Zingen is ook bewegen. Wanneer je door angstige gedachten bevangen raakt, helpt het om te zingen (alleen op een donkere, eenzame weg lopen in de nacht). Bij het zingen is het hele lichaam vervuld van de vibraties van de eigen activiteit; de beelden en gedachten die in het hoofd blijven zitten, kunnen weer in beweging komen en de gedachten kunnen zonder obstructie weer vloeien.
Het is duidelijk dat het voor een fantasierijk kind, dat niet van zijn indrukken en beelden vrij kan komen, goed is om euritmie te doen. Voor deze kinderen is het een oneindig grote steun om met het hele lichaam te bewegen, in drievoudig lopen, rennen of huppelen. De vocalen hebben een sterke werking voor deze kinderen; ze leven immers in de bloedstroom en vormen de organen. Wanneer de kinderen ze oefenen terwijl zij drievoudig lopen – bij het bewegen, heeft het een kalmerende werking op de ideeën en beelden die onwillekeurig opduiken. De vocalen stimuleren de groeikrachten om de organen te ontwikkelen en verankeren de krachten daar, zodat zij niet zo gemakkelijk vrij komen. De klinkers stimuleren de wordingsimpuls en consolidatie van de organen.
Fantasiearme kinderen
Bij de fantasiearme kinderen, moet de pedagoog al zijn liefde en aandacht concentreren om ze te leren om hun zintuigen te gebruiken. Door het activeren van de zintuiglijke vermogens, kan de gedachten vorm verkrijgen, tot beelden en ideeën worden, die ze weer op kunnen roepen (herinneren). Deze kinderen kunnen kijken terwijl een ander persoon schildert, naar iets luisteren of met aandacht observeren – dat is de wijze waarop de indrukken ingeprent kunnen worden. Ook instrumentale muziek kan hier helpen. De fantasierijke kinderen kunnen musiceren en de fantasiearme kinderen kunnen luisteren.
Euritmie speelt een belangrijke rol voor beide typen. Fantasiearme kinderen hebben moeite om beelden of ideeën tot bewustzijn brengen. Zij kunnen geholpen worden door de consonanten door middel van euritmie te oefenen, meestal stilstaand (dus net de armen bewegen). Consonanten helpen om gefixeerde vormen op te heffen, ze werken deformatie tegen. Ze maken de geestelijke krachten iets losser van het metabolisch/ledematensysteem. Ze werken dusdanig op de organen, dat vastgezette vormen losser komen te zitten en scheppen nieuwe mogelijkheden tot vormgeving. Er kan een verandering plaatsvinden, in een gezondere richting. Daardoor worden de groeikrachten in staat gesteld om het denken op gang te brengen.
Wij zien hier dat zelfbewustzijn, zo belangrijk voor het latere leven, tussen herinneren en vergeten leeft, hoe het Ik geroepen is om op de drempel van het bewustzijn te staan als meester van slapen en waken, vergeten en onthouden. Dit beeld van het Ik als drempelwachter, wakend over het zielenleven, kan ons bijblijven tijdens het therapeutische werk, waar deze elementen ter sprake zijn.
Wanneer we naar de lichamelijke vormen en grootte kijken bij de groot- of kleinhoofdige kinderen, zien we het zegel van het Ik op het fysieke lichaam. Daarom is de therapie ook van fysieke aard.
In het geval van de kosmische of aardse kinderen, is het niet de vorm zelf, maar de processen waarmee de vorm tot stand is gekomen, waar we mee te maken hebben. We krijgen de indruk dat het zegel van het Ik hier meer in het functioneren van het etherlichaam zit. Daarom is de therapie meer gericht op het functioneren van de zielenkrachten. Het wekken van sterke gevoelens stimuleert de organen om de vormen volledig tot te ontwikkeling te brengen, omdat het Ik in staat wordt gesteld om – via het stimuleren van de astrale krachten – zijn weg naar de etherisch-fysieke constitutie te vinden.
Bij de fantasierijke en -arme kinderen, wordt onze aandacht gefocust op de bewustzijnsinhouden – hoe het Ik zich uiteenzet met dat wat door het astrale lichaam tot bewustzijn gebracht wordt. Dit heeft te maken met wat in slapen en waken leeft, in wat aanwezig is in vergeten en herinneren. Hier is het therapeutisch ondersteunen ook gericht op het versterken van de middensfeer; er wordt ondersteuning geboden aan het kind, om zijn mogelijkheid tot mens-zijn te verwezenlijken. We ervaren het zegel van het Ik hier in het astrale lichaam.
Vaak wordt in de pedagogische aanwijzingen het belang van de juiste wijze van ademen genoemd. Bij de kinderen waar bij de ene polariteit begonnen wordt, waar therapie leidt tot evenwicht in het middengebied, is er een duidelijke manifestatie van het archetypische beeld van het respireren als harmoniserende element tussen twee polariteiten: beweging en rust. Stilte en concentratie zijn de voorwaarden voor zinvolle zenuw-zintuiglijke activiteit. Aan de andere kant is de wil om in beweging te komen de voorwaarde voor enige metabolisch/ledematen activiteit. Leren ademen betekent om – in termen van het antroposofisch mensbeeld – leren leven in het drievoudig menselijk organisme, het leren vinden van de middensfeer.
Om in de klassensituatie goed te leren ademen, moet de lesinhoud met interesse opgenomen worden, het omgaan ermee op een vreugdevolle wijze. Waar er liefde is, is er echter ook altijd pijn. Om iets in liefde of interesse te ontvangen, betekent niet noodzakelijk dat het altijd gemakkelijk is – het kan om grote inzet vragen. Maar als de leraar de inhoud van dat wat hij aan de kinderen brengt, goed eigen heeft gemaakt en het op de wijze zoals hierboven genoemd aan de kinderen brengt, dan kan zelfs een kind met meervoudige ontwikkelingsachterstand erdoor geraakt worden; dan kan zijn sympathie gewekt wordt en kan hij er stapsgewijs inkomen. Wanneer de leraar de typologieën als uitgangspunt neemt bij het vinden van ideeën en het voorbereiden van de activiteiten, helpt het hem ook om het ademende element in de activiteiten te verwerken.
Door: Michaela Gloeckler, M.D.
From: Persephone
Arbeitsberichte Der Medizinischen Sektion Am Goetheanum 2
DAS SCHULKIND- Gemeinsame Aufgaben Von Arzt und Lehrer 1992
Bronnen door auteur genoemd
- Private publication for teachers: Rudolf Steiner, Faculty Meetings with the Teachers of the Free Waldorf School Stuttgart, Faculty Meeting on February 6, 1923.
- Rudolf Steiner, Knowledge of Man and the Form of the Lesson, Bibliography No. 302, 1978, Lecture on June 13, 1921.
- Rudolf Steiner, Knowledge of Man and the Form of the Lesson, Bibliography No. 302, 1978, Lecture on June 13, 1921.
- Rudolf Steiner, An Outline of Occult Science, Bibliography Nr. 23, 1977.
- Rudolf Steiner/Ita Wegmann, The Foundation for an Extension of the Art of Healing, Bibliography No. 27, 1991, Chapter 1.
- Rudolf Steiner, Development of Man, World Soul and World Spirit-Part One, Bibliography No. 205, 1987, Lectures on July 2 and IS, 1921.
- Rudolf Steiner, Curative Eurythmy, Bibliography No. 315, 1981.
Groothoofdig
De dynamiek van stofwisselings-/ledematenpool overheerst t.o.v. zenuw/zintuigpool
Kenmerken:
- hoofd domineert t.o.v. overige ledematen, eerder korte ledematen
- vitale bovenpool+ te sterke doorbloeding, te weinig afbraakprocessen.
- gebrekkige doorbloeding van de ledematen
- vertraging van de ontwikkeling
- (latent) scheel kijkend naar buiten
- introvert, in zichzelf rustend, weinig afleidbaar, warm gevoelsleven
- sterke fantasiekrachten, dromend, synthetisch constructief voorstellingsvermogen, verbeeldingskracht
- weinig betrokken op zaken; vaak vluchtig
- kunstzinnige neiging en begaafdheid
- Ik en astraallichaam worden afgeleid van het zenuw/zintuigsysteem, ze blijven liever werken als bij de kleuter
- eerder flegmatisch-sanguinisch
Kleinhoofdig
De dynamiek van de zenuw/zintuigpool overheerst t.o.v. stofwisselings-/ledematenpool
Kenmerken:
- klein hoofd t.o.v. het lichaam, de ledematen overwegen
- de bovenpool is vast, droog, bleek; eerder matig doorbloed hoofd
- versnelling van de ontwikkeling naar volwassen type
- (latent) naar binnen scheel kijkend
- ongeconcentreerd, extravert maar broeiend, snel afleidbaar door zintuiglijke indrukken, gauw geïrriteerd door de omgeving
- zwakke fantasiekrachten, wakker, nuchter, zakelijk
- analytisch, koel denken en voorstelling
- niet kunstzinnig begaafd
- ik en astraallichaam grijpen niet goed in, in stofwisselings-/ledematenpool
Huub de Ruiter, Antroposofisch arts over ADHD:
© Helend opvoeden 2025
