menu

2. Leerjaar twee - groep 4

Het leerplan  

De tweedeklasser gaat over van de sprookjeswereld naar de heiligenlegenden en fabels. In de karakters van fabeldieren leert het kind allerlei zielenkwaliteiten te spiegelen. De slimme vos tegenover de domme ezel, de snelle haas tegenover de trage schildpad enz. Voor het kind kan dit soms verwarrend zijn. Daarom worden naast deze vaak grappige en zeer menselijke verhalen ook heiligenlegenden verteld. Het is goed om ook verhalen te horen over mensen die gestreefd hebben naar een menselijke volmaaktheid. Ze roepen verwondering op en ontzag op.

In het sprookje van IJzeren Hans speelt de achtjarige koningszoon met een gouden bal in de tuin van het paleis. Zijn bal valt in de kooi waarin de wilde man uit het bos zit opgesloten; en hoewel het streng verboden is opent de jongen de kooi van de wilde man. IJzeren Hans neemt hem op zijn verzoek mee, en nu moet hij de goudbron behoeden. Doordat hij te veel met zichzelf bezig is, ontwijdt hij de bron en wordt hij de wereld ingestuurd 'op gebaande en ongebaande wegen'. Een prachtig beeld van het tweedeklas kind. Het kan nog spelen met de gouden bal (niet in het paleis, maar in de tuin), het heeft nog toegang tot de goudbron - maar het is leergierig en nieuwsgierig geworden, ontdekt zichzelf.

Wij vertellen in deze klas fabels en legenden van heiligen uit de middeleeuwen. In de sprookjes was het kwaad meer 'algemeen': de boze koningin, de boze kabouter. Wel zijn beide kanten (de verzoeking en de macht van het boze) duidelijk aanwezig. In de fabels leert het kind de eenzijdigheden beleven van wat men de lagere zieleigenschappen van de mens kan noemen. Het dier wordt in de fabels voor 100% in zijn speciale drift, begeerte, instinct getekend. Kort en zakelijk, zo is het. Verleiding tot geweld, macht, waan; sympathie- en antipathiekrachten gaan werken. In de 'wolf en het lam' zijn de antipathiekrachten groter dan de sympathie. In de 'nachtegaal en de pauw' zijn ze even groot; in de 'dankbare ooievaar' zijn de sympathiekrachten het grootst. In een tweede klas is het boeiend te ontdekken waar in de kinderen hun eenzijdigheden, hun 'diertjes' liggen. Men laat hun de fabels spelen, hun eigen 'dier' maar ook de tegenpool. En dan komt het grandioze van de keuze van de vertelstof: een vos, een leeuw, een wolf is, zoals hij is! Hij kan niet anders, nu niet en nooit. Een dier is, maar mens moet je worden. Dat is de inhoud van de heiligenlegenden. Het grote geheim en verschil tussen een mens en een dier is dat een mens zichzelf kan veranderen.

Dit zorgvuldig te behandelen lijkt mij in een tijd waar meer op de overeenkomsten tussen mens en dier wordt gewezen (de naakte aap, de geprogrammeerde mens) dan op de grote verschillen - zeer belangrijk.

Dit 'kunnen veranderen' zien wij in de heiligenlegenden. Deze mensen zijn nl. niet als heiligen geboren. Integendeel, vaak bezitten zij 'beestachtige' eigenschappen waarvan zij pas na een zware en lange strijd met zichzelf verlost worden. Daarna komen de licht-, liefde- en levenskrachten in hen tot ontwikkeling, waardoor zij helpend en genezend kunnen werken. De naam 'legende' voor deze biografieën houdt in dat deze mensen gemotiveerd worden zich te veranderen, door beelden, dromen vanuit de geestelijke wereld. Ook hier kan men de heilige die men behandelt - al of niet geschiedkundig juist - eerst alle ondeugden en onhebbelijkheden die bijvoorbeeld in een klas leven tot in perfectie laten uitleven, om dan na de verandering te horen zeggen: 'Zo gemeen was ie eerst en tóch een heilige geworden.'

Uit: Van Roodkapje tot Parcival, de vertelstof van de Vrije School, Wil van Houwelingen


Vertelstof is te vinden in de afdeling 'verhalen'

Web met fabels:

© Helend opvoeden  2025

naar boven