menu

Tekenen

De menselijke figuur

Voor de pedagoog

Barlach, het weerzien (1930)

De verhoudingen

Er zijn bepaalde indelingen die wij kunnen gebruiken om de verhoudingen van menselijke figuren te bepalen. De formule dat hier gebruikt werd, is eerstens een verdeling in twee delen, bovenste helft tot bij de benen en de benen vormen de onderste helft. De benen worden bij de knieën in twee gelijke delen verdeeld. Het bovenlijf verdeelt men in twee gelijke delen bij de oksels. Dan vormt het hoofd ¼ van het bovenste ½ . Tot bij de oksels volgt dan de 2de kwart en vanaf de oksels tot bij het middenlijf de 3de kwart. De 4de en laatste kwart van de bovenste helft strekt dan tot waar de bovenbenen beginnen. De vingers reiken tot de eerste helft van de dijbeendeel. Het hoofd van een heel jong kind is ongeveer ¼ van zijn hoogte. Met een beetje oefening raakt men aan de basale proporties snel gewend.

De meest basale figuur kan met eenvoudige streken getekend worden. Teken een klein ovaal voor het hoofd en een zuil voor het lijf. Een halfgebogen streek vanuit het schoudergebied suggereert een arm.

Om een figuur een beetje complexer te tekenen en in een achtergrond te plaatsen:

  • Maak een geel grondvlak met middendikte van blokkrijt.
  • Visualiseer de figuur die je wilt tekenen alsof hij staat op die lijn.
  • Met lichtgele dunne strookjes het hoofd en lijf aanbrengen.
  • Breng vervolgens de benen aan.
  • Pas de ledematen en/of hoofd aan zodat de verhoudingen harmonisch worden en goed op de gele strook 'staan'.
  • Teken de armen; onthoud dat de armen uit de schouders beginnen!
  • Handen kunnen op drie manieren gedaan worden: gebaar van geven of ontvangen met een klein boogje naar boven of onderen, of een klein bolletje voor een hand die iets vastpakt.
  • Nu kan het figuur aangekleed worden!

Tips

  • Om te zorgen dat het figuur niet zweeft, breng een beetje schaduw aan met een donkerder kleur als de grond/vloer, achter de voeten. Delicaat maar effectief.
  • Oefen met 'oertypes ' – de boer, de houthakker, de jager, de bakker, koning, prinses, moeder, ridder, bedelaar, heks. Met of zonder baard en of hoed, kroon etc. etc.
  • Kleed de sprookjesfiguren in middeleeuwse of Renaissancestijl; lange kleren, sjaal, mantel, schort, laarzen, hoed, wapenrusting. Koninklijke figuren in rood of paars met lang gewaad en mantel.
  • Kinderen zijn kleiner maar hun hoofd heeft bijna dezelfde grootte als dat van volwassenen. Rokken bij de meisjes zijn korter dan bij de vrouw. Baby's krijgen een klein rond hoofd en een ovale vorm als lijf, in deken gehuld.
  • Een heks is kromgebogen; mogelijk met punthoed en cape; de kleur is donker, suggereer zwart door met paars over bruin te gaan.
  • Heiligen kunnen door kleding, rechtop houding en gebaar een zekere waardigheid verkrijgen. Een zachte wazige gele mist om het figuur heen is erg effectief.
  • Om de figuren meer interessant te maken en bij het verhaal te laten aansluiten, kun je acties uitbeelden. Gebruik gebaren als hameren, kappen, buigen, omarmen, rennen, zitten, knielen of strekken.

Teken geen karikaturen!

© Helend opvoeden  2025

naar boven