Vormen in het plantenrijk
Vormtekenen
Er zijn in het verleden vele pogingen gedaan de plantensoorten onder te brengen in een hanteerbaar systeem. Het stelsel waar de biologie zich tegenwoordig van bedient, berust op het werk van de Zweed Carl von Linné (genaamd Linnaeus, 1707-1778). In zijn 'Species Plantarum' legde hij de grondslag voor een derterminatiesysteem, waarin plantensoorten van elkaar worden onderscheiden aan de hand van de vormverschillen in het bloem- en vruchtgebied. Planten zijn op dit gebied het meest uitgevormd, en tonen hier de fijne verschillen tussen de soorten.
Naar hun overeenkomsten en verschillen worden de planten door Linnaeus ingedeeld in een hiërarchisch stelsel van soorten, geslachten, families, klassen en ordes.
Dit systeem blijkt redelijk te voldoen om planten te determineren. Het toont ook interessante verbanden aan tussen allerlei planten. Als vormsysteem is het echter niet op te vatten. Het heeft namelijk meer het aanzien van een ordelijke verzameling.
Deze manier van rangschikken past bij de negentiende-eeuwse denkwijze, waarbij alles in hokjes naast elkaar werd gezet. Een uiterlijke afspiegeling van dit denken zien we in de vaak prachtige, eikenhouten verzamelkabinetten, voorzien van vele laden, onderverdeeld in vakjes, en gevuld met schelpen, stenen, kevers of vlinders. De negentiende-eeuwse wetenschapper leek op een collectioneur, en hield zich feitelijk alleen bezig met de uiterlijke, dode kant van de natuur.
In onze tijd is een andere benadering ontstaan. Tegenwoordig wordt het belang onderkend van de onderlinge samenhangen in de natuur: de ecosystemen. Het biologisch functioneren, het leven van de wezens, wordt hierbij centraal gesteld.
Een determinatiesysteem dat bij deze benadering aansluit, zou gebaseerd moeten zijn op beschouwingen van levende planten in hun ontwikkelingsproces.
Goethe
Johann Wolfgang von Goethe (1749-1823) was behalve een befaamd dichter en schrijver, ook natuurwetenschappelijk onderzoeker. In zijn studies over plantenvormen heeft hij de grondslag gelegd voor een vormenleer (morfologie) die het levende in de plantenwereld betreft. Daarmee was hij zijn tijd dus ver vooruit. Tot op heden wordt het belang van zijn werk dan ook sterk onderschat.
Goethe stuitte bij zijn onderzoek op een fenomeen dat hij de oerplant noemde. Deze oerplant beschrijft hij als een geestelijk principe, een Idee, dat ten grondslag ligt aan de gehele plantenwereld. Het bevat in potentie alle vormen die planten zouden kunnen aannemen. Voor Goethe was dit geen abstractie, maar 'een idee dat hij met zijn ogen kon waarnemen'.
De nu volgende plantkundige beschouwingen zijn in navolging van Goethe's werk gemaakt.
De zeven planeten
Kenners zullen in de zeven groeistadia en de zeven plantenvormen onmiddellijk de overeenkomst gezien hebben met de 'zeven planeten'. Dat is geen toeval. Alleen is de benaderingswijze anders bij de gangbare astrologie.
Onze vormenstudie heeft de zichtbare werkelijkheid als uitgangspunt. Door deze werkelijkheid met een kunstzinnig gemoed te bestuderen, kan een beleving ontstaan van de geestelijke wereld. Bij de plantenwereld komt men dan in aanraking met de geestelijke wezens die met de namen van de planeten worden aangeduid.
Astrologen houden zich doorgaans echter niet bezig met de werkelijkheid. Men werkt met overgeleverde resten van zeer oude, spirituele culturen, en ziet de sterren- en planetenwereld als de veroorzaker van het menselijke wel en wee.
Het kan daarom tot verwarring leiden als de namen van de planeten in verband worden gebracht met de plantenvormen. Rudolf Steiner heeft hierom eens voorgesteld om in plaats van namen eenvoudigweg nummers te gebruiken: 1, 2, 3, enzovoort. De planetennamen worden hier toch gebruikt, maar de lezer zal dus moeten begrijpen dat dit niets met astrologie heeft uit te staan.
Planten en planeten
Bij de groei van de planten werken de planeten van buitenaf mee. We kunnen dit beleven in het karakter van de zeven groeistadia en in de zeven plantentypen. Het is echter ook mogelijk de planeten te beleven in de psychische sfeer die een plant omgeeft. Hieronder wordt een poging gedaan de verschillende sferen te typeren.
Saturnus
In het naaldbos heerst een ernstige, waardige sfeer. Alles is er rustig en ook de tijd lijkt er stil te staan. De grond is bedekt met bruine naalden, en er groeien geen frisse groene planten onder de bomen. De lucht is doortrokken met de krachtige geur van hars. De wind waait hoog door de boomtoppen en wekt een herinnering aan lang, lang geleden.
Jupiter
Een lindeboom staat op een dorpsplein. Weids spreidt hij zijn takken en bladeren uit en zijn kruin is groots en vol leven. In de lente bouwen vogels hun nesten tussen de bladeren. Insecten wonen in zijn schors. In de zomer is hij vol met zoetgeurende bloesems en omzwermd door bijen. Generaties van mensen vinden een aangenaam plekje in zijn schaduw rond de wortels.
Mars
De mensen kunnen snoeien wat ze willen, maar de frambozenstruik stuwt steeds nieuwe twijgen de grond uit. Hier, of een stukje verderop doormiddel van uitlopers. Geen vaste gestalte, maar wel voortdurend aanwezig. Ook in de winter: de kale takken steken krachtig uit de bevroren grond.
Zon
Het Sint-Janskruid verheugt ons met zijn evenwichtige gestalte van bladeren en bloemen. De hele groei is beheerst, geen deel van de plant is buiten proportie, en ieder detail is doorgevormd. Een fijn aroma getuigt van de genezende lichtkrachten die de plant in zich draagt.
Venus
De sleutelbloemen staan wat geheimzinnig verborgen tussen de wortels van een grote boom. Een fijn frisgroen rozet van levende en sappige bladeren, waaruit ranke stengeltjes ontspringen, die vol zitten met fijngevormde kleurige bloemen. Deze schoonheid is vluchtig en tijdelijk, en niet geschikt om de seizoenen te doorstaan. Maar het leven zelf laat het telkens opnieuw weer uit de aarde ontstaan.
Mercurius
Zodra de boon ontkiemt, begint ze te bewegen en dat bewegen gaat haar verdere leven door. De stengel kruipt over de aarde, vormt blad na blad, buigt opzij voor een steen, en slingert zich tenslotte om de twijgen van een stuikje. Bovenaan de struik groeit ze door en vindt houvast aan een naburig berkenboompje. Ook dit boompje wordt omwonden, en zo stijgt de boon tot grote hoogte. Daar vormt ze een mooie witte bloem die sterk aan een vlinder doet denken, ze vliegt nog net niet weg.
Maan
De cactus van de buurvrouw is bijna net zo oud als zij zelf. 's Winters staat hij in de vensterbank in de warme kamer, zomers op het beschutte terras. In de loop der jaren is hij van een ronde bol veranderd in een kort dik zuiltje. Aan de buitenkant is weinig te zien, maar in het sappige binnenste laat zich een bron van leven vermoeden.
Om half twaalf 's avonds komt de buurvrouw ons roepen. De cactus heeft na zestig jaar een bloemknop gevormd, en die is zich nu aan het openen. Een fantastische bloem, vuurrood en zo groot als twee handen, ontvouwt zich voor onze ogen. De volgende morgen is deze 'Koningin van de nacht' uitgebloeid; haar leven is ten einde.
Oefening 1
De vormentaal wordt toegankelijk als we bedenken dat vormen gefixeerde, gestolde bewegingen zijn. Zo is een vaas het product van de bewegingen van de pottenbakker. Een plant is te zien als het resultaat van groeibewegingen.
Door een object aandachtig te bekijken kunnen we innerlijk deze bewegingen meebeleven.
Dit meebeleven gaat in het begin makkelijker als je de bewegingen echt meedoet. Ga daartoe tegenover een object zitten, en doe met je handen en vingers de vormen na.
Als de oefening slaagt, hebben we de indruk alsof we ons binnenin de bewegingen bevinden. We merken daarbij al snel dat iedere beweging overeen komt met een specifieke emotie. Die emotie is nu beleefbaar als de zielsmatige oorsprong van de vorm.
Oefening 2
Bewegingen of emoties staan echter nooit op zichzelf, maar gaan uit van een wezen dat hierdoor kenbaar wordt. Dit wezen is denkend te beleven. Het is 'de idee', de geestelijke grond van de vorm.
Idee (wezen) >> beweging (emotie) >> vorm (uiterlijke verschijning)
We proberen ons denkend te verplaatsen in het wezen waar de beleefde bewegingen en emoties van uitgaan. Dit wezen is echter verwant met ons eigen IK, en kan daarom alleen maar beleefd worden door het zelf te zijn.
Daarom proberen we ons volledig met het object te identificeren. Op het moment dat we - met behoud van het eigen IK-bewustzijn - beleven dat we het object zelf zijn, is de oefening gelukt. We hebben de geestelijke oergrond van het object gevonden.
Wilfried Nauta
© Helend opvoeden 2025
