Menskunde en dierkunde
Het leerplan - vierde klas
De Mens
De drievoudige mens – denken, voelen, willen – minder specialisatie, maar een harmonisch geheel.
Naast het aanleren van liedjes en versjes over de mens en wat hij is en doet, kunnen wij ook in gesprek gaan met elkaar hierover. Al pratend ontdekken wij van alles! Tijdens gesprek wordt de besproken delen op het bord getekend.
Hoofd, zenuw-zintuigpool
Wij kijken naar onszelf; een kind komt naar voren en wij 'ontdekken' dat hij een hoofd heeft.
Vraaggesprek volgt over het hoofd:
Waar zit onze hoofd? Op ons schouders, het wordt als een koning rondgedragen; het zit stil en rustig, blijft koel (tegenover warm = koortsig) Als hij te warm wordt zijn wij ziek. Ook als wij boos zijn, wordt ons hoofd te warm! Dan doen wij alles fout.
Welke vorm heeft het? Het is rond.
Wat 'heeft' het? Haar, zintuigen: ogen, oren, neus, mond.
Wat 'doet het? Zien, horen, ruiken, proeven. Wij denken na met ons hoofd; daar zijn wij wakker.
Wij moeten ons hoofd koel houden, dan doen wij de juiste dingen. Als wij boos zijn, is ons hoofd te warm (heethoofdig!). Dan doen wij zomaar iets zonder om eerst hierover na te denken! Later hebben wij dan spijt.
Activiteiten waardoor de bovenpool bewust ervaart wordt: spelletjes waarbij de zintuigen ervaren worden: ruiken, proeven of tasten terwijl wij geblindoekt zijn.
Denken, wakker zijn
Ledematen en stofwisseling
De mens richt zich op en staat recht. Hij staat op zijn voeten, zijn benen dragen hom over de aarde. Wat hebben wij nog meer? Armen en handen, benen en voeten. Omdat wij rechtop staan, zijn onze handen vrij om mee te werken.
Waarom? Wat kunnen wij met ons ledematen doen? Met ons benen kunnen wij staan en lopen, springen, rennen, wij kunnen van plaats veranderen; een plant kan dat niet. Een plant moet op dezelfde plaats blijven.
Met onze armen en handen: geven, werken, maken, tillen, vasthouden, grijpen. Handen zijn speciaal! Met onze handen kunnen wij goede dingen doen. Wij kunnen dingen maken. Wij kunnen de wereld veranderen. De mensenhanden bouwen huizen, planten groenten en zaaien en oogsten voedsel. Ons handen kunnen zorgen en verzorgen, maken en scheppen. Wij kunnen dingen maken die wij nodig hebben, gebruiksvoorwerpen of werktuigen. Ook mooi dingen, zoals schilderijen of beelden (kunstwerken).
Buik: eten. Wij kunnen honger voelen als wij eten nodig hebben. Wij kunnen ook eten omdat wij zo een zin krijgen als wij iets lekkers zien of ruiken. Dan kunnen wij te veel eten, meer dan wij nodig hebben. Dan krijgen wij soms buikpijn! ook als wij iets eten dat niet meer goed is, krijgen wij daar buikpijn van.
Doen, actief zijn, handelen
Middengebied – ademhaling en bloedsomloop, gevoel
Wat hebben wij nog meer? Onze lijf (romp)
Borst: Ademhaling, longen; wanneer wij hard rennen raken wij uitadem.
Bloedsomloop; wanneer wij bang zijn of schrikken, voelen wij onze
hart bonken.
Wij voelen hoe wij ademen, ook als wij gerend hebben of iets anders gedaan hebben waar wij moeite voor moeten doen. (rolstoelkinderen – omrollen, iets pakken dat wat verderaf ligt) Zelfs heel veel lachen maakt ons kort van adem!
Wij luisteren naar elkaars hartklop. Het versnelt ook bij inspanning.
Verdriet voelen wij ook in onze hartstreek. Wat kunnen wij nog voelen? Blijdschap, verlangen, hoop. Wat nog meer?
Voelen
Wij ontdekken de ster in ons
- De kinderen liggen op hun rug op de vloer. Met stoepkrijt de omtrek natrekken.
- Een ander wijze waarop wij onszelf kunnen tekenen is om zo te gaan liggen dat de armen en benen gespreid zijn; de punten aangeven met vloerkrijt. Daarna de punten met elkaar verbinden om zodoende een vijfster te vormen.
- Wij zeggen en doen het versje: Standvastig plaats ik mij in het leven.
- Afsluiten met versje: In mijn hoofd rond en rustig.
Kunstzinnige activiteiten
- Wij tekenen onze eigen omtrek op de vloer en daarna wordt het op het zwartbord ook getekend. De kinderen tekenen het op papier.
- De mens binnen een stervorm.
- Schilderen: ondergrond kleurencirkel, hoofd: sfeer (geel) romp: halve sfeer (blauw en rood) ledematen: stralen (rood)
- Boetseren: de mens met twee sferen en stralen als ledematen. (boetseerwas)
- Mensengroep staand, zittend, liggend, bukkend (natuurklei)
Verhalen
Het leven bij God
Uit: Verhalen en sprookjes rond de geboorte
De schepping van de aarde en de geboorte van de mens
De Scheppingsdagen
In het begin heeft God de hemelen en de aarde gemaakt. De aarde was woest en leeg en de Geest van God zweefde boven de watermassa. Over de watermassa lag een diepe duisternis.
1.
Toen zei God: "Laat er licht zijn." En toen was er licht. Het beviel God en Hij maakte een duidelijke scheiding tussen het licht en het donker.
Het licht noemde Hij 'dag' en het donker 'nacht'.
Het werd avond en het werd weer morgen:
De eerste dag.
2.
Toen zei God: "Laat de watermassa uit elkaar gaan, zodat de wolkenhemel en de zeeën worden gevormd."
Zo maakte God de wolkenhemel, door de watermassa te verdelen tussen hemel en aarde.
Het werd avond en het werd weer morgen:
De tweede dag.
3.
Daarna zei God:"Laat het water onder de hemel samenstromen in zeeën en het droge land zichtbaar worden." En dat gebeurde. God noemde het droge land 'aarde' en het samengestroomde water 'zeeën'.
God zag dat het goed was. En God zei:" Laten er allerlei gewassen, zaaddragende planten en vruchtbomen met zaad in hun vruchten op aarde groeien. De zaden zullen steeds weer planten en bomen voortbrengen."
Dat gebeurde en ook nu was het goed, zag God.
Het werd avond en weer morgen:
De derde dag.
4.
Toen zei God: Ik wil dat er heldere lichten aan de hemel verschijnen om de aarde te verlichten en het verschil tussen dag en nacht aan te geven. Die lichten zullen de vaste tijden regelen en de dagen en jaren aangeven."
En zo gebeurde het. God maakte twee grote lichten, de zon en de maan, die de aarde moesten verlichten.
Het grootste licht, de zon, beheerste de dag en het kleinere, de maan, beheerste de nacht. Tegelijkertijd maakte God de sterren. Hij plaatste lichten aan de hemel om de aarde te verlichten, dag en nacht aan te geven en het donker van het licht te scheiden.
God zag dat het goed was.
Dit alles gebeurde op de vierde dag.
5.
Vervolgens zei God: "Ik wil dat de zeeën wemelen van vissen en vogels, elk naar hun eigen aard; en Hij keek er met welgevallen naar en zegende ze. "Vermenigvuldig je en bevolk de zeeën", zei Hij tegen hen en tegen de vogels zei Hij: " Zorg dat jullie aantal groeit en dat de aarde vol wordt."
Nadat het avond was geweest, werd het weer morgen:
De vijfde dag...
6.
God zei toen: "Laat de aarde dieren voortbrengen: vee, kruipende dieren en allerlei wilde dieren."
En weer gebeurde wat Hij had gezegd.
God maakte alle soorten wilde dieren, vee en kruipende dieren, elk naar hun eigen soort. God zag dat ook dat goed was. Toen zei God: "Laat Ons mensen maken die op Ons lijken en kunnen heersen over alle dieren op aarde, in de zeeën en in de lucht."
God schiep daarop de mens, als Zijn evenbeeld.
Als man en vrouw schiep Hij hen. God zegende hen en zei: "Vermenigvuldig je, bevolk de aarde en onderwerp haar.
Heers over de vissen, de vogels en alle andere dieren. Kijk om je heen! Overal op aarde staan zaaddragende planten en vruchtbomen, die Ik jullie tot voedsel geef. Al het gras en de planten heb Ik als voedsel aan de dieren en de vogels gegeven.
Toen overzag God alles wat Hij gemaakt had en het was heel goed.
Zo werden de hemelen en de aarde en alles wat leeft gemaakt.
Zo eindigde de zesde dag.
7.
Op de zevende dag rustte God na afloop van Zijn scheppend werk.
Hij zegende de zevende dag en maakte hem tot een bijzondere, heilige dag, omdat Hij die dag Zijn scheppingswerk besloot.
In de derde klas hebben de kinderen al gehoord van de schepping. Dat kan nu bijvoorbeeld weer van een andere kant gehoord worden - of het kan ingesloten wordt omdat wij vaak de groepen samenstellen uit kinderen met verschillende leeftijden.
Bronnen
- Werkboek Heemkunde-Biologie - Vrij Pedagogisch centrum, Leerplan werkboek 5
- Mensen zijn wat dieren hebben - Leen Mees
- Mens en dier - Herman Poppelbaum
- De Twaalf Driften - F. H. Julius
- Practijk van het Lesgeven - Rudolf Steiner
- Leuke activiteiten bij deze thema:
- Bezoek aan de dierentuin
- Bezoek aan een boerderij
- Vogels lokken met voedsel – voederhuisjes en of nestkastjes maken
- Natuurwandelingen – in het bos, bij een meer – andere vogels dan in de tuin!
Naast het heemkunde-onderwijs komt vanaf de vierde klas het specifieke biologie-onderwijs aan bod. Voorafgaand aan dierkunde wordt de mens behandeld vanuit het gezichtspunt van de lichamelijke bouw. Gewezen wordt op de rechtopgaande gestalte en de daarmee samenhangende menselijke mogelijkheid: het vrij komen van de armen voor het zorgende, kunstvaardige en technische handelen. De onderscheidingen in hoofd, romp en ledematen wordt besproken en het verband met denken, voelen en willen ('hoofd, hart en hand'). Op eenvoudige wijze worden zintuigen, ademhaling, bloedsomloop en stofwisseling besproken. In de 7e klas wordt hier uitvoeriger op teruggekomen en worden de vitale organen behandeld naar bouw en functie. (Met de behandeling van het skelet wordt gewacht tot de 8e klas, de leeftijd waarop de fysieke, dode aspecten van het bestaan meer in het bewustzijn komen.)
De dieren worden vanuit de lichaamsbouw bezien in relatie tot de menselijke gestalte: dan blijken er a.h.w. 'hoofd-, romp- en ledematendieren' te zijn, b.v. respectievelijk de inktvis, de muis en het paard! Lettend op de vorm en functie van o.a. ogen, oren, neus, tanden en poten valt op dat dieren tot eenzijdigheid geworden specificaties zijn van functies die bij de mens zijn teruggehouden. Daarentegen heeft de mens dankzij de ontwikkeling van de techniek de mogelijkheid de hem ontbrekende instinctieve vermogens van het dier te compenseren. Verder worden de dieren besproken naar geaardheid, gedrag en milieu.
Elementaire, concrete kennis over dieren doen de kinderen reeds op in de lagere klassen in de heemkundeverhalen en met name in de tweede klas aan de hand van dierfabels. In de aardrijkskunde komt de dierenwereld nogmaals aan de orde in samenhang met landschap en klimaat.
Van: Website Vrije school Alkmaar
© Helend opvoeden 2025
