F. Klas vijf - groep 7
Schilderen
Mythologie en oude culturen; aardrijkskunde
De vijfde klas geeft een harmonische beeld.
Vertelstof in de vijfde klas: oude culturen en mythologieën van India, Perzië, Egypte en Griekenland; de vele voorspellingen in de Griekse verhalen verwijzen naar de oude helderziende vermogens; vrije keuze en handeling doet zijn intreden, vele lichamelijke activiteiten, sport – in een gezond lichaam huist een gezond geest.
De figuren uit de verhalen vertegenwoordigen slimheid, kracht, vertwijfeling en wraak als zielengesteldheid.
De schilderles inleiden met een klassengesprek om de stemming, de gestalte, de omgeving, de individuele eigenschappen en de dramatiek helder te krijgen, voordat het in kleur tot uiting kan komen.
De vijfdeklasser heeft behoefte aan sterke kleurcontrasten en fantasievolle vormen.
India - Perzië - Egypte - Griekenland
Jason en de Argonauten varen tussen de rotskransen door
Ornamenten en bouwwerken kunnen het beste getekend worden; indien tempels schilderen, liefs op groot formaat.
Vormtekeningen: vele motieven uit de culturen bruikbaar.
De Nijldelta: de rivier stroomt door woestijn – een blauw–geel oefening; groen ontstaat langs de rivier en maakt de vruchtbaarheid van de oevergebied zichtbaar. Gebergte met oranje-rood (warmte).
In tegenstelling tot de Nijldelta, is de Griekse kust grillig en rotsachtig; de kustlijn is soms zanderig, soms hoge kransen, soms rotsachtig of gruisachtig; overal met zee omspoeld; het land is veelal bergachtig. Het heeft een krachtige kleurklank, blauwe golvende zee, roodachtige rotsen; veel eilanden, hoge bergen. De polaire krachten laten het land ontstaan, vanuit de tegenstellingen van kwaliteit en kleur.
Het klimaat kan in kleur zichtbaar gemaakt wordt. Op het Europese continent ontmoeten verschillende klimaatzones elkaar; vanuit het westen blauw, vanuit het noorden groen, paars en blauw; vanuit de zuiden warme tinten van rood, oranje en geel; vanuit het oosten rood van onder en blauw van boven (paars ontstaat waar ze ontmoeten). Dat alles op een basis van geel. Ook gebergtes en lage landstreken kunnen zichtbaar gemaakt worden. Onderstaande is een eenvoudiger voorbeeld, geeft alleen klimaatzonen aan.
Het uitgangspunt van het schilderen van landschappen is warm/koud (koel)
Van daaruit kan bijvoorbeeld ook gekomen worde tot ochtend- of nachtstemming; nevels boven land of water – de lucht koelt af en de aarde houdt de warmte vast en dat leidt tot dampvorming; in de ochtend wordt het vochtige element snel door de zon verwarmd terwijl de aarde zelf nog koud blijft. Vanuit dergelijke gegevens worden de kleurkeuzes gemaakt.
Indigo is een goede keuze voor een nachtstemming in bleekgeel maanlicht (als geen indigo voorhanden is, kan pruisischblauw met zinober/vermiljoen gemengd worden). Is er ook water waarin de maan zich spiegelt? Is het een open ruimte in het bos met veel schaduwen? Kies vooraf het landschap, de specifieke plaats of omgeving, de tijd etc. Van daaruit kunnen dan door middel van de basiskleuren de verschillende effecten zichtbaar worden.
Bos en ven in maanlicht
Maan over zee - maan over bergen
Winterbomen in de avond - onweerswolken over zee met maanlicht
Vermiljoene aarde geeft een warm tropisch effect; ook de dieren die in de landschappen thuis horen kunnen geschildert worden – een olifant in het oerwoud vanuit het blauw; kameel vanuit goudgeel woestijnomgeving Een blauwe sluier geeft als afsluiting de warme bruine aardse tinten.
Uilen in indigo-achtige nachtstemming in bruine en grijze tinten.
Plantkunde
De kinderen kunnen de jaarcyclus meebeleven door het schilderen van de verschillende jaargetijden.
Planten en bomen
Starten met een dunne laag karmijnrood om warmte te brengen (verdwijnt straks maar warm gloed blijft).
Geel en blauw; licht boven, duister onder.
Groen ontstaat tussen blauw en geel, maar is donkerder a.g.v. rode onderlaag.
Rudolf Steiner: groen is het dode beeld van het levende; rood is de glans van het leven.
Pruissisch blauw geeft een harder, kouder groen; ultramarijn een warmer mosgroen (heeft rood in zich).
Naar onderen meer rood – aardekleur.
Meer blauw geeft een sfeer van een vochtig klimaat; meer rood versterkt een warm klimaat; meer licht brengt het lichtelement naar boven.
Als het lichtelement versterkt wordt ontstaan bloemen: rode, oranje, gele, blauwe en paarse.
Vanuit de kleur blad en stengel tevoorschijn laten komen, maar zonder het tekenende element.
Geel boven blauw beneden groen met ultramarijn
Groen met pruissischblauw intenser
De bloem als hoogtepunt, concentratiepunt, eindpunt; de verschijning van de plant vóór het samentrekt tot zaad.
Oefening kleurcirkel – Hilde Boos-Hamburger
Het is een kleine stap van de plant naar de boom.
De stam is de aarde-element omhoog gevoerd, mineraal. In het licht- en luchtelement ontstaat het bladerdek.
Let op de verhouding stam en kroon.
Door de omgeving donkerder te schilderen, krijgt de boom een stralender, levendiger karakter, daardoor lichten de bladeren op.
Met tere kleuren kunnen bloesembomen ontstaan; iedere kleurverandering geeft een ander jaargetij.
Uitgaan van lichte en donkere vlakken; de boom ontstaat vanuit het licht en donker; niet groene bladeren schilderen, maar licht- en schaduwvlakken
© Helend opvoeden 2025
