De zes heilpedagogische constituties
Inleiding en overzicht van de zes constitutiebeelden
Rudolf Steiner (1924) heeft voor de heilpedagogie zes mogelijkheden van disharmonie beschreven die gebaseerd zijn op de drieledigheid van het menselijk organisme. Het gaat om zes constitutiebeelden. Ze moeten gezien worden als beelden en niet als starre categorieën.
Met constitutie wordt bedoeld de onderlinge samenhang van de wezensdelen en hoe deze zich bij iemand uitdrukken in lichamelijke en psychische verschijnselen. Hiermee wordt dus duidelijk dat er een samenhang bestaat tussen lichamelijke, fysiologische en psychische verschijnselen en gedragingen. De constitutie wordt beschouwd als bepaald door een combinatie van erfelijkheid en omgeving en door de individualiteit van het kind. De constitutie is vanaf de geboorte werkzaam en ontwikkelt zich gedurende het leven. De mens is in wezen vrij om zich door zijn constitutie te laten bepalen of zich in te zetten om hierop grip te krijgen.
Het gaat om drie groepen van twee polariteiten die dynamisch zijn. Deze twee polariteiten zijn:
- De vormgevende kracht die tot verdichting en geslotenheid leidt.
- De oplossende kracht die tot openheid leidt waardoor de mens zich naar buiten richt.
Het is de kunst om daar het dynamische midden in te vinden. Dit heeft invloed op de lichamelijke gestalte en de psychische verschijning van het kind. Is er dus teveel eenzijdigheid dan kunnen er problemen ontstaan. De behandeling richt zich dan op het zoeken naar een evenwicht door een 'tegenwicht' te bieden tegen de eenzijdigheid. Het werkt het beste door aan te sluiten bij de constitutie van het kind, vanuit die positie kan een nieuw element aangedragen worden. In de volgende tekst wordt hierover meer praktische informatie geboden.
Er zijn drie clusters gerangschikt rondom de drieledigheid denken, voelen en willen.
Steiner beschrijft drie polariteitenparen:
- zwavelarm / niet kunnen vergeten tegenover zwavelrijk / niet herinneren
- gestuwd / epileptisch tegenover uitvloeiend / hysterisch
- te zwaar / weinig beweging tegenover te licht / overbewegelijk
De zes constitutiebeelden in schema
De sfeer = gesloten | Werkend op | De sfeer = open |
centrumgericht | perifeergericht | |
centripetaal | centrifugaal | |
vormgevend | oplossend | |
herinneren | het denken | vergeten |
zwavelarm | zwavelrijk | |
dwangmatig vasthouden | overmatig vergeten | |
afbraak | opbouw | |
gestuwd | het voelen | uitvloeien |
moeilijk zich verbinden met de omgeving | zich verliezen | |
ondoordringbaar | doorlaatbaar | |
rust | het willen | beweging |
te zwaar | te licht | |
bewegingsarmoede | overbewegelijkheid |
1ste paar: het zwavelarme en het zwavelrijke kind
Wat heeft zwavel nu met het fenomeen 'het vasthouden van herinneringen' te maken? We zijn hier op het gebied van het denken/zenuw-zintuigstelsel beland.
Het gaat hier om het niet kunnen vergeten versus het niet kunnen herinneren. De gezonde mens is in staat om voorstellingen los te laten, ze te vergeten, en ze later weer te kunnen herinneren. Dit vraagt een fijne afstelling waarbij de stofwisseling, het etherlichaam en de mate van de gebeurtenis een belangrijke rol spelen. Bij een trauma kan het zijn dat het erg moeilijk is om dit te verwerken en te vergeten. Het kan ook zijn dat het niet meer herinnerd wordt omdat het te diep wegzakt in het herinneringsvermogen.
Steiner introduceert het belang van zwavel en ijzer in de lichaamseiwitten voor het geheugen.
Hij heeft het over zwavel- en ijzerprocessen (1924) en niet zozeer over een natuurkundig meetbaar gehalte van deze stoffen. Bij ijzerrijke of zwavelrijke kinderen kan hiervan feitelijk geen teveel worden aangetoond. Het gaat er ook meer om dat deze fenomenen als beeldkarakter gekwalificeerd worden dan dat we alleen de natuurwetten volgen (Steiner,1925). Vanuit deze invalshoek kunnen we spreken over twee fenomenen.
1. Is er te weinig zwavel in het eiwit dan neemt het ijzergehalte in het eiwit relatief toe en kunnen voorstellingen niet of beperkt vergeten worden. Teveel aan ijzer leidt tot vroege verharding van de oppervlakte van de organen. Organen hebben een zéér belangrijke functie in het herinneren en daardoor in het hele denkproces. De oppervlakte van de organen (welk fenomeen ook meer als beeld gezien dient te worden) lijkt door de weinige zwavelprocessen te hard, waardoor voorstellingen er steeds weer op afketsen. Het orgaan neemt de voorstelling niet op, met daarna de mogelijkheid om het te herinneren. Nee, het ketst de voorstelling af waardoor deze meteen weer in de waarneming zit. Hierdoor lijkt er steeds een actuele waarneming te zijn en kan de indruk niet verteerd worden. Hierdoor kunnen dwangvoorstellingen en fixaties ontstaan.
Om deze reden kunnen zwavelarme kinderen de waarnemingen niet goed verteren. De indrukken worden niet vergeten wat kan leiden tot dwanggedachten. In feite gaat het dus om chronisch onverwerkte waarnemingen.
Zo'n waarneming/voorstelling blijft dus voortdurend terugkomen. Het wordt vast en onbeweeglijk en voor nieuwe voorstellingen is dan geen plaats meer. Dit maakt dat het kind ook geen beweeglijkheid heeft in het voorstellen en fantaseren. Het hele zenuwzintuiggebied lijkt verstard. Het kind is in feite heel fantasie arm.
IJzer is wel nodig om voorstellingen te onthouden, maar dus niet teveel, want niet voor niets bestaat de uitdrukking 'een ijzeren geheugen hebben'.
2. Is er een teveel aan zwavel in het eiwit dan ontstaat er een tekort aan ijzer. In dat geval ontstaat er doorzichtigheid van de oppervlakte van de organen. Hierdoor zakken de voorstellingen te veel erin weg, alsof het herinneringsvermogen een moeras is. De voorstellingen worden als het ware door de organen geabsorbeerd. Het kind kan die voorstelling niet meer uit zijn geheugen ophalen en dus in herinnering brengen. Het kan niet herinneren. De voorstellingen zitten onverteerd in de organen. Ze blijven daar zonder verteringsprocessen (verwerkingsprocessen) ronddolen en veroorzaken onrust in het gevoelsleven. Dit kan leiden tot uitbarstingen. De voorstelling kan dan onderhevig zijn geraakt aan de fantasiekracht waardoor deze niet meer overeenkomt met de werkelijkheid. Het kind wordt hierdoor een fantast die elke verbinding met de werkelijkheid heeft verloren.
We krijgen het volgende overzicht op het denkgebied:
- zwavelarm - ijzerrijk met moeite om te vergeten, dwang en fixaties
- zwavelrijk - ijzerarm met moeite om te herinneren, vergeetachtigheid en onrust.
1.a Het zwavelarme kind
Herkenning
Deze kinderen zijn over het algemeen wat gedrongen, soms tenger, maar vaak stevig gebouwd. Ze hebben meestal donker haar en donkere ogen (vanwege het relatief vele ijzer in hun lichaam).
Ze zijn niet soepel en beweeglijk. Vaak met opgetrokken schouders en een beetje zwaarmoedig. Er is weinig mimiek. Ze kijken wakker rond met een opmerkzame serieuze blik. Bij lichamelijk contact houden zij zich stijf, ze kunnen zich niet overgeven. Er is geen goede doorwarming van de handen en voeten. Er zijn relatief meer lichamelijke klachten, waaronder obstipatie.
De dwanggedachten kunnen fixaties worden waardoor er een onvrijheid ontstaat in het denken (obsessief) en handelen (compulsief). Ze hebben de neiging om steeds maar over hetzelfde te praten en vragen te stellen. De driftbuien kunnen eveneens zeer dwingend zijn. Dit kan behoorlijk escaleren in steeds dwingender en agressiever gedrag.
Er is ook veel angst. Er spelen stereotype fantasieën waarin veel vernietiging voorkomt. Het kind heeft veel houvast aan bepaalde handelingen, structuren, ruimtelijke indelingen en rituelen. Als dit weg is komt er paniek. Ze doen graag dezelfde activiteiten zoals het altijd gaat.
We zien dat ijzerrijke constituties vaak erfelijk zijn. Maar daarnaast kan het kind ervaringen hebben opgedaan die leiden tot verharding, bijvoorbeeld door traumatische ervaringen die niet te verteren zijn. Dit gebeurt ook als een kind in de kramp schiet vanwege een te autoritaire houding. Ook het te vroeg aanspreken van intellectuele vermogens kan een verharding bevorderen.
Behandeling
Het is van het grootste belang dat men de problematiek van de dwang en angst herkent en het kind de duidelijke structuur en veiligheid biedt waar het om vraagt. De opvoeder moet zich dus niet mee laten slepen door de angst die achter de dwang zit want anders raak hij, net als het kind, hierin gevangen. Dus vanuit de structuur kan er gewerkt worden aan het in beweging brengen.
Die structuur houdt in dat het kind weet wat er gaat gebeuren en dat veranderingen goed met het kind voorbereid worden.
Om het kind in beweging te brengen kunnen allerlei dingen gedaan worden, bijvoorbeeld door kleine variaties in het dagelijkse leven aan te brengen. Het aanspreken op zachte toon, bij dwangvoorstellingen een herhaald fluisterend en kalmerend toespreken om het eens van de andere kant te bekijken. Door terloops een opmerking te maken. Humor waar het kind ook om kan lachen, betekent een verademing. Een grapje, op een liefdevolle manier, over de weetgierige professor of de koppige ezel kan bij het kind herkenning oproepen waardoor het even zijn eigen vasthoudendheid kan loslaten. Of dat ze andere kinderen met dezelfde problemen herkennen en (als ze wat ouder zijn) inzien hoe de ander daarvan de 'gevangene' is. Belangrijk is hierin de humor en niet de spanning van de ernst.
Het werkt goed om het kind veel warmte te geven, in de kleding en in de voeding. Er kan gelet worden op ijzerarme en zwavelrijke producten. Het inwrijven met oliën werkt ook heilzaam.
Het kan helpen om een verhaal te vertellen met gedempt licht waardoor er een dromerige sfeer ontstaat. Het wakkere kind dient wat minder alert te worden, mag zich meer gaan overgeven aan de beweging van alledag en mag zijn controle even uit handen geven. Daarom dienen deze kinderen niet in een omgeving te zijn waar ze erg geprikkeld worden door prikkels van buitenaf zoals fel licht, muziek of televisiebeelden. Dit brengt ze weer terug in de wakkerheid die ze van zichzelf toch al hebben.
Beweging is ook te bewerkstelligen door te schilderen of zingen, of toneelspelen, om eens een andere rol te proberen. De motoriek mag in beweging komen door te dansen of door psychomotorische training. Zwemmen of euritmie werkt vaak heel goed.
Het is niet helpend de dwang te verbieden. Dit verhoogt alleen maar de spanning waardoor de angst vervolgens weer toeneemt en andere dwanghandelingen ontstaan. Zo wordt er bij de opvoeder een enorm appèl gedaan op zijn creativiteit om in gewoonten met de juiste timing beweging aan te brengen.
1.b Het zwavelrijke kind
Dit kind heeft dus moeite om voorstellingen terug te halen uit het herinneringsvermogen. De voorstellingen lijken afgesloten te liggen waardoor het lijkt alsof het kind niet kan onthouden. Het lijkt erop dat het kind nauwelijks of niet leert door ervaringen. Het is dromerig en vluchtig. Zwavel is nodig bij koorts en ontstekingen. Bij een te hoog gehalte aan zwavel overheersen beweging, warmte en oplossende kwaliteiten. De stofwisselingsprocessen overheersen in de zin van opbouw en afbraakprocessen. Daardoor treedt ook vaak irritatie en ontsteking (eczeem) van de huid op.
Bij deze kinderen wordt vaak lang gezocht wat nu het kernprobleem is. Op zich kan de intelligentie normaal zijn en ze worden ook wel eens ten onrecht onder de hyperactieve kinderen geschaard omdat ze moeite hebben met het focussen en daardoor druk kunnen zijn.
Herkenning
Vaak hebben deze kinderen blond, rossig of rood haar en een bleke gevoelige huid, koele droge handen, ronde kinderlijke fijne vormen in het gezicht en de gestalte en lichtblauwe tot grijsgroene ogen. Ze zijn gevuld maar niet dik.
De houding is wat naar voren gebogen, het gezicht soms even levendig maar vaak apathisch. Ze staren vaak weg. Vaak kijken ze angstig en onzeker. Ze komen kwetsbaar over. Ze bewegen zich sterk wisselend. Soms druk en onrustig, dan weer zitten ze lang stil, voor zich uit starend in een droomwereld, mond open. De beweging en motoriek is soepel, licht en harmonisch. Er is geen prestatiegerichtheid.
Er zijn regelmatig obstipatieproblemen, broekpoepen komt ook voor. De slaap is onrustig en meestal zijn ze vroeg wakker. Het kind blijft lang kinderlijk.
De aandacht is dromerig en vluchtig. Het zijn slechte waarnemers. Op zich kunnen ze wel aandacht opbrengen, maar omdat ze de voorstellingen niet goed kunnen terughalen, wat dus overeenkomt met onthouden, komen ze wat dom over, terwijl ze dit dus niet zijn. Dat maakt nogal eens dat deze kinderen zich somber voelen. Dit onvermogen doet zich het sterkst op school voor. Lezen gaat nog wel, maar rekenen en de kennisvakken zijn erg moeilijk. Dat terwijl de interesse er op zich wel is. Schilderen en tekenen lukt prima, evenals het nazingen van een melodie. Door de moeite om goed te onthouden is het identiteitsgevoel vaak zwak.
Mede hierdoor zijn er wel eens onvoorspelbare gevoelsuitingen. Er kan veel ongeduld zijn.
Vanuit die onzekerheid zoeken ze de steun van volwassenen en stabiele kinderen en claimen ze hen vaak. Een sterke kant is de creativiteit en originaliteit. Ze zijn fantasierijk maar dit kan wel eens doorschieten. Het kan leiden tot creatieve sociale en originele kinderen met hartenkwaliteiten, maar ook tot kinderen die neigen tot dwangmatigheid in het denken en die bizarre fantasieën hebben als hun gewone houvast niet genoeg veiligheid biedt.
De vergeetachtige kinderen houden van alles wat met water te maken heeft: baden, zwemmen, douchen, met de kraan spelen, met water in de mond rondlopen etc.
Behandeling
Omdat de indrukken bij dit kind niet goed beklijven en niet teruggevraagd kunnen worden, is het van belang deze kinderen ordening, herhaling, vastigheid en weinig prikkels aan te bieden.
Ook hier geldt natuurlijk weer dat je als opvoeder hun onvermogen in de juiste proporties moet inschatten en het de kinderen niet persoonlijk kwalijk neemt maar zorgt voor de juiste begeleiding.
Ze raken van alles kwijt en vergeten de tijd. Ze dienen geholpen te worden door ritmische herhaling en de dingen een vaste plek te geven. Bij het aanspreken laat je ze aankijken. Laat ze desnoods herhalen wat je gezegd hebt.
Afspraken en regels dienen ook vaak herhaald te worden. Er moet veel gewoontevorming zijn. De gewoontes kunnen op papier worden gezet of op pictogrammen.
Het trainen van het herinneringsvermogen kan gedaan worden door bijvoorbeeld 's avonds terug te kijken op de dag of een speciale herinnering op te roepen. Ook het leren van rijmpjes, versjes en rijtjes kan helpend zijn.
Conflicten, of sowieso gebeurtenissen kunnen nabesproken worden met er in het achterhoofd steeds oorzaak en gevolg er aan te verbinden door te (laten) vertellen over wat er eerst gebeurde en daarna... zodat er logica ontstaat.
Er zijn vanuit de heilpedagogie vele therapeutische mogelijkheden te noemen waaronder de wekkende massage. Dit is anders dan bij het dwangmatige kind. Het accent dient gelegd te worden op het wakker maken. Scherp geurende kruiden en oliën zijn voor een opwekkende werking heel geschikt. Zo werken ook bij muziektherapie de wekkende en fijnere instrumenten met een helder geluid dat zich richt op de voorstelling. Ook werkzaam is het naspelen van een melodie, het nazeggen van gedichten enzovoorts. Als er geschilderd wordt dient er gewerkt te worden aan een vorm en niet meegegaan te worden in het dromerige.
2de Paar: het gestuwde en het uitvloeiende kind
Hier gaat het om het gevoelsgebied. Het gaat hier om de vraag in hoeverre het kind zich kan verbinden met zijn omgeving en of het weer voldoende bij zichzelf (terug) kan komen. Dit is eenzelfde ritmiek als het in- en uitademen en als het ontwaken en inslapen. In 'Genezend opvoeden' (1924) beschrijft Steiner dat bij het inslapen en in zeer lichter mate bij de uitademing, de hogere wezensdelen (het ik en astraallichaam) het fysiek-etherische lichaam ten dele los laten. Bij het ontwaken en inademen ontstaat weer de verbinding. Die verbinding met het lichaam geschiedt met de organen. Nu kan het zijn dat de organen te open en doorlaatbaar zijn of juist te gesloten en ondoorlaatbaar. Zo komt men op twee verschillende configuraties van de wezendelen:
1. Als de organen te doorlaatbaar zijn hebben het ik en astraallichaam te weinig houvast in het lichaam en vloeien ze veel te gemakkelijk weer uit het lichaam. Het excarneert. Het ik en astraallichaam hebben dan nog niet genoeg hun werking kunnen doen in het fysiek en etherlichaam. De verbinding was te kort om standvastig de dag aan te vangen en om verder richting te geven aan het fysiek-etherische lichaam. Deze mens is dan te open en dreigt zichzelf te verliezen aan de omgeving. Bij een ernstige disbalans kunnen we spreken van een hysterische constitutie.
2. Het kan ook zijn dat het ik en astraallichaam juist teveel in het lichaam opgesloten raakt. Het lijkt alsof het gevangen is genomen in het lichaam waardoor er opstand en stuwing kan ontstaan. Idealiter houdt het ik en astraallichaam ook verbinding met de omgeving. Deze kwaliteit is niet alleen in het lichaam aanwezig maar ook als kracht om deze mens heen. Als dit laatste niet aanwezig is en deze wezensdelen zijn verankerd in het lichaam dan kunnen ze hun werk onvoldoende doen in het de sociale omgeving. Door deze eenzijdigheid krijg je nogal opzichzelfstaande persoonlijkheden.
Als er dan iets is, dan wordt dit ingehouden, opgekropt en kan er uiteindelijk een woedeaanval ontstaan. Men zou dit kunnen vergelijken met een epileptische aanval maar dan meer emotioneel. Overigens kan dit ook fysiek gebeuren.
Bij dit polariteitenpaar komen we tot het volgende schema:
organen zijn te gesloten | organen zijn te open |
vasthoudend | loslatend |
gestuwd | uitvloeiend |
epileptisch | hysterisch |
2.a Het gestuwde/epileptische kind
Bij dit kind is door een te dichte incarnatie van het ik en astraallichaam in het fysiek-etherisch lichaam te veel vastigheid en stuwing ontstaan. Hij kan de omgeving en zichzelf niet goed waarnemen, aanvoelen en tot acties overgaan. Hij komt niet goed uit zijn lichaam met zijn ik en astraallichaam, maar wil er wél (gedeeltelijk) uit. Alsof je ergens wordt opgehouden, wat gaat irriteren. Je wilt verder maar je kunt niet. Hierdoor ontstaat stuwing. Dit gaat gepaald met akelige lichamelijke gewaarwordingen zoals druk, spanning, te vol zijn, er nergens mee naar toe kunnen en irritatie. Het kan zelfs zijn dat, als de stuwing zeer sterk is, er een epileptische ontlading moet op- treden. De kracht van de opgehoopte energie is dan zo groot dat het bewustzijn erdoor wordt uitgeschakeld en het lichaam geschud wordt in een kramp of dat het kind met enorme kracht (veel groter dan een kind normaal kan hebben) zijn omgeving te lijf gaat.
Zoals eerder gezegd spelen de organen hierin een belangrijke rol. Een of meerdere organen zijn verhard en ondoorlaatbaar. De oorzaak hiervan kan verschillend zijn. Het kan aangeboren zijn maar het kan ook komen door een ongeluk. Als er een litteken is in bijvoorbeeld de hersenen, dan ontstaat er doorlaatbaarheid. Ook kan ernstige verwaarlozing of traumatisering verharding tot gevolg hebben. Het gedrag hangt sterk af van wélk orgaan te gesloten is. Dit kan fenomenologisch gediagnosticeerd worden maar de arts kan ook letten op grotere warme opeenhoping in een orgaan. Hier nemen de vier organen hart, nieren, lever en long een belangrijke functie in.
Herkenning
Het kind valt te herkennen door zijn versterkte mate van afgegrensd te zijn van zijn omgeving en zijn onvoldoende bewustzijn van wat daar gebeurt. Het kan dit niet aanvoelen. Hiervoor mist het de subtiliteit, fingerspitzengefühl. Daardoor botst dit kind met de omgeving en heeft het conflicten met leeftijdsgenoten, waardoor het isolement wordt versterkt. Er is niet zozeer sprake van één type omdat dit afhankelijk is van het gebied wat te gesloten is. Je zou kunnen zeggen dat ze grofweg wat zwaarder zijn, compacter en kunnen ondoordringbaar overkomen. Ze maken niet een licht stralende indruk van binnenuit. Er is eerder enige dofheid en zwaarte. De motoriek is over het algemeen wat houterig. Ze lopen nogal eens ergens tegenaan. In het lichaam zit meestal ergens gebalde spanning. Die spanning is ook in het gesprek merkbaar. Dit kan zich uiten in stotteren en tics.
's Morgens hebben deze kinderen vaak moeite met wakker worden. Het opstaan, gaat ze slecht af. Het duurt lang voordat ze echt wakker zijn en ze hebben last van een ochtendhumeur. Het inslapen en loslaten is vaak ook moeilijk.
In de puberteit is er sterke onbewuste lading t.a.v. de seksualiteit. Ze voelen een bijna onbedwingbare drang om dit uit te leven. Ze zijn hierop moeilijk aan te spreken zoals vaker het geval is. Ze hebben namelijk zelf geen of zeer weinig notie van hoe ze overkomen of wat ze aanrichten. Hier lijken ze een soort doofheid voor te hebben, alsof ze geen waarneming hebben voor het morele. Als er een bepaald interessegebied is kunnen ze dit erg goed volhouden en met veel kracht.
Ze kunnen nogal wisselend in hun stemmingen zijn en daardoor onvoorspelbaar. Ze kunnen behoorlijk claimen. In de regel hebben ze weinig fijngevoeligheid.
Behandeling
Dit kind moet wakker gemaakt worden in vele opzichten. Naast het lichamelijke is het de kunst om ze bewustzijn voor hun omgeving te laten krijgen. Er dient goed gekeken te worden wáár het kind niet wakker is. Op dát gebied zal hun bewustzijn verhelderd dienen te worden.
Je moet ze erbij halen, terugroepen en uitleggen. Kietelen, even aanraken of stoeien kan soms veel beter helpen dan praten. Goed gekruid eten leidt ook tot wakkerheid. Natuurlijk roepen deze kinderen irritaties op bij hun opvoeders. Ook hier is het weer de kunst om dit niet te uiten want het werkt alleen maar averechts. Ze trekken zich dan terug en de spanning loopt op. Het zakelijk benaderen is beter dan het uiten van gevoel omdat dit laatste meer spanning oplevert.
Om hun wakkerheid te bevorderen en de stuwing te ontladen helpt het veel kinderen om fysiek flink aangesproken te worden door lichamelijke dingen met ze doen (wandelen, spitten). Ook is het goed om waarnemingsoefeningen te doen ("ik zie, ik zie wat jij niet ziet…"). Het sociale gevoel train je door situaties uit te leggen.
Als therapie kan gedacht worden aan evenwichtsoefeningen, zwemmen, waarnemingsoefeningen, ademhalingsoefeningen (trompet spelen) om het evenwicht tussen in- en uitademen weer goed te krijgen. Ze kunnen er veel aan hebben om sociale vaardigheden te trainen.
2.b Het uitvloeiende/ te open kind
Bij het te open kind (ook wel de hysterische constitutie genoemd) is het fysiek etherische lichaam te doorlaatbaar. Dit is o.a. te zien aan de dunne huid en het snelle vochtverlies. Het lichaam vormt geen stevige basis voor het gevoelsleven en het bewustzijn. Het ik en astraal lichaam excarneren te snel. Het kind beleeft het lichaam weinig als van zichzelf en het is zeer sterk gericht op de omgeving. Indrukken die op het kind afkomen zijn zeer bedreigend door de overgrote kwetsbaarheid van het kind. De openheid voor de omgeving is zeer groot waardoor het kind gevoelig is voor helder voelend of helderziendheid. Ze lijken met hun bewustzijn tot buiten de grenzen van hun lichaam te leven. Deze overgevoeligheid kan ook een vermogen worden om andermans gevoelens feilloos waar te nemen. Hiermee kunnen ze niet goed om gaan en regelmatig wordt dit gebruikt in een conflict om zijn zin te krijgen.
Om meer bij zichzelf te komen heeft dit kind de neiging te dramatiseren, manipuleren of automutileren. Het zijn pogingen om meer zichzelf te voelen en te ervaren. Want deze kinderen hebben dat gevoel niet zo sterk vanuit zichzelf. Daarom houdt dit kind zich ook vaak met thema's als ziekte, ongelukken en dood bezig. Door de zwakke incarnatie is het realiteitsbesef en zelfbewustzijn ook zwak. Het kan zich zelf niet echt beetpakken waardoor initiatieven ook uitblijven. Ze denken vaak: "ik kan het niet, en als ik het toch doe, wordt het nooit zoals het wezen moet".
Je zou ook kunnen stellen dat deze kinderen vanuit zich zelf weinig egosterkte of integratiemogelijkheden hebben. De aansturing ontbreekt. In de ontwikkelingspsychologie wordt dit ook wel de executieve functie genoemd.
De reden voor deze te grote openheid kan dus liggen in de erfelijkheid waardoor de constitutie vanaf het begin mede is bepaald, maar kan ook na de geboorte door omgevingsinvloeden beïnvloed zijn. Dit kan door een te grote openheid bij de opvoeder, een symbiotische relatie met de opvoeder waardoor het eigen etherlichaam niet zelfstandig wordt, verwaarlozing waardoor het etherlichaam niet goed kan opgebouwd wordt of traumatische ervaringen waardoor er een soort terugschrik neiging ontstaat voor het lichaam.
Herkenning
Bij dit type kind zie je twee groepen wat betreft de gestalte.
1. De ene groep is fragiel, tenger en slank. Je ziet de aderen en botten (licht en dun) door de huid heen, die dun en bleek is. In hun houding zijn ze ineengedoken, soms met de armen om zich heen. Ze lijken zichzelf te beschermen door zich terug te trekken. Ze transpireren veel en hebben nogal last van bedplassen. In het eten zijn ze kieskeurig, ze hebben weinig trek. Ze maken meestal een weinig vitale indruk. Ze slapen niet makkelijk in. De ademhaling is oppervlakkig. Ze zijn niet goed doorwarmd en zien in de winter snel blauw van de kou.
2. De andere groep is juist stevig en mollig. Zij zien er blozend en gezond uit. Ze zijn niet zo kwetsbaar en hebben zelfs de neiging om op de voorgrond te staan. Hun bewegingen zijn juist niet voorzichtig, eerder wat grof. Ze zijn motorische onhandig.
Het eten kost ze minder moeite en ze zijn minder kouwelijk. Ze slapen snel in en slapen diep. Lichamelijk en seksueel zijn ze vroeg rijp en actief, terwijl de eerst groep hierin lang achterblijft.
Wat ze beide gemeen hebben is dat ze uiterst helder kunnen waarnemen en helder verstand hebben. Omdat ze hier nog niet zo veel mee kunnen, zoeken ze een houvast in een of enkele thema's waarover ze dan alles weten. Ze raken echter teleurgesteld door de onmogelijkheden die er zijn om hun ideeën in de praktijk te brengen.
Ze zijn erg kwetsbaar voor alle indrukken, zoals harde geluiden of kleuren. Het doet ze letterlijk zeer aan de oren. Ook is de reuk vaak goed ontwikkeld. Voor al dit soort zintuigindrukken zijn ze gevoelig.
Dit maakt dat ze zichzelf vaak als slachtoffer en hierdoor kunnen ze egocentrisch worden. De openheid maakt ze angstig en onzeker. Ze zoeken de veiligheid bij een volwassene of ze sluiten vriendschap met een dier of een zorgwekkend kind die geen bedreiging voor ze vormt.
Ze hebben een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Ze kunnen wijs overkomen maar al snel merk je dat dit niet van henzelf is maar dat het is aangevoeld.
Soms spelen ze graag op het toneel en hebben ze iets theatraal in hun optreden.
Behandeling
Deze kinderen hebben als het ware een extra huidje nodig. Wordt de veiligheid en zekerheid onverwachts doorbroken, dan kan het tot een hysterische uitbarsting komen.
Ze hebben baat bij een omhullende, behoedende benadering. De opvoeder dient niet mee te gaan in heftige emoties maar ze te beheersen. Hij moet ook zijn eigen grenzen goed aangeven.
Voorspelbaarheid is van belang. Niet meegaan in hun negativisme maar blijven aanmoedigen, door ze op weg te helpen. In het leren zelfstandig worden zijn de stappen als volgt: hand op hand houden, dan hand op arm houden, hand op rug houden, dan achter het kind staan om vervolgens in de buurt te zijn. Je zou het zo kunnen zien dat de impuls van het astraallichaam het lichaam niet bereikt waardoor de impuls niet omgezet kan worden in actie. Er is een andere persoon nodig om die verbinding te kunnen maken.
Die omhulling kan ook door kleding gegeven worden of de inrichting van de slaapkamer. Het kind zal snel wakker zijn en daarom is het goed om het aan te leren in bed te blijven en rust te houden.
Ze zullen activiteiten zoeken die bij ze passen, meestal fijngevoelig en kunstzinnig. Ze zullen geen lange wandelingen willen maken. Vraag hierin dan ook niet te veel en spreek ze aan op hun sterke kant. Het werkt goed om hen een zorgtaak in de natuur te geven.
Als therapie kan het helpen om ze in te wrijven zodat de huid verstevigd wordt en het eigen lichaam wordt ervaren. Kunstzinnige therapie kan ingezet worden waardoor het met kleuren kan leren werken waar moed voor nodig is. Muziektherapie (of lessen) waar geleerd wordt om op een blaasinstrument te spelen (trompet, kromhoorn) om de buikademhaling te activeren.
Dit heeft al heel wat kinderen geholpen om zindelijk te worden.
Onze huid vormt de grens tussen binnen en buiten. Het is een grens die ons scheidt van de ons omringende omgeving. Tegelijkertijd is de huid één van de belangrijkste zintuigen waarmee we met de omgeving in contact komen. Ook op het gebied van de ziel, op het psychologische vlak, zou je van een 'huid' kunnen spreken: een afscheiding tussen binnen en buiten, tussen ik en de wereld – niemand kan mijn gedachten en gevoelens direct waarnemen. Bij kinderen met een eerder open constitutie zouden we kunnen zeggen dat ze een te dunne zielenhuid hebben, dat de grens tussen binnen en buiten sterk doorlaatbaar is, er komt teveel bij hen binnen en tegelijkertijd leven ze zelf sterk in de omgeving. Er is onvoldoende afgrenzing ten opzichte van de omgeving, er ontstaat een overgevoeligheid.
Deze kinderen kunnen stemmingen en emoties van anderen haarscherp aanvoelen. Ze hebben de neiging 'mee te kleuren' met de omgeving en ze zijn heel knap in het naar hun hand zetten van situaties of andere mensen.
Ze zijn gevoelig voor zintuigindrukken, bijvoorbeeld voor aanraking en voor licht en geluid. Doordat ze met hun bewustzijn tot buiten de grenzen van hun lichaam leven, kunnen deze indrukken als pijnlijk worden ervaren. De gevoeligheid heeft het karakter van overgevoeligheid, kan ook worden tot het vermogen om andermans gevoelens waar te nemen, tot een (moeten) reageren op de zwakke plekken van de ander. Dit weten ze soms sterk uit te buiten. Hier hoort ook bij: het overdrijven van gebeurtenissen en gevoelens, situaties naar hun hand zetten en het (vaak onbewust) simuleren van lichamelijke klachten.
Vaak worden deze kinderen geplaagd door faalangst. Ze kunnen sterk opzien tegen een verandering of een taak die ze moeten opnemen. Als ze de drempel niet nemen om de opdracht toch uit te voeren, treedt na enige dagen mogelijk een gevoel van depressiviteit op. De onmacht in het denken (ik kan het niet, het wordt nooit goed genoeg) is dan overgegaan in een onmacht in het handelen.
Over het algemeen zijn deze kinderen kunstzinnig. Het is belangrijk deze kwaliteit verder te verzorgen: vb. toneelspelen, een muziekinstrument bespelen.
Met hun aandacht vragend gedrag staan deze kinderen in een groep vaak centraal. Ze treden soms graag op de voorgrond (bij voorbeeld. toneelspel), maar ze zijn zo kwetsbaar dat een ongelukkig geplaatste opmerking ze volledig onderuit kan halen.
Het zijn vaak ook begaafde kinderen, die hun gevoeligheid op een formidabele manier kunnen inzetten voor de mensen van wie ze houden. Als moeder hoofdpijn heeft, krijgt ze zonder erover gesproken te hebben, een kopje thee. Het zijn kinderen die echt kunnen meelijden met een ander: ze voelen het verdriet goed aan, begrijpen meer dan je zou verwachten.
In elk geval zijn het kinderen die veel aandacht vragen. Ze weten het steeds weer zo te regelen, dat je niet om ze heen kunt.
Het motto van de begeleiding is: het bieden van veiligheid, het stellen van grenzen en het versterken van de persoonlijkheid.
Veiligheid: We moeten ervoor zorgen dat het kind zo min mogelijk in onverwachte en onoverzichtelijke situaties terechtkomt. Een vast dagverloop met vaste tijden voor verschillende activiteiten is hierbij een steun.
Het afsluiten van de dag neemt een bijzondere plaats in: het is voor kinderen een mogelijkheid om dingen op z'n plaats te zetten en los te laten. Help het kind te reflecteren. Geef bijvoorbeeld af en toe een boodschap zoals: "Dat (en iets benoemen) was leuk hé, weet je nog?" of "Wat hebben we deze morgen gedaan?"… Het geeft dat het kind geholpen wordt beter vast te houden wat aan goeds geweest is, zodat het daar een tevreden gevoel over krijgt en niet al weer verlangt naar meer.
Deze kinderen spelen vaak met jongere kinderen, bij hen voelen ze zich veilig. Op die manier kunnen ze wel verantwoordelijkheden nemen en overwinnen ze hun onzekerheid. Sommige kinderen voelen zich sterk op hun gemak bij dieren en ontpoppen zich als uitstekende dierenverzorgers: ze weten wat het dier nodig heeft.
Ook kan veiligheid geboden worden door het kind te omhullen met warme kleding, verschillende dunne laagjes over elkaar ('extra huid' bieden). Hen de mogelijkheid bieden zich terug te trekken in een 'hutje' van (blauwe) lappen wanneer het hen allemaal teveel wordt, biedt ook veiligheid.
Grenzen: Met deze kinderen kan je geregeld scènes meemaken, waarbij ze over de grenzen van de opvoeder heengaan. Daarbij proberen ze soms medelijden op te wekken (vb. over een pijntje beginnen) op het moment dat er grenzen gesteld moeten worden, dat er op het gedrag gesproken wordt. Het is belangrijk je niet te laten meeslepen op het moment dat er een grens getrokken moet worden. Het is goed eerst het standje te geven dat je van plan was en daarna naar de pijn te vragen. Op die manier wordt het kind erkend in zijn gevoel, maar het krijgt niet de kans de situatie naar zijn hand te zetten.
Hou als opvoeder de leiding in handen en bepaal op welk moment de pijn of het verdriet een plek kan krijgen. Zo kan het kind niet meegesleept worden door de eigen emoties en verliest het daarmee niet de greep op zichzelf.
Het is belangrijk het kind te erkennen in zijn gevoel ("Je bent een beetje verlegen" of "Je voelt je nu verdrietig, verongelijkt…."), maar deze daarna in de juiste maat te zetten, ze voor het kind te ijken naar een objectievere verhouding ("Het is niet zoooooooooooo vervelend, maar zooo" of "Je bent boos, maar het betekent niet dat je daarom dat bepaald gedrag moet vertonen"…).
Warmte is voor zo'n kind zeer belangrijk: 'nuchtere warmte en warme nuchterheid'. Het kind moet niet-verbaal (bijvoorbeeld van de juf) de boodschap krijgen: "Ik hou van jou net zoals van iedereen, je bent bijzonder net als iedereen". Zo bewerkstelligen we dat wat het aan warmte en aandacht krijgt, ook werkelijk en dieper naar binnen kan, dat het kind de warmte ook binnen kan bewaren, dat het niet meteen wegvloeit. Lichamelijk contact - even de hand aanraken, je hand op de schouder - is soms voldoende als signaal: ik vergeet jou niet en het helpt het kind om zijn lichaam en dus zijn grens, te voelen.
Soms verprutsen deze kinderen leuke momenten, feestelijke gebeurtenissen… Ze doen dit ondanks zichzelf. Het helpt als je je als ouder vooraf voorneemt je niet in de bui van het kind te laten meeslepen en niet op het negatieve gedrag in te gaan. Een evenwicht tussen kort even duidelijk de grens aangeven en positieve aandacht geven, kan vaak werken.
Zo'n kind voelt haarscherp aan wanneer je 'je dag niet hebt'. Bouw vooraf bewust een muurtje tussen jouw verdriet, boosheid… en het kind. Het is voor het kind bedreigend wanneer de opvoeder zijn zelfbeheersing verliest. Op een ander tijdstip kan je daar met het kind, op zijn niveau, eens over spreken. Geef zo nodig je situatie aan: mama heeft niet goed geslapen en is daarom vandaag wat moe. Waak daarbij over de hiërarchie tussen ouders en kind:
- Je hebt als ouders recht op je privacy en dat geeft ook juist veiligheid aan (deze) kinderen
- Jij bepaalt wat je wel en wat je niet zegt aan je kinderen, ondanks vragen en doorvragen van de kinderen.
- Je kunt kort een reden geven, maar je gaat niet argumenteren of je verdedigen.
Het zijn kinderen die meer dan anderen voortdurend over de grens gaan en regels niet vanzelfsprekend aanvaarden. Regels moeten voor hen zeer consequent gehanteerd worden. 'Zo gaat het hier altijd' kan helpen de persoonlijke confrontaties te vermijden. Regels bieden deze kinderen veiligheid en zekerheid.
Ook op dit gebied moeten er grenzen gesteld worden: ga niet in op de 'rampenverhalen' die ze graag vertellen. Ze hebben de neiging steeds meer te overdrijven, waardoor ze het onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid verliezen. Toon innerlijke betrokkenheid, maar ga niet in op hun sensationele verhalen.
Deze kinderen voelen personen en situaties feilloos aan. Dit maakt hen kwetsbaar en onzeker, maar ze kunnen ook vanuit deze gevoeligheid reageren en anderen diep raken en kwetsen. Ze doen een appèl op het goed bewaken van je eigen grenzen als opvoeder, op het beheersen van je eigen emoties, op het objectiveren van het eigen handelen. Trek duidelijk de grens tussen jou als opvoeder en het kind. Vat hun gedrag en soms kwetsende opmerkingen niet persoonlijk op.
Het is vaak een hele kunst om een duidelijke grens te blijven trekken tussen de wereld van de volwassenen en de kinderwereld. Ze hebben de neiging de zorgen van de volwassene mee te dragen, zich te mengen met de contacten van de volwassenen. Ze kunnen volwassenen soms tegen elkaar uitspelen – bv. ouders tegenover de leerkracht. Ze vertellen op de ene plek soms de meest fantastische verhalen over de andere plek. Ook hier is ijken en kaderen heel belangrijk. Het vraagt veel vertrouwen tussen ouders en leerkracht om hier goed mee om te gaan.
Het kind kan gesterkt worden door in de begeleiding aandacht te schenken aan hiërarchie, zodat het zelf mag volgen en niet het gevoel hoeft te krijgen zaken zelf in handen te moeten nemen, zelf keuzes te moeten maken, wat onzekerheid versterkt.
In de begeleiding is het zoeken naar een evenwicht tussen omhullen en realiteit bijbrengen belangrijk. Bewaak als volwassene je eigen grens, want voor het kind voelt de aandacht die het krijgt, zelden als voldoende aan.
Het gewone, het saaie (in de volksmond) is voor deze kinderen een kwaliteit die we hen moeten gunnen. In hun beleven leeft een beetje 'Ik moet bijzonder doen, willen ze me zien, in mij geloven' en dit moeten we proberen om te buigen.
Het kind kan geholpen worden door zijn eigen fysieke grenzen beter te leren ervaren. Tastervaringen kunnen helpen de huidfunctie te versterken.
Versterken van de persoonlijkheid, van het 'ik': de bedoeling is dat het kind meer greep krijgt op zijn eigen situatie, dat het zelf kan bepalen wanneer het 'naar buiten gaat' of zich juist afsluit.
Vanaf een jaar of 9 kunnen de kinderen betrokken worden bij het opstellen van enkele regels en bij het afspreken van de eventuele sancties.
Help het kind op te ruimen (vaak kunnen ze het niet alleen). Leren opruimen = leren meer greep te krijgen op je omgeving. In een opgeruimde, geordende omgeving, verlies je je minder snel. Opvoeding is zelfopvoeding, dus geef het goede voorbeeld.
De onmacht in het handelen kan op deze manier begeleid worden: eerst voordoen, dan samen doen en vervolgens de moed geven om het te durven en zelf te kunnen. Het kind moet voorzichtig uitgedaagd worden. Geef hen zoveel mogelijk opgaven die net beneden hun niveau liggen en die ze zeker zullen aankunnen en dus succeservaringen opdoen. Langzaam kan de moeilijkheid opgevoerd worden.
Deze kinderen voelen personen en situaties feilloos aan. Dit maakt hen kwetsbaar en onzeker, maar ze kunnen ook vanuit deze gevoeligheid reageren en anderen diep raken en kwetsen. Ze doen een appèl op het goed bewaken van je eigen grenzen als opvoeder, op het beheersen van je eigen emoties, op het objectiveren van het eigen handelen.
In de klas doen tempoversnellende oefeningen en concentratieoefeningen het kind goed. (zie 'Kinderen met een raadsel' blz. 56 tot en met 59)
Er zijn specifieke antroposofische begeleidingen ontwikkeld voor deze kinderen via ritmische massage, kunstzinnige therapie, euritmie therapie.
3de Paar: het te zware en het te lichte kind
De dynamiek van dit polariteitenpaar zit in de stofwisselings-ledematenpool. Hier komt de kracht en de energie uit voort voor het willen en handelen. De stofwisseling kan te levendig en vitaal zijn of de stofwisselingsprocessen worden zodanig zwaar en traag dat ze verdichten en te traag worden.
De stofwisseling speelt een belangrijke rol in de ontwikkelingsstappen bij het kleine kind.
Steeds meer worden stofwisselingsziektes bekend die tot zwakzinnigheid of hersenbeschadiging leiden. Vaak hebben ze te maken met een inadequate en te trage afbraak van eiwitten. Het samenspel van het stofwisselings-ledematenstelsel is dus van invloed op de bewustzijnsprocessen.
We kennen hier ook twee types die polair zijn aan elkaar.
1. Als de stofwisseling overactief is kan dit tot gevolg hebben dat het kind over bewegelijk is.
2. Bij te zware/trage kinderen is die juist te traag. De waarneming is op zich goed maar de reactie is verstoord.
We komen dan tot de volgende tweedeling op het wilsgebied:
het trage kind | het overbewegelijke kind |
te zwaar | te licht |
zwakzinnig* | maniakaal* |
* Steiner (1924) gebruikt oorspronkelijk deze termen voor deze type kinderen. Hij duidt hiermee aan dat deze kinderen 'zwak van zinnen' zijn, dof, weinig alert en niet wakker. Hier wordt het probleem dus niet vanuit de intelligentie verstaan maar vanuit bovenstaand gezichtspunt. Met maniakaal bedoelt hij het 'manische' in de beweging en het hyperactieve kind.
3.a Het trage kind
De beschouwingen die Steiner tijdens de Heilpedagogische cursus over zwakzinnigheid hield, zorgt voor een heel andere benadering van het woord zwakzinnigheid. Hij gaat dus niet uit van de intelligentie en evenmin van het waarnemingsvermogen, zelfs in het geheel niet van de bovenpool van het kind, maar van de tegenovergestelde pool, namelijk het stofwisselings-ledematenstelsel.
Hij zegt: "dat het kind zich aan ons als zwakzinnig voordoet, dat merken wij het gemakkelijkst als wij bij het kind moeilijkheden constateren wanneer we het iets bevelen wat het met zijn benen moet uitvoeren, en als het kind dan aarzelt zijn benen werkelijk in beweging te brengen".
De bekende ontwikkelingsreeks 'lopen-spreken-denken' legt dit kind andersom af. Het kleine kind gaat eerst zuigen, grijpen, het hoofd optillen, zitten en lopen. Daarna volgen pas spreken, denken en het zich bewust worden van zijn omgeving. Door het zuigen en daarmee het opnemen van de (moeder)melk wordt het stofwisselingsstelsel in beweging gezet en gestimuleerd. Bij de ontwikkeling van het kind hangt veel af van het verloop van deze eerste basale processen. Bij het trage kind is er een hapering in de ontwikkeling geweest waardoor het kind niet in die stroom is gekomen.
Herkenning
Typerend voor deze kinderen is de trage tred van lopen. De voeten worden nauwelijks opgetild en het lichaam leunt wat voorover. Meestal zijn ze gezet. Het geeft geen wakker beeld. De motoriek is achter. Ze houden niet van sport. Ze doen over allerlei klusjes erg lang. De ontwikkeling is qua spraak en motoriek traag.
Ze zijn gevoelig voor allerlei stofwisselingsziektes, zoals buikpijn. Ze slapen graag en lang. Ze hebben ook een achterstand in het begrijpen en in het verwoorden van gedachtes en gevoelens. Ze hebben die natuurlijk wel! Wel kunnen ze heel zorgzaam zijn vanuit zichzelf.
Ze kunnen opgewekt zijn maar ook somber overkomen. Dat laatste kan erger worden als ze lang verkeerd begrepen en overvraagd worden. Ze houden van iets lekkers. Het streng aansporen van zo'n kind lokt meestal averechtse reacties uit.
Behandeling
Het motto bij de behandeling is het in beweging brengen van de stofwisselings-ledematenpool.
Dit betekent dat ze veel baat hebben bij beweging. Dit dient met veel geduld gedaan te worden. Het verzet en de koppigheid wat ze vaak laten zien, dient met kennis over de achterliggende problematiek begrepen te worden. Het kind wil wel, maar door onvermogen, traagheid en het niet begrepen worden, lukt het vaak niet. Wandelen, spelletjes, bouwen enzovoorts is goed voor ze. Die bewegelijkheid aanbrengen in de dag is net zo belangrijk. Dat wil zeggen dat er een vast ritmische dagindeling moet zijn met overzicht en vertrouwdheid. Maar dit moet niet te star. Er mag wel eens 'per ongeluk' wat verkeerd gaan.
Breng de beweging erin met humor. Laat de dag niet te abrupt beginnen, maar als ze opgestaan zijn, is met koud water wassen beter dan mee te gaan om dit met warm water te doen.
's Avonds kan het goed zijn om een gebeurtenis van die dag terug te halen om het herinneringsvermogen te stimuleren.
Therapeutisch kan er onder andere gericht gewerkt worden aan bovenstaande, door fysiotherapie, maar ook aan de stofwisseling door bijvoorbeeld medicatie of voedingsadviezen. Kunstzinnige therapie kan zinnig zijn om bewegelijkheid te oefenen d.m.v. schilderen, muziek of om in drama verschillende rollen te oefenen.
3.b Het overbewegelijke kind
Dit kind doet veel denken aan diegene die we in de kinderpsychiatrie de diagnose ADHD geven. Vanuit de heilpedagogie bezien is dit niet nauwkeurig genoeg. Zoals uit dit hoofdstuk blijkt is er steeds weer een andere 'drijfveer' waardoor een kind zich niet of moeilijk kan richten met zijn aandacht of interesse. Bij de zwavelrijke kinderen die moeite hebben met herinneren, is dit bijvoorbeeld anders dan voor deze groep. Daarom is het goed hiervan notie te nemen omdat de benadering van deze verschillende kinderen ook anders is.
Een belangrijke drijfveer bij het te lichte en bewegelijke kind valt te vinden bij de te snelle stofwisselingsprocessen. Als baby al is het te wakker, luistert en kijkt intens en reageert sterk met impulsieve bewegingen. Het kan nauwelijks nagenieten van het eten. Het kind voelt zich vaak niet echt behaaglijk in zijn lijf. Er komen van hieruit prikkels en alle prikkels van buitenaf erbij maakt dat het kind erg onrustig is. Het verdraagt nauwelijks een rusttoestand omdat die niet prettig aanvoelt. Zo zijn ze voortdurend uit op beweging, dadendrang en spanning en als dit niet genoeg is kan de provocatie opgezocht worden. Dit leidt bij het ouder worden vaak tot experimenteergedrag met alcohol en drugs.
Naast de biologische factoren die een oorzaak kunnen zijn, kunnen er ook andere redenen zijn geweest zoals problemen bij de zwangerschap (infecties, rode hond, zware griep of een virus).
Maar ook alcohol- of druggebruik kunnen een (mede)oorzaak zijn. Problemen bij de bevalling (te weinig zuurstof) zijn ook van belang. Na de bevalling kunnen nog tal van factoren een rol spelen zoals sommige kinderziektes, verwaarlozing op basaal niveau of kleurstoffen en suikers.
Herkenning
Deze kinderen zijn meestal tenger en sterk gespierd. Ze lijken voortdurend onder spanning te staan. Iets beweegt hen zonder dat ze daar zelf helemaal bij zijn. Ze lijken daarover niet de baas. Ze lopen meestal op de tenen. Stil zitten is er niet bij. Als ze iets in hun handen hebben kan het zomaar 'per ongeluk' kapot zijn, zonder dat ze het gemerkt hebben. Ze zijn er met hun gedachten niet bij. De motoriek is niet echt sterk, eerder zwak, als gevolg van gespannenheid, gedrevenheid en zwakke controle. Voor de tv en de computer zitten ze wel doodstil. Ze zitten er helemaal ín en kunnen zich er nauwelijks van los maken. Daarna is de onrust des te groter.
Deze kinderen hebben ook vaak buikproblemen omdat ze of weinig eten of te snel. Ze verteren slecht en hebben ook een weerstand tegen rauwkost en dergelijke. Ze zijn gevoelig voor toevoegingen. Ze hebben weinig binding met hun lichaam, voelen geen pijn of koude. Ze zien er vaak onverzorgd uit. Ze slapen weinig.
Er zijn vaak concentratieproblemen omdat ze zo sterk reageren op alle prikkels.
Eigenlijk hebben ze enorm veel behoefte aan ordening en aan iemand die hen hiermee helpt.
Ze hebben een behulpzame sympathieke houding. Ze willen veel voor de ander doen. Ze zijn open en vol vertrouwen, anders dan bij het te 'trage kind'. Maar omdat ze zoveel onrust veroorzaken in hun omgeving en daardoor negatieve reacties ontlokken, verandert die houding in een meer negatieve.
Behandeling
Het belangrijkste bij deze kinderen is als eerste het tot rust brengen van de beweging. Daarna pas de grenzen en duidelijkheid. De houding van de opvoeders moet daarbij uiterst consequent en liefdevol zijn.
Van belang is verder het creëren van een prikkelarme omgeving door een rustige inrichting van de (slaap)kamer. Vroeger bakerde men de baby's in om de hersengroei te bevorderen. Dit is voor deze kinderen een prima manier om begrensd te worden.
Aan de andere kant zijn het hele actieve kinderen en is het belangrijk om met ze in de actie te zijn. Kunnen ze ergens bij helpen en vertellen over wat ze die dag hebben beleefd (wat ook het herinneringsvermogen traint). Omdat ze zo'n hang hebben naar het spannende, dient er voor gewaakt te worden dat ze niet afglijden richting criminaliteit. Bij kleine overtredingen is het belangrijk stil te staan bij oorzaak-gevolg.
Trap niet in de valkuil om het kind af te wijzen. Speel veel spelletjes met spelregels en met structuur.
Als therapie kan er medicamenteus aan het stofwisselingsproces gewerkt worden.
Fysiotherapie kan helpen om bewuster met de bewegingen om te gaan. Kunstzinnige therapie om richting te leren geven aan wat het voorstaat en iets af te maken. Om de moraliteit te oefenen kan het helpen om ze een muziekinstrument te leren bespelen.
Tot slot
Deze zes beelden dienen creatief gebruikt te worden. Een kind zal nooit maar één enkel beeld hebben. Het materiaal dient gebruikt te worden om de drijfveren van het kind te begrijpen en een behandelingsplan op te stellen. Als we met bovenstaande inzichten de problemen willen begrijpen die zich bijvoorbeeld voordoen als autisme en ADHD, dan kunnen we hieruit veel opvoedingsadviezen halen.
Deze zes beelden worden overigens niet alleen voor kinderen gebruikt. In het latere leven kunnen deze onevenwichtigheden natuurlijk ook nog gelden. Herkenning van de constitutiebeelden bij volwassenen leert hen ook veel beter begrijpen. Het is een belangrijke basis waaruit de persoonlijkheid zich ontwikkelt. Het kan als de fysieke basis gezien worden, het materiaal waarmee de mens de wereld, de ander en zichzelf tegemoet treedt.
Een voorbeeld is de mens die zo uitvloeiend is dat dit leidt tot borderline persoonlijkheidsproblematiek. Vaak doen andere invloeden hieraan ook mee, zie het betreffende hoofdstuk hierover. Of als een mens zo gestuwd dat er gedacht kan worden aan neurotische problematiek. In de antroposofische volwassenenzorg spreekt men ook wel over de neurasthene constitutie welke nauw verwant is aan de epileptische constitutie.
Zo kan bij elk constitutiebeeld pathologie voorgesteld worden die op volwassen leeftijd zichtbaar is. De balans kan een beetje en veel uit evenwicht zijn.
Met de wetenswaardigheden die hiervoor zijn benoemd kan deze mens beter begrepen worden en kan de begeleiding of behandeling ook aangevuld worden. Het effect van bovengenoemde adviezen zijn op volwassen leeftijd minder sterk dan in de periode van de kinderleeftijd. Dit pleit ervoor om hiermee vroeg te beginnen.
Erik Baars en Martin Niemeyer hebben een meetinstrument ontwikkeld aan de hand van de zes heilpedagogische constitutiebeelden.
© Helend opvoeden 2025
