menu

Taalontwikkeling

Het leerplan - derde klas  

Woordsoorten

Werkwoord oefenen

De tafels en de stoeltjes worden aan de kant gezet. De kinderen staan verspreid in het lokaal. Lopen, zegt de leraar en daar gaan ze. Stampen. Ze stampen als dragonders in het rond. Ze kruipen, ze graven, ze drinken, ze slapen, ze springen, ze sluipen, ze snuffelen, ze buigen, ze klappen, ze zoemen en ze zitten. He, hé, eindelijk rust. Een meisje mag naar voren komen en iets doen. De anderen moeten raden wat. Wie het doewoord het eerst geraden heeft, mag de beurt overnemen.

Later in de periode leren de kinderen de zelfstandige naamwoorden en de bijvoeglijke naamwoorden. De leraar vertelt over Adam en Eva. Hand in hand wandelen zij door het Paradijs.

Onderscheid tussen zelfstandige naamwoorden en werkwoorden (doewoorden) worden bewust gemaakt door spelletjes en gedichten.

Oefenspelletje voor het benoemen en de omschrijving van de dingen

Adam gaf naam aan alles wat bestond. Eva vertelde hoe zij het vond.

Adam en Eva liepen door het Paradijs. Zij kwamen langs een beer en Eva zei: "Wat een groot beest." Adam zei: "Dat is een beer" Zij liepen verder. Toen kwamen zij langs een tijger en Eva zei: "Wat een mooi dier." "Dat is een tijger." En ze liepen door. Toen kwamen zij langs een aap en Eva zei: " Wat een gek dier." En Adam zei: "Dat is een aap." Ze liepen verder. Toen kwamen zij langs een boom en daar zat een slang in de boom.

Adam en Eva liepen door het Paradijs en ze zagen een schildpad en Eva zei: " Wat langzaam ", en ze liepen verder. Toen kwamen zij bij de boom der wijsheid en het slangetje zei: "Hier Eva, neem deze appel." "Nee, slangetje, dat mag ik niet." "Neem deze appel." "Nee slangetje, dat mag ik niet." Het slangetje sprak zo verleidelijk dat Eva de appel in haar hand nam en ze nam een hap van de appel. Ze ging naar Adam en zei: "Adam, neem een hap, Adam."

Twee kinderen spelen Adam en Eva, die nu niet door het Paradijs lopen, maar door de klas. Dit is de tafel, wijst Adam, waarop Eva antwoordt: Wat een stevige tafel. Adam: Dit is het aanrecht. Eva: Oh, wat een handig aanrecht. Dit is de prullenbak. Bah, wat een stinkende prullenbak.

De kinderen hebben de afgelopen dagen een paar keer deze oefenspelletjes gedaan.

Ze maakten zo kennis met de Doewoorden, de Adamwoorden en de Evawoorden.

De thema's zijn vaak naar aanleiding van de vertelstof gekozen.

De kinderen horen het geboorteverhaal van Mozes

De farao van Egypte, in wiens rijk de Hebreeërs in slavernij leefden, droomden over een klein kind dat zwaarder woog dan heel Egypte. Wijzen, die de betekenis van deze droom uitlegden, waarschuwden hem voor dit kindje, dat de bevrijder van de Hebreeërs zou worden. De farao gaf daarop bevel om alle eerstgeboren Hebreeuwse jongetjes in de rivier te werpen.

Mirjam, het zusje van de pasgeboren Mozes, droeg haar broertje in een mand naar de rivier en verborg hem in het riet in de wetenschap dat de dochter van de farao daar altijd langskwam. De prinses hoorde het kind huilen en wilde voor het vondelingetje zorgen. Mirjam, die dit gezien en gehoord had, kwam te voorschijn en stelde de prinses voor het kind bij een voedster te verbergen. Zo kwam het jongetje veilig terug bij zijn moeder. Vanaf zijn derde jaar ontfermde de farao's dochter zich over zijn opvoeding.

Een stukje uit een taalles: Werkplan Geert Groote School

Stimuleren van taal als communicatiemiddel

Gedichten, liedteksten en verhalen worden worden verteld, voorgelezen, gezongen en vaak ook gedeclameerd.

Korte en lange klanken in open en gesloten lettergrepen en meervoudsvormen van de zelfstandige naamwoorden krijgen veel aandacht en worden zo bewuster beleefd. Clusters van woorden met bepaalde medeklinkers vooraan, achteraan en midden in een woord, worden herhaald en gedeclameerd. Ook de niet-sprekende kinderen worden zodoende gestimuleerd om onderscheidend te luisteren. De zwak-sprekende kinderen worden aangemoedig om de klanken en de woorden ook te produceren.

Schilderopdrachten (of tekenen/bordtekeningen) als leermiddel

Adam geeft de dingen een naam.

Werkwoorden (doe-woorden) Hij leest een boek. Zij speelt met haar pop.

De dwergen dansen, hameren.

Gevoel uitdrukken: Aah, wat een mooie dag!

Beschrijvende woorden – dik en dun.

Zinnen - De vrachtwagen rijdt naar de markt.

De lieve oma kookt.

Voorzetsels - Vanuit de hoge toren op de wei, zie ik het bos in de verte. Onder de boom ligt mijn hondje. De appels in de boom zijn rood. De vogels vliegen in de lucht. De zon gaat onder.

© Helend opvoeden  2025

naar boven