Schilderen in de eerste klas
Volgens Dick Bruin en Attie Lichthardt
In de klas
Het leerplan is als de golven van de zee, de geesteswetenschappelijke ondergrond stroomt er diep onder en waait als de wind erboven; zij vormen de golfslag.
De afspiegeling van de geesteswetenschap is te vinden in het leerplan; de beweging is herkenbaar, maar niet vast te leggen.
Het schilderen is geïntegreerd in de inhoud en ritme van het klassikale gebeuren.
Voor het kind vanaf 0 jaar zijn de kleuren op zich belangrijk; in de middelste klassen komen voorstellingsbeelden aan bod.
In de bovenbouw komt het scheppingsproces aan de orde.
1. De kleuterklas
Het kind van 0 tot 7 jaar leert vanuit het nabootsende spel. Geen opdrachten maar vrije expressie; techniek, omgaan met materialen en basale vaardigheden worden al doende aangeleerd. Het beleven van de kleuren en de inwerking ervan op de ziel van het kind is belangrijk.
Zie elders (P. Jongste kinderen en kleuters) meer over schilderen met kleuters.
2. De eerste klas
Een ontdekkingsreis door de kleuren.
Een kleur - de primaire kleuren.
De werking van twee of drie kleuren naast elkaar
Geel en blauw. Deze combinatie heeft meer spanning, is interessanter, boeiender
Geel en groen = monotoon
Blauw en groen. Broer en zus, vloeien zó in elkaar over.
Oefeningen met tegenstellingen, licht/donker, actief/passief, stralend/naar binnen gericht. Bij iedere mengkleur wordt immers de kleurkracht een graad gedempt/vertroebel.
Bij kleurervaringen is het belangrijkste dat het om het beleven van processen handelt en niet om het starre aanleren van opvattingen! Steeds weer vanuit twee kleuren opzetten, vanuit een polariteit of spanningsveld. Wanneer er vanuit twee verschillende kwaliteiten gewerkt wordt, roept het wakkerheid op; het prikkelt en stimuleert.
De kleuren om te beginnen niet met voorwerpen/figuren verbinden (eerste drie klassen). Zo kunnen de kinderen de vertrouwde nabootsingkrachten makkelijker verwisselen voor de eigen fantasiekrachten en zielenbelevingen. De dromende instinctieve wereldbeleving wordt langzamerhand wakkerder, bijvoorbeeld door zelf te kiezen welke kleuren te gebruiken en hoe ze neer te zetten aan de hand van de opdrachten.
De stemmingen worden in kleuren weergegeven. Er wordt vanuit de basale kleurbeleving geschilderd. Bij de taakomschrijving de kwaliteiten aanduiden met beschrijvende / eigenschapswoorden (bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden) niet met zelfstandige naamwoorden.
De leraar moet voor zichzelf de beelden die in het sprookje aangereikt worden, naar een kleurenstemming omvormen; hij zoekt de grondstemming in de vertelstof van het sprookje en in de beelden. Dan besluit hij welke kleuren de stemming weergeeft. De kinderen krijgen hiervan geen uitleg, maar de kleurstemming zal op hen inwerken.
Voor de heilpedagogische kinderen moeten wij vaak ook het gebeuren weergeven. Dan worden de karakters, voorwerpen of omgeving in de schilderopdracht in beeldvorm verwerkt. Schilder vanaf het begin in grote vlakken, zodat het figuratieve / tekenachtige niet de stemming verdringt. Wij gebruiken brede penselen, omdat het de kinderen minder gemakkelijk tot het tekenachtige worden verleid.
De penseelbeweging kan van links naar rechts/van boven naar beneden of diagonaal, vanuit het midden naar het perifere of andersom worden gemaakt.
Door de drie primaire kleuren aan te bieden ontstaan er vele mogelijkheden.
Bijvoorbeeld geel en dan rood toevoegen: een warm, krachtig element wordt toegevoegd.
Rood en dan geel toevoegen: verhelderend, vrolijkt op; maakt het stralender. Reeksen schilderen maken processen beleefbaar! Blauw bij rood gevoegd – wat gebeurt er?
Veel hangt af van hoe de kleuren ten opzichte van elkaar op het blad geplaatst worden. Er zijn oneindig veel mogelijkheden. Welke kleur staat centraal? Groot/klein vlak? De kleurvlakken kunnen in vele afwisselende verhoudingen tot elkaar geplaatst worden. Wordt het door het andere omringd/verdrongen? Omhuld/gedragen? Zijn de kleuren in balans?
Geel in het midden, rood er omheen; gele vlak nu in blauw veranderd, rood blijft er omheen; ga zo door met alle primaire kleuren (rood, geel, blauw).
Een oefening van R. Steiner: afwisselend de primaire kleuren in het midden, dan een tweede er omheen en een derde kleur weer om de laatste. Daarmee kunnen de verschillende kleurencombinaties beleefd worden.
Kleurklanken met twee of drie zuivere kleuren.
Nog meer mogelijkheden komen tot stand wanneer de mengkleuren (groen, oranje, paars) toegevoegd worden. Blauw verduistert geel tot groen; geel licht blauw op tot groen. Er zijn een overvloed aan kleurgesprekken, kleurklanken, zielenbewegingen en zielenstemmingen mogelijk in de eerste jaren.
Vanuit de elementaire kleurbelevingen leren de kinderen schilderen. Het is goed om de kinderen vrij te laten in hun kleurbewegingen, maar soms hebben ze stimulering nodig om actief te worden, of moeten ze geholpen worden om minder star met de kleuren om te gaan. Het heilpedagogische kind vraagt uiteraard veel meer stimulering en begeleiding.
Nog een belangrijke ervaring is de grenslijn tussen twee kleurvlakken. Zijn de vlakken begrensd/onbegrensd? Is er een geleidelijke of abrupte overgang? De kleuren bewegen naar elkaar toe en beïnvloeden of veranderen elkaar.
De vormen ontstaan uit de kleurenkracht, uit de kwaliteiten van de kleuren. Geel 'vormt' anders dan rood. Regelmatig oefenen in begrenzing van de kleuren of juist het in elkaar laten overgaan, voorkomt dat eenzijdigheden ontwikkelen.
Het is belangrijk dat de leraar de juiste ingang vindt voor de les; de kinderen moeten zich kunnen verbinden met de opdracht, zodat ze er in kunnen onderduiken. De sfeer moet rustig zijn en er moeten weinig dingen zijn die de aandacht af kunnen leiden. Het is aan de leraar om geschikte werkwoorden te zoeken om de opdrachten duidelijk aan te geven, zodat de processen duidelijk omschreven worden. Geel betovert blauw, rood overmeestert geel, geel schenkt aan blauw. Wanneer er op deze wijze gewerkt wordt, vraagt het om flexibiliteit van de kinderziel en dat werkt vruchtbaar voor de ontwikkeling.
© Helend opvoeden 2025
