menu

De dieren

Het leerplan - vierde klas  


De inktvis

Plots pakt en knakt hij,
grijpt en zuigt hij.

Om vooraf over te hebben (beeldend laten beleven wat de woorden uitdrukken, NIET alleen maar verbaal uitleggen)

zuignappen
tentakels
voelers
zwemvliezen

In de grote wijde zee, in de diepe blauwe oceaan, zwemt er een heel eigenaardig wezen. Het is rond, niet bolrond als een bal, maar lang en rond. Aan de zijkant van zijn lijf zijn er zwemvliezen, die sierlijk golven en bewegen wanneer hij zwemt. Het heeft kieuwen net als een vis, maar het is geen vis. Aan de voorkant heeft hij twee grote ogen, als schotels zo groot! Zulke grote ogen heeft geen enkele andere dier. Hij heeft verder een heel eigenaardige mond. Die lijkt meer op een snavel van een papegaai dan op een mond van een dier dat in het water leeft. Het allervreemdst zijn de uitsteeksels om zijn mond. Het zijn lange tentakels, het lijken wel op tongen. Soms houdt hij ze voor hem uit, allen bij elkaar. Dan vormen zij een soort tunnel. Soms bewegen ze overal om hem heen, ze worden dikker en korter of langer en dunner; ze rollen ineen als spiralen of strekken zich uit. Twee van de tentakels tasten en voelen voortdurend om hem heen. Zo wordt hij gewaar wat er om hem heen gebeurt.

Hij zoekt altijd naar eten. De andere acht tentakels (ja, het zijn er echt zoveel!) helpen bij het vangen van zijn eten. Dat kunnen garnaaltjes zijn, kleine krabbetjes of zelfs kleine visjes. Als er iets langs zwemt, steekt hij bliksemsnel zijn tentakels uit en pakt zijn prooi vast. Aan de tentakels zijn er kleine zuignapjes. Daarmee zuigt de inktvis zijn prooi stevig vast. De prooi kan het niet zomaar weer wegkomen als het eenmaal gepakt is.

Wij zullen de inktvis een naam geven die bij hem past. Hij zou heel goed Schoteloog kunnen heten, vanwege die grote waakzame ogen waarmee hij voortdurend om hem heen kijkt. Wel nu, Schoteloog is een leuk plekje aan het zoeken. Hij heeft honger. Hij weet dat tussen de rotsen vaak eten te vinden is. Als hij héél stil blijft liggen op een rots en héél goed blijft opletten, komt er vroeg of laat altijd iets langs zwemmen!

Schoteloog vindt al snel een goed plekje waar hij kan schuilen. Hij wil absoluut niet gezien worden. Dan zullen de visjes of de krabbetjes weten dat er gevaar dreigt. Daarom gaat hij in een dunne spleet tussen twee rotsen liggen. De rotsen zijn begroeit met algen en zeewier met mooie kleuren: geel en oranje en roze stipjes versieren de stenen. Er zijn verder ook wat zeesterretjes en mooie kleurvolle zeeanemonen. Er groeit overal zeewieren, dat steeds heen en weer zwieren in het bewegende water. Jij moet wel héél goed kijken wil jij Schoteloog kunnen zien, daar waar hij zo stil in de rotsspleet ligt!

Maar ook al ligt hij zo stil, Schoteloog slaapt niet. Neen, hij is wakker en waakzaam. Zijn ogen zijn wagenwijd open en hij kijkt heel goed om hem heen. Iedere kleine beweging in het water ziet hij. Zij twee voelers zijn uitgestoken en bewegen zachtjes en voorzichtig in alle richtingen. Zo kan hij voelen of er iets in het water om hem heen nader komt of beweegt.

Niet zo ver hiervandaan, zwemt een hele school (ja, zo noem je een groep vissen die bij elkaar hoort) kleine visjes. Ze zijn aan het zoeken naar kleine brokjes zeewier of andere lekkere hapjes. Ze hebben bijna alles weg gegraasd en zullen spoedig weer verder moeten gaan zoeken. Eén moedig klein visje, dat van avontuur houdt, wilt een nieuw plekje gaat zoeken. Hij laat zijn vriendjes achter en zwemt nu een eindje verder naar een partij rotsen waar hij denkt dat er veel te eten valt.

Het visje weet niet dat er al een ander bezoeker bij de rotspartij op de loer licht! De inktvis is niet te zien, hij lijkt net een rots met algen en zeewier begroeid. Ineens bemerkt de inktvis dat het water in beweging wordt gebracht. Ook al is het maar een klein visje, hij voelt het heel goed op zijn lijf! Met zijn wakkere ogen ziet hij al gauw dat het een visje is, waardoor hij over zijn hele lijf zo trilt. Hij stuurt zijn voelers voorzichtig naar voren en tast rond. Hij wil niet dat het visje hem bemerkt! Hij ontrolt zijn tentakels voorzichtig en houdt ze gereed voor de aanval. De geelroze en witte vlekken op zijn rug kleuren kastanjebruin en koperrood. Zijn tentakels en voelers kleuren roze en groen. Om zijn ogen kleurt het rozerood en blauw met een zilverglans. Op zijn buik bewegen de kleuren als dansende regenboogwolkjes.

Als een bliksemflits schiet de inktvis naar voren. Hij stuurt zijn voelers precies af op waar het water in beweging wordt gezet door het nader zwemmende visje. Zijn acht tentakels zijn recht naar voren gestrekt. Hij beweegt pijlsnel op zijn doel af. Met zijn voelers grijpt hij het visje vast. Met de zuignappen zuigt hij het stevig vast. Er is geen kans meer om te ontsnappen. Ook de tentakels helpen natuurlijk mee. Samen vormen ze een soort tunneltje. Het gebeurt allemaal héél erg snel. De scherpe snavel doet zijn werk, Schoteloog heeft weer een lekker hapje binnen gekregen. Maar nu heeft hij toch wel erg veel zin in meer eten. Het was maar een klein visje. Misschien is er ergens een lekker krabbetje te vinden…

Kijk eens wat hij nu doet! Hij gebruikt zijn tentakels om als een spin over het zand op de bodem van de zee te lopen! Hij lijkt echt wel op een reuzenspin als hij zo beweegt. Met zijn voelers woelt hij in het losse zand. Misschien schuilt er een krabbetje of een garnaal in het zand.

Ineens verstijft hij van de schrik! Het water om hem heen trilt tegen zijn lijf. Het is geen klein visje dit keer! De vlekken op zijn rug krimpen tot heel klein en verdwijnen bijna. Hij lijkt wel doorzichtig te worden! Als men niet goed kijkt, zal men niets zien, daar op het zand. Over en door zijn hele lijf voelt de inktvis het grote gevaar dat nu op hem afkomt. Hij ziet een donkere vlek boven zich hangen. Wat kan zo'n groot donkere schaduw maken?

Onze inktvis blijft niet wachten om te zien wat het is. Door zijn kieuwen spuit hij een donkere, zwartbruine vloeistof. Daarmee maakt hij een grote donkere inktwolk om hem heen, zodat zijn vijand hem niet meer kan zien. Tezelfdertijd zuigt hij zeewater op door zijn mond en duwt het even snel weer bij zijn kieuwen naar buiten. Daardoor schiet hij als een bliksemflits zo snel weg. Dat is een heel slimme manier om snel ergens te komen. Hij kan zo ook achteruit bewegen als het nodig is! Hij lijkt wel een straalvliegtuig!

Boven hem is de haai (ja, dat was de oorzaak van de grote schaduw boven hem) helemaal in de war geraakt. Hij kan niets zien vanwege de grote inktvlek. Ook als hij er uit zwemt, ziet hij nog steeds niets. Zijn lekkere hapje is verdwenen.

Waar is de inktvis? Hij is op zoek naar een rotsspleet waarin hij kan kruipen. Hij vindt een opening tussen twee rotsen en voelt eerst met zijn voelers of er niet al een andere bezoeker in dat donkere holletje ligt. Snel glipt hij naar binnen en blijft dan heel stil liggen. Eerst een beetje uitrusten. Hij is erg geschrokken. Hij blijft echter waakzaam. Je weet het maar nooit. Er kan een lekker hapje in de buurt komen, maar ook een vijand…

De koe

Op een weiland, aan de rand van het korenland waar boer Wim zopas zijn graan geoogst heeft, liggen en staat er een tiental koeien. Vanmorgen waren zij al heel vroeg wakker en heeft de boer ze al gemolken. Nu zijn ze daar op het groene weiland aan het grazen. Sommigen van hen liggen heel rustig te kauwen, anderen zijn bezig malse gras te plukken met hun tanden, tong en lippen. Alles helpt mee. Ze hebben van die grote platte tanden om ze te helpen gras te plukken. En ze hebben grote maaltanden achter in hun mond om te helpen met het fijn malen van het gras.

De koeien die aan het grazen zijn lijken niet genoeg te kunnen krijgen! Ze blijven maar gras plukken en doorslikken. Dan gaat eentje liggen. Het is Klaartje. Heeft ze nu genoeg gegeten? Ze ligt heel rustig maar... ze kauwt nog steeds! Hoe komt dat nu? Ja, zo zijn koeien nu eenmaal. Ze doen bijna niets anders dan alleen maar eten. Wanneer ze hun maag vol met gras gegeten hebben, dan komt het gras weer beetje bij beetje naar boven, terug in hun mond. Dan pas gaan ze het goed fijn kauwen. Ze hebben veel tijd, lijkt het wel. Als ze het gras helemaal fijn gemalen hebben met hun kaken en tanden, dan slikken ze het weer door. Dan gaat het weer naar hun maag, maar… je gelooft het niet! Ze hebben een tweede maag! Als ze het voor de tweede keer doorslikt, gaat het gras naar de tweede maag. Van de tweede maag wordt het dan naar de derde en daarna naar de vierde maag gestuurd. Dan pas is alles goed verteerd. Dan hebben ze alles uit het gras gehaald dat ze nodig hebben.

En dat is precies waar Klaartje nu mee bezig is. Ze is aan het herkauwen terwijl ze daar zo rustig ligt te dromen. Met haar grote bruine ogen lijkt ze een beetje slaperig, maar met haar kaken is zij hard aan het werken! Beetje bij beetje slikt ze het fijngekauwde gras weer door. Wat een enorm groot lijf heeft ze niet! Haar vier benen lijken maar dunnetjes. Hoe kunnen ze zo'n groot lijf dragen? Gelukkig hoeven koeien niet ver te lopen of hard te lopen op hun poten. Ze hebben altijd groene weilanden met veel mals gras. Daar zorgt de boer voor. Ze hebben hun benen alleen nodig om hun grote lijf van de ene naar het andere malse groen polletje gras te dragen. En om naar de stal te lopen. Dat is nooit al te ver weg. De volgende keer dat jij een koe ziet, moet jij goed kijken. Dan zal jij zelf zien hoe enorm groot haar lijf wel is! Ze hebben zo'n groot lijf nodig, want ze hebben wel vier magen daarbinnen, om al het gras dat ze eten te verteren.

Na een tijdje staat Klaartje weer op. Ze gaat weer gras plukken. Haar dunne benen kunnen haar gelukkig heel goed dragen tot bij het allerlekkerste sappigste stukjes groen. Zo gaat het wel heel de dag door. Eten, liggen om te herkauwen, rondsnuffelen waar er nog meer gras te vinden is en verder eten. Intussen verteert al het eten daarbinnen in de vier magen.

Waarvoor heeft Klaartje zoveel gras nodig? Ja, ze moet natuurlijk groeien en gezond blijven en in leven blijven. Daarom heeft ze eten nodig. Om zo'n enorm groot lijf gezond te houden moet ze ook heel veel eten. Maar er is nog een heel speciale reden. Klaartje zorgt niet alleen voor zichzelf, maar ze geeft ook een deel van wat ze met het gras doet weg. Iets heel belangrijks. Wie weet wat dat is? Melk! Gezonde melk. Dat geeft Klaartje getrouw iedere ochtend en iedere avond aan boer Wim.

Hoe geeft ze dat? Onder aan haar buik heeft ze een grote zak, een uierzak genaamd. Daaraan zitten vier spenen. Wanneer ze een baby heeft, een kalfje, zuigt het kalfje aan de spenen om melk te krijgen. Maar als het kalfje groot genoeg is om zelf gras te gaan plukken en eten, dan mag de boer de melk uit de uierzak halen. Vroeger deden mensen dat met hun handen, met hun vingers. Tegenwoordig hebben de boeren machine om de melk uit te zuigen. Ze knijpen ze om de spenen en dan wordt de melk uit gepompt.

Wat doen de boer dan met de melk?

De Koe

Hier komt een koe en nog een koe
Wij zeggen boe en nog eens boe!
En heffen onze grote kop
maar langzaam, langzaam even op.
Met alle ernst en alle kracht
wordt grazen steeds door ons volbracht.
Het eten goed verteren
kan niemand beter leren.
Wij eten kauwend 't hele jaar
en daarom is ons lijf zo zwaar.
Verteren 't groene gras der wei
en maken straks de kind'dren blij.
Want dromerig en ongestoord
en malend, kauwende maar voort,
wordt 't gras dat ons zo heerlijk smaakt
tot zuiverwitte melk gemaakt!
Wij houden veel van mens en aarde
en geven dagelijks iets van waarde.

De Adelaar

Statig en streng stijgt de adelaar
en staat als een stip in de stilte.

Hoog in de blauwe lucht, heel hoog en heel ver weg, is er een klein zwart stipje. Wat kan het zijn? Ver beneden is de aarde. Het is hier ruig en wild, de mensen komen hier haast nooit. Overal zie je struikgewas en bomen en gras en stenen en rotsen. Hier komen wel veel dieren. Het is een fijne plek voor allerlei soorten dieren. Ze kunnen hier goed grazen of jagen. De vogels vinden hier veel insecten of rupsen. Er is hier bessen en zaden genoeg.

Verder zijn er hoge bergen. De bergen zijn rotsachtig en boven, bij de kruin, zie je hoge steile kransen. Daar kunnen mensen niet lopen. Als ze de kransen zouden willen beklimmen, zouden ze touwen en haken moeten gebruiken.

Het zwarte stipje groeit groter. Dat komt doordat het naar beneden komt. Steeds groter wordt het. Nu is het nabij genoeg om te kunnen zien… het is een prachtige grote adelaar! Het komt in een duizelingwekkende snelle vaart naar beneden. Pijlsnel duikt hij naar de aarde. Hij grijpt met zijn grote scherpgenagelde klauwen iets van de grond af. Zonder de aarde te raken vliegt hij tot bij een veilige plek waar hij ook goed om hem heen kan zien. Hij wil niet dat zijn prooi door een ander wild dier afgepakt wordt! Hij heeft een muisje in zijn klauwen. Dat is maar een klein hapje voor zo'n grote vogel. Hij zal vandaag nog veel meer moeten jagen. Hij moet ook eten zoeken voor de jonge adelaartjes in het nest.

Tegen een van de kransen, op een smalle richel, is het nest. Voor een vogelnest is het erg groot. Maar de adelaar is ook heel groot. Hij bouwt zijn nest in de hoge, onbereikbare kransen zodat geen vijand zijn jongen kan pakken. Daar zijn ze veilig.

De adelaar

Ik ben de adelaar,
Vlieg om de rotsen daar,
Zoek steeds de steilste top,
Bouw daar mijn nest dan op,
Zweef in de luchten rond,
Raak weinig aardegrond,
Vlieg op de zon steeds af,
Die mij mijn veren gaf.
Klim langs de hemelboog
Steeds weer naar haar omhoog,
Vormt uit haar stralen zacht,
Zij niet mijn vedervacht?
Dat ik het eerst de dag
Steeds weer begroeten mag,
Hoog boven land en zee
Drijf 'k met de winden mee,
Grijp slechts mijn prooi op aard,
Die ook mijn nest bewaart.
Leer ook mijn jongen graag
Opstijgen van omlaag.

De Muis

Boer Wim klimt de houten trap naar zolder. Als hij boven komt, hoort hij een zacht geritsel. Uit de hoek van zijn oog dacht hij iets te zien bewegen. Neen, hij heeft het zich vast maar verbeeld. Maar ineens ziet hij weer een vluchtige beweging in een donker hoekje. Hij gaat nader om goed te kunnen zien. Ja, dat dacht hij al! Er is een donker gaatje tussen de muur en de vloer. Wat houdt zich daar schuil? Wat woont in dat holletje? De boer kan heel goed zien dat de houten balk doorgeknaagd is. Overal zitten er groefjes. Het lijk wel piepkleine slootjes. Wat kan het hout zo weg knagen? Boer Wim weet het maar al te goed.

In een donker hoekje, helemaal achter in zijn holletje, zit een heel klein diertje. Zijn hartje bonkt van boem-bede-boem en zijn snorhaartjes trillen van angst. Het heeft een spits (scherp) snuitje en vooraan zitten er een aantal scherpe witte tandjes. Zijn grote ronde flaporen bewegen en trillen telkens, want hij luistert héél goed. Is de boer er nog? Wat doet hij? Hij kan hem niet zien met zijn kleine ronde kraaloogjes, want hij zit te diep weggescholen in zijn holletje. Dan hoor hij dat de boer omdraait en weer met de trap naar beneden gaat. Voorzichtig komt onze Spitsneus naar voren op zijn kleine voetjes.

Maar het gevaar is nog niet voorbij. Boer Piet heeft het goed gezien dat er muizen op zijn zolder wonen. Hij gaat het niet zo laten. Er moet iets aan gedaan worden! Hij wil geen muizen op zijn zolder hebben! Dat kan hij echt niet gebruiken. Met hun scherpe tandjes knagen die kleine diertjes door dikke houten balken heen. De balken mogen niet doorgeknaagd worden, want ze moeten het zware dak van de boerderij dragen. Als de balken niet meer sterk genoeg zijn om het dak te dragen, kan het dak op een dag helemaal instorten! Bovendien wordt er vaak voedsel op zolder bewaard. Muizen maken het voedsel vies en daar kunnen de mensen ziek van worden. Verder eten zij alles ook nog op! Daarom mogen er geen muizen tussen de appelen of ander eetbare dingen wonen!

Boer Wim gaat Poek de poes halen. Poezen jagen op muizen. Zij vinden muizen goed smaken. Als er een poes op zolder zit, zullen de muizen wel een ander plekje gaan zoeken om te wonen. Dan knagen zij niet verder door de balken heen!

Spitsneus komt uit zijn holletje te voorschijn. Hij heeft zo'n honger. Muizen kunnen niet rusten tot ze hun buikjes trommeldik gegeten hebben! Hij snuffelt rond om te zien of er nog wat te eten valt hier op zolder. De vorige dag was hij onder in de kelder om daar te zoeken naar iets om te eten. Maar de laatste rotte appelen waren weg. De boer heeft ze weggehaald en naar de composthoop gebracht. Het was bijna tijd voor de nieuwe oogst, en de kelder moet goed schoongemaakt wordt voor de verse appelen hierheen gebracht kunnen worden.

Hij dacht dat hij hier op zolder misschien nog wat zou vinden.

Ineens gaat de deur van de schuur open en daar komt Poek de poes naar binnen! "Ga maar muizen jagen, Poek", zegt de stem van boer Wim. O jee, dat is mis! Roetsj… zo snel als een bliksemschicht verdwijnt Spitssnuit! Zijn voetjes kunnen erg snel zijn als het nodig is.

Muizen kunnen verder heel goed klauteren. Ze hebben van die lange dunne teentjes waarmee ze zich kunnen vasthouden. En om nog beter te kunnen vasthouden, hebben zij ook nog hun staartje. Die lange dunne staart zit vol met ruwe schubjes. Ze krullen hun staart om balken of pijpen of takken heen. Zelfs tegen de stenen van een muur kunnen zij zich met hun staart vastklampen! Dat moet ook wel, want muizen moeten hard werken om hun eten te pakken te krijgen. Daarvoor hebben zij hun korte beentjes en hun lange staarten nodig. Ze kunnen hun lijfjes overal heen dragen waar daar eten te vinden is.

Hij kan ook heel goed springen. Daarvoor heeft hij van die sterke, iets langere achterpootjes. Soms, zoals nu, dreigt er gevaar. Daarom springt hij snel weg tot bij de muur. Daar weet hij een veilig plekje. Er is een scheur in de muur, net groot genoeg voor een muis, maar te klein voor een poes! Spitssnuit zit muizenstil. Zijn hartje bonkt en zijn snotharen trillen. Ja, zijn hele lijfje trilt! Zijn oren zijn gespitst. Poek zit vlak voor de plek in de muur waar de scheur is. Met zijn poot probeert hij de muis te pakken te krijgen. Hij ruikt hem heel goed! Ook poezen hebben goede neuzen en snorbaarden. Onze muis blijft gewoon heel stil zitten. Dat kunnen muizen heel goed doen. Zij kunnen het ook heel lang volhouden om zo stil te blijven zitten. Uiteindelijk moet Poek de poes het opgeven. Hij hoort elders iets ritselen en gaat op onderzoek uit. Spitssnuit grijpt nu de kans om weg te komen.

Hij klautert naar de raam, springt vanaf de vensterbank tot bij een houten balk en klimt snel naar beneden. Hij heeft nog steeds zo'n honger… waar kan hij toch eten vindt? Er zit maar een ding op. Het korenland is vol met heerlijke graankorrels. Daar houden muizen nog het meest van. Het is echter erg gevaarlijk, want het is oogsttijd. Spitssnuit laat zijn pootjes hem zo snel dragen als ze kunnen. Het lijkt wel of ze niet eens de aarde raken! Zijn snuffelneus weet precies waar hij heen moet! Bij het land aangekomen, begint hij meteen te knabbelen. Hij pakt de graankorreltjes vast in zijn pootjes. Hij houdt ze vast met zijn dunne teentjes en knaagt door het harde buitenste schilletje om bij de zachte binnenkant van het zaadje te kunnen komen. Met zijn scherpe tandjes knaagt hij het poederfijn. Ineens trilt alles om hem heen. Zijn lijfje schudt alsof de aarde instort! Alles beweegt en dreunt om hem heen! Het is boer Wim. Hij zit op de grote combi-oogstmachine. Daarmee snijdt hij alle korenaren af. Aan het andere eind komen dan grote zakken vol met gouden graankorrels weer uit. Ze worden 's avonds op de wagen geladen en naar de schuur gebracht. Nu is het hier wel de allergevaarlijkste plaats waar een muis kan zijn!

Ach, arme muis! Hij wist wel dat het hier gevaarlijk was. Daarom was hij in de eerste plaats niet hier gekomen, maar naar de schuur gegaan. Wat moet een hongerige muis toch doen? Muizen moeten eten hebben om in leven te blijven. Het valt niet mee. Een muizenleven is niet gemakkelijk. Onze muisje rent zo snel als ze kan naar een veiliger plekje. Op een stukje weiland, naast een polletje gras gaat ze met haar scherpe nageltjes en vlijtige pootjes aan het graven. Al snel heeft ze een klein holletje. Haar tandjes knagen ook mee. Muizen moeten altijd blijven knagen, want hun tanden groeien steeds langer, net als onze vingernagels. Als ze knagen, slijpen ze ook hun tanden. Daar is geen eten in dit holletje te vinden, maar er zijn ook geen vijanden. Heel de dag blijft Spitsneus in dit holletje. Hij is misschien veilig, maar hij blijft zich opgejaagd en bang voelen. Jij weet maar nooit welke nieuwe gevaren er kunnen komen… Steeds luistert hij met zijn grote ronde oren. Steeds snuift hij in de lucht en trillen zijn snorharen mee. Telkens, als hij iets hoort, bonkt zijn hartje - doef doef doef.

Uiteindelijk wordt het stil. Het zal buiten nu wel donker geworden zijn. Dan moet een muis nog steeds voorzichtig zijn. Er zijn namelijk vossen en uilen in de nacht. Vossen en uilen vinden muizen lekkere hapjes… Uilen kunnen erg goed zien in de nacht. Spitssnuit loopt niet over het open veld, maar rent voorzichtig van het ene schuilplaatsje naar de anderen. Hij zoekt donkere schaduwplekjes of struikgewas uit om langs te rennen. De lucht hangt zwaar van de geur van vers geoogste rijpe graankorrels. In de schuur liggen alle zakken vol met heerlijke graankorrels opgeslagen. O, wat heeft hij nu toch een verschrikkelijke honger! Zijn neus leidt hem naar de plek waar de geur het zwaarst hangt. De schuur! Maar in de schuur is Poek de poes nog! De muis ligt in zijn holletje te wachten. Uiteindelijk hoort ze de poezenstappen weg trippelen in de richting van het huis. De poes heeft zijn eigen eten geroken! Nu komt onze muis snel uit haar schuilplaats. Ze rent naar de zakken vol graan. Die zakken zijn natuurlijk goed dichtgebonden, maar dat is geen probleem voor een muis! Met haar scherpe tandjes knaagt ze er snel doorheen en de rijpe graankorrels stromen naar buiten. Nu is het muizenfeest! Ze moet echter snel zijn. De poes kan zo weer terug komen. Ze smult al te lekker, tot haar buikje trommeldik is. Wat een dag. Een muizenleven is niet makkelijk. Ze moet nu genoeg eten, want misschien is er morgen niet weer zo'n kans als vandaag.

Een vlinder ontpopt

Deel 1

Op een steeltje van een blad zitten allemaal kleine gele stipjes – waar komen zij toch vandaan? Wat zijn het? Ze zijn heel klein, je kunt het gemakkelijk missen als je niet goed kijkt. In elk stipje zit er een piepklein rupsje. Het is nog geen rupsje, maar het is bezig om een rupsje te worden. Het is bijna tijd dat hij er uit mag kruipen. Als het een paar dagen achter elkaar lekker warm is, groeien de rupsjes harder in hun eitjes. Als ze eenmaal buiten in de zonneschijn zijn, dan beginnen ze meteen te eten. Eerst eten zij het dopje van het eitje op. Dan beginnen zij aan het eerste stukje blad dat ze kunnen vinden te knabbelen. Verder eten ze alleen maar bladeren.

Iedere dag en zonder van ophouden te weten, blijven ze dooreten! Ze eten en eten en eten en eten. Ze eten zoveel dat hun huid te klein worden! Dan scheurt de huid open. Ze kruipen uit de oude huid. Net zoals jij en ik onze kleren uitdoen, zo doen zij hun huid af! Gelukkig zit er onder de oude huid al een nieuwe, rekbare huid. Ja, die nieuwe huid is net elastiek. Ze kunnen er weer ingroeien. Koopt mamma voor jou ook wel eens kleren waarin jij een beetje kunt groeien? Dan gaat het een beetje langer mee. Na een tijdje gebeurt het weer. De oude huid valt eraf en er is weer een rekbare huid eronder. Dat gebeurt drie of vier maal in het leven van een rups.

Deel 2

Zo gaat het door met eten en groeien, tot op zekere dag onze rupsje niet meer eet. Hij beweegt zich steeds langzamer. Op een gegeven moment zoekt hij een beschut plekje. Hij gaat zich onderaan een blaadje of aan een takje of steeltje vast zetten. Weet jij hoe hij dat doet? Hij heeft haakjes aan de achterkant van zijn lijf! Hiermee haakt hij zich vast aan een takje en dan hangt hij daar, ondersteboven, aan de tak! Dan beweegt hij helemaal niet meer. Nog een maal splijt zijn huid open. De nieuwe huid eronder wordt hard. Het wordt steeds harder tot het een stevige cocon is. Wij noemen zo'n cocon ook een pop. Het lijkt wel of de rups dood is. Hij is stil en hard. Het lijkt wel een steentje dat daar hangt! Wat is er aan de hand?

Het duurt wel een hele tijd voor dat er weer iets gebeurt. Wij zullen moeten wachten.

Deel 3

Daar hangt de pop nu al een paar weken. Binnenin is er wel iets aan de hand, ook al lijkt het van buitenaf of onze rups dood is. Op een mooie zonnige dag gebeurt het! Iets beweegt in de pop. Iets probeert zich los te maken uit de pop! Het perst zich langzaam uit de pop. Als hij er eenmaal uitgekropen is, is hij erg moe. Dan moet hij eerst rusten. En wij moeten wel héél goed kijken om te zien wat het is. Want het ziet er nog een beetje bleek en nat en gekreukt uit. Hij rust en tezelfdertijd drogen de warme zonnestralen hem. Langzaam vouwt hij zijn vleugels uit, en dan komen de prachtige kleuren ook tevoorschijn. Het is een vlinder! Hij moet een paar uren wachten tot zijn vleugels stevig zijn en dan pas hij kan vliegen. Het lijkt wel of de zon zijn vleugels eerst moet gladstrijken! Dan fladdert hij weg. Hij zoekt bloemen. De vlinders zoeken altijd de bloemen op. Zij hebben dezelfde mooie kleuren als de bloemen. Ze horen bij elkaar.

Deel 4

De vlinder dartelt en fladdert vrolijk rond. Hij vliegt naar een vlinderbos. De lila bloemen zitten vol met zoet sap. Dat zuigt de vlinder op. De vinder heeft een lange dunne tong. Eigenlijk is het een rietje. Met dit rietje zuigt hij het sap uit de bloem. De bloem vindt het fijn als de vlinder zijn sap opzuigt Het gele poeder in de bloem zit aan de poten van de vlinder vast. Dat poeder noemen wij stuifmeel. Als de vlinder straks naar een andere bloem vliegt, neemt hij het stuifmeel mee. Dat is nu precies wat de bloem zelf ook heel graag wil. Hij kan niet zelf zijn stuifmeel rondstrooien. De vlinders en de bijen kunnen het voor hem doen. In ruil daarvoor laat hij hen van zijn lekkere zoete sap opzuigen.

Wanneer de vlinder op een bloem zit, lijkt hij zelf net een bloem. Wanneer de vlinder in de lucht rondfladdert, lijkt hij een beetje op een vliegende bloem! Bloemen en vlinders horen bij elkaar. De vleugels van de vlinder lijken een beetje op bloembladeren en de bloembladeren lijken een beetje op vlindervleugels, niet waar? Wanneer de vlinders naar beneden kijken, lijken de bloemen daar onder op de grond weer net vlinders die aan de aarde vastzitten. De vliegende vlinders lijken op bloemen die zich los hebben gemaakt van de aarde en in de hemel rondvliegen!

Versjes en liedjes bij het thema mens- en dierkunde

Ik verzamel moed en kracht

Ik verzamel
Moed en kracht.
samentrekkend gebaar
Ben niet bang
voor drakenmacht.
zelfde gebaar, 4 keer stampen op de plaats
Michaël wil de strijd
Gaan voeren
openend gebaar
Met de lichtkracht
In mijn hart.
het gebaar blijft, licht huppelen op de plaats.

Ik heb twee voeten

Ik heb twee voeten l.& r. afwisselend naar voren en wiebelen
Om de aarde te begroeten. A-gebaar met benen en voeten
Dat is de rechtervoet, r. naar voren
Dat is de linkervoet. l. naar voren
De rechtervoet is sterk, stampen
De linkervoet is vlug. op tenen-v
Verdwijnt eerst de ene, r. terug
De ander vindt hem terug! l. stap naar achteren
Ik heb twee handen A-gebaar met armen en handen
Snel en behendig. S EEE in afwisselende tempo/grote/richting boven naar ben.
Dit is de rechterhand, r. A
De linker die is hier. l. stap naar achteren
Ze dansen, lachen,
Lachen van plezier!
handen en vingers maken vrolijke dansgebaar

Standvastig plaats ik mij

Standvastig plaats ik mij
In het leven
l. been naar links
Zeker ga ik mijn levensweg r. been naar rechts
Liefde koester ik
In mijn wezenskern
l. arm op harthoogte
Hoop leg ik
In mijn handelen
r. arm op harthoogte
Vertrouwen heb ik
In mijn denken
beide handen op het voorhoofd
Deze vijf leiden mij
Naar mijn doel
in het pentagram staan
Deze vijf begeleiden mij in
In het leven.
eerbiedshouding met gesloten voeten.

De mens

In mijn hoofd rond en rustig,
zie en hoor, ruik en proef ik
van de wereld om mij heen
Ruim is mijn romp met zijn ademstroom,
Daar doorleef ik vreugde of pijn,
moed of schroom.
Door benen gedragen waarheen ik wil,
zo ga ik rechtop met mijn armen vrij,
Maak met mijn daden, mensen en dieren blij

Inktvis

In rotsen, spleten of in holen
Houdt de inktvis zich verscholen.
Daar wacht hij op een vis of krab
en stuwt zichzelf dan rap
door het water naar zijn prooi.
Komt de vijand te dichtbij,
dan spuit hij inkt en is weer vrij.
De dichte donkere wolk onttrek
de inktvis aan het jagend oog.

Octopus

Plots pakt en knakt hij,
grijpt en zuigt hij

De Muis

Sjj…hoor jij soms wat?
Wat op aarde is dat?
Wees heel stil anders horen wij het niet meer.
Krrrts - daar hoor ik het weer,
een zacht ritselend geluid,
Weet jij wat dat beduidt?
Onder de vloer van de schuur
Zit een muis naar ons te gluren.
Hij luistert en kijkt om hem henen
En neemt de benen!

De Koe

Boe boe
Ik ben de koe
En graas maar toe.
Gras eet ik graag.
Ik vul gestaag
Mijn eerste maag.
Dan vlei ik mij
Zacht in de wei.
Nu kauw ik pas
Het malse gras.
Herkauw het weer
Een tweede keer.
Dan sta'k weer op
En buk mijn kop.
Zo graas ik voort
Steeds onverstoord.
Vier magen vol.
Mijn lijf staat bol.
Dan ben ik moe.
Ik rust wat uit
En loei nu luid:
Boe boe
Ik ben de koe,
Boe boe.

De adelaar

Adelaar in de bergen hoog,
je wiekslag is wijd
en scherp is je oog.
Niemand kan bij je nest
en je uitzicht is wijd.
Zo blijf jij de koning
der vogels altijd.

Uit 'Het Groene Boekje' - Gedichten, spreuken en oefeningen
Samengesteld door Lena Struik

Rups en vlinder

Grasgroen rupsje kruipt en krabbelt
Op de groene blaadjes rond
Eet de groene grasjes gretig
Eet zijn bolle buikje rond.

"Hoppela- hop, 'k spring over mijn kop
Ik spring naar de zon
Als ik dát toch eens kon!
'k Probeer het steeds weer
Wel driehonderd keer.
Maar eens zal het lukken
Dat wens ik zo zeer.
Rupsje, waarom ben jij zo dom?
Kom! Spring mee naar de zon!"

"Ik zoek de zon op mijn manier:
Ik eet de groene blaadjes hier".

Grasgroen rupsje kruipt en krabbelt
Op de groene blaadjes rond.
Eet de groene grasjes gretig
Eet zijn bolle buikje rond.
Maar…….

Wat gaat hij nu beginnen?
Gaat een zijden draadje spinnen
Wikkelt het draadje mooi rondom.
Bouwt een huisje, bouwt een kluisje
Als een glanzend bolbruin buisje
Om zijn kopje, buikj' en benen…
En dan is de rups verdwenen
Niemand die hem nu meer ziet
Want raampjes heeft dat huisje niet!

O, kijk! Nu hangt hij stil en stom
Aan de tak, zo kaal en krom.
Rupsje is in grote nood.
Ach, wat hangt hij stil en stom.
Ach waarom was hij ook zo dom,
Niet naar het zonlicht te streven:
Dààrom kan hij nu niet leven!

Maar wat is daar gebeurd?
Kijk, zijn jasj' is gescheurd
En hij wriemelt zich bloot:
Kleine rups is niet dood!
Kijk eens goed wat hij doet
Tovert zich in een bloem
Vol van kleur, niet meer groen.
Ze wiegt zich bewegelijk
Mee met de wind
Ze wuift met haar blaadjes.

Vaarwel leve sprinkhaan,
Ik vlieg naar de zon:
Ik ben een zonnekind.

En plotseling laat ze zich los van haar steel
En fladderend vliegt ze, met kleuren zo veel
Nu vliegt ze en fladdert zo vrolijk en blij
De rups was gebonden, de vlinder is vrij.

© Helend opvoeden  2025

naar boven