menu

Verhalen van Koning Arthur en de Tafelronde

Zevende en achtste klas 13-15 jaar  

Eerste verhaal

De Grieken maakten oorlog tegen Troje. Een Trojaanse prins, Paris, heeft hun koningin, de schone Helena, gestolen en ontvoerd naar Troje. De Grieken konden dat niet toelaten. Paris moest gestraft worden. Daarom hebben ze de stad nu in brand gestoken. Hoe kwamen ze binnen? Ze verstopten zich in een reusachtige grote houten paard. Ze deed net alsof het paard een vredesoffer was, maar toen ze eenmaal binnen de stadsmuren waren, sprongen ze uit de buik van het paard en begon verwoesting te zaaien. Een paar Trojanen wisten levend te ontsnappen, ze vestigden zich na lange omzwervingen in Rome en stichtte de Romeinse Rijk. De tijden gingen voorbij en een van de erfgenamen van de eerste Trojaan, Aneas, was een jonge dat Brutus heette. Brutus ging op een verre reis en vestigde zich met zijn volgelingen op een prachtig eiland; dit eiland heette Brittanje.

Tweede verhaal

Het was voorwaar een prachtig eiland. De grond was zeer geschikt voor de graansoorten die ze hadden meegenomen. Er waren beboste heuvels en er was wild in overvloed. Tevreden bekeken de nieuwe bewoners de groene berghellingen, de weelderige weilanden met gras en bonte bloemen waarin de honingbijen zoemden.

Ze maakten hier hun thuis en noemden zichzelf de Britten. Hier groeide alles goed en ze plantten granen en het ging goed – genoeg te eten. Ze werden goed geleidt door hun koningen.

Er was één groot probleem. Eerst dachten zij allen op dit groene eiland te wonen, maar al snel kwamen ze de reuzen tegen! Ze woonden in de grotten rond de kust. Ze waren niet vriendelijk gezind tegen de indringers en maakten het de Britten erg moeilijk. De Britten vochten dapper en moedig en uiteindelijk waren alle reuzen uitgeroeid.

Zo ging de tijd voorbij. Jaren werden tientallen jaren, tientallen jaren werden honderdtallen. Eeuwen gingen voorbij. De Britten waren niet meer het enige volk die op dit groene eiland woonde. Er waren ook Pikten en Saksen komen wonen. Ze waren vijanden van elkaar en er werd vaak oorlog gevoerd.

Er kwam een tijd dat er een héél slechte koning op de troon van de Britten kwam. Hij was niet de rechtmatige koning. Hij kwam op te troon omdat hij de rechtmatige koning om het leven brachten. Hij was niet geliefd en het volk was hem liever kwijt dan rijk. Hij behandelde de mensen slecht, gaf zware straffen en was wreed. Maar hij was machtig en sterk en niemand dorst tegen hem in opstand te komen.

Maar na een tijd waren de mensen hem zó zat dat ze besloten tegen hem in opstand te komen. De valse koning voelde zich niet meer veilig. Hij wilde zichzelf beschermen en bouwde een groot sterk kasteel om in te schuilen tegen zijn aanvallers. Maar er was iets vreemds aan de hand. Iedere dag bouwde de werkers de muren op; iedere nacht vielen ze weer in elkaar. De valse koning was radeloos.

Hij lied zijn raadgevers en zijn waarzeggers komen en vroeg hen om raad. Zij vertelde de koning dat hij op zoek moeten gaan naar een jongen zonder vader. Als hij hem gevonden heeft moet hem het bloed van de jongen mengen met het cement en dan zal de muren blijven staan.

De valse koning stuurde zijn boodschappers het land in om zo een jongen te zoeken. Het duurde niet lang of ze vonden een jongen. Ze brachten hem naar de koning. De valse koning onthaalde de jongen op een feestelijke maaltijd en deed alsof hij een vriend was. Maar de jongen sprak tegen de valse koning:

Ik ben Merlijn, zei de jongen. Ik weet heel goed waarom ik hierheen gebracht werd. Maar jou raadgevers zijn dom. Mijn bloed zal de muren van jou kasteel niet sterker maken. De muren vallen om omdat er een meertje ligt onder de grond waar het kasteel gebouwd wordt.

Wij zullen het meer droogleggen, dan zullen de muren niet meer omvallen riep de koning uit. Dat zal niet echt helpen, zei Merlijn. Als het meer eenmaal leeg is, zullen er twee draken uitkomen die op de bodem van het meertje liggen slapen.

De koning liet het meertje toch leegpompen. Toen het meertje droog was, zagen ze twee grotten op de bodem. En uit de grotten kwamen twee draken tevoorschijn. Een witte draak en een rode draak. De draken begonnen elkaar meteen te bevechten.

Toen vroeg de valse koning aan Merlijn wat het allemaal zouden moeten betekenen.

Merlijn zei dat de tijd van deze valse koning voorbij was! Een sterk kasteel zou hem niet meer kunnen redden! De zonen van de rechtmatige koning, Uther en Pendragon, zullen hun koningrijk terugwinnen. En zo gebeurden het ook.

Derde verhaal

Deel 1

Uther werd koning van de Britten. Door de vele en langdurige oorlogen was het land braak komen te liggen; hun vijanden, de Pikten en de Saksen, hadden veel schaden veroorzaakt. Er waren niet genoeg mensen om op land te werken, ze moesten oorlog voeren. Vele kastelen en dorpen waren afgebrand. De mensen waren arm.

Uther probeerde zijn best om het land weer op te bouwen. Hij zorgde ervoor dat het land rechtvaardig bestuurd wordt.

Maar op een dag werd Uther ernstig ziek. Er was een Saks, een van de vijanden van de Britten, die heel goed de taal van de Britten sprak. Zo goed, dat ze niet wisten dat hij een Saksische man was! Hij deed alsof hij een monnik was die de zieke koning wilde helpen, gaf hem een drankje waarvan hij zogenaamd gezond zou worden. Hij moest een slaapkuur nemen, dan zal hij snel beter wordt, zei de monnik! De koning viel in een diepe slaap. Maar hij werd nooit meer wakker. Er zat namelijk een vergif in het drankje.

Intussen was Pendragon, de broer van Uther, er op uit getrokken om de Saksen te zoeken. De tovenaar Merlijn heeft hem gewaarschuwd dat hij de vijanden niet met rust mag laten. In de nacht na de dood van Uther, verscheen er een merkwaardige ster boven Brittannië. Het leek alsof een verblindend licht de hemel in vuur en vlam zette, maar dat was niet het enige: de zilveren lichtstralen namen opeens de vorm van een draak aan! Het vuur uit de mond van de draak reikte tot aan Frankrijk en Ierland. Pendragon kon zijn ogen niet van het ongewone schouwspel afhouden. Ineens begon Merlijn naast hem zacht te spreken:

De Britten hebben hun koning verloren, o heer. Het is uw ster aan de hemel, in de vorm van een draak. De tijd is gekomen dat u de troon overneemt. Het vuur dat de draak uitspuwde, is een teken voor uw zoon. Zijn roem en majesteit zullen groter zijn dan die van al zijn voorgangers. Zijn rijk zal een van de machtigste ter wereld worden.

Deel 2

Uther werd de nieuwe koning. Uit eerbetoon voor de nagedachtenis van zijn dierbare broer, voegde hij diens naam toe aan zijn eigen naam. Hij werd voortaan Uther Pendragon genoemd. Hij was een verstandige en rechtvaardige koning. Iedereen respecteerde hem. Toch was er één edelman, de hertog van Tintagel, die niet de nodige eer betoonde aan de nieuwe koning.

Koning Uther Pendragon besloot om niet een gevecht met de opstandige hertog aan te gaan, maar om hem, samen met de andere edellieden en hun vrouwen, uit te nodigen op een groot feest. Dan, zo dacht hij, kon hij met hem praten en aan hem voordtellen dat ze lever vrienden van elkaar moesten zijn i.p.v. vijanden.

Toen de gasten binnen kwamen, zag Uther Pendragon meteen de vrouw van de hertog van Tintagel! Haar naam was Igraine. Hij vond Igraine zo wonderschoon, dat hij niets anders meer zag. Hij vergat alles. Hij vergat dat hij met de hertog wilde praten en aan hem wilde zeggen dat ze vrede moesten sluiten. Toen kwam de hertog zelf naar de koning om te praten over vrede en vriendschap. Maar Uther hoorde hem niet en gaf hem ook geen antwoord. Toen zag de hertog dat de koning alleen maar oren en ogen voor zijn vrouw had! Hij werd zo boos dat hij meteen zijn vrouw bij de hand pakte en vertrok zonder om de koning te groeten, terug naar zijn eigen kasteel.

Nu was Uther beledigd en daarom ging hij met zijn krijgers achter de hertog aan om hem een lesje te leren, zogenaamd. Mar in werkelijkheid had hij maar één idee: om Igraine weer te zien! Uther liet Merlijn komen om zijn raad te vragen. Moet hij een aanval loodsen? Eigenlijk wil hij alleen maar die mooie Igraine zien! Merlijn dacht lang na en uiteindelijk gaf hij antwoord.

Sire, zei hij, u zult de hertog niet in zijn kasteel vinden. Hij schuilt een eind verder in een ander klein kasteeltje. Stuur uw troepen daarheen en dan zal hij in uw handen vallen.

Het staat in de sterren geschreven dat Igraine uw vrouw zal worden. Samen zullen jullie een zoon krijgen, Arthur zal zijn naam zijn. Maar u zult u zoon nooit te zien krijgen. U moet hem aan mij geven en ik zal hem opvoeden! Drink een paar druppels uit dit flesje, dan zal Igraine u niet herkennen, maar zij zal denken dat u haar echtgenoot is.

Uther deed precies wat Merlijn zei. Hij dronk van het toverdrankje en ging naar Igraine. Zij dacht dat hij haar man was en liet hem binnen. Hij stuurde zijn mannen om de hertog te overvallen. Diezelfde nacht nog, sneuvelde de hertog.

De banier (vlag) van Arthur hing aan de toren van het kleine kasteeltje, en Igraine zag het. Tezelfdertijd raakte het drankje uitgewerkt en Igraine herkende Uther. Eerst was zij boos en verdrietig, maar de tijd heelde haar wonden. Ze zag dat de koning echt van haar hield en ze trouwde met hem.

Al snel kreeg het koninklijke paar een kind, maar nog voor de gelukkige vader een kans kreeg om zijn zoon te bewonderen, werd hij meegenomen door Merlijn. De tovenaar bracht het jongetje naar een geheime plaats.

Vierde verhaal

Deel 1

Merlijn bracht het kind naar Hector, een vriend van de koning, om op te voeden. Hector had een zoon, Kay. De twee jongens Arthur en Kay, werden vrienden. Ze waren net zo gehecht aan elkaar als waren ze bloedbroeders. Hector hechtte ook snel aan Arthur en hield van hem alsof hij zijn eigen zoon was.

Intussen werd koning Uther pendragon ziek. Hij werd niet meer beter, zelfs Merlijn kon hem niet helpen. Omdat de koning te zwak was om zijn land te verdedigen, begonnen de Saksen, de aartsvijanden van de Britten, weer strooptochten te houden. Overal brachten ze vernielingen aan, staken alles in brand en namen weerloze mensen gevangen. Ze wilden heersers worden van Brittannië.

Merlijn ging naar de koning om hem te waarschuwen. "U moet nu optreden, Sire. De Saksen komen heel dichtbij. Maar jij ziet toch zelf dat ik geen kracht meer heb, Merlijn!"antwoordde de koning. Merlijn gaf de koning een versterkend drankje . Even later stond Uther Pendragon aan het hoofd van zijn leger. Het vaandel met de draak wapperde in de wind en zijn paard stond te trappelen. Toen de Saksen de bekende gouden wapenrusting zagen, sloeg de schrik hem om het hart. Ze gooiden hun wapens neer en gingen op de loop. Maar de koning had zijn leger al met krachtige stem bevolen om tot de aanval over te gaan. De koning vocht zelf ook mee!

O, wat een glorieuze overwinning behaalde de Britten daar! Met veel eerbetoon en onder luide toejuiching werd Uther Pendragon op een draagstoel naar Londen teruggedragen. Maar, drie dagen later, intussen er nog feest gevierd werden, stierf de koning.

Deel 2

Koning Uther Pendragon werd ernstig gewond was stervend. Lang geleden, toen hij pas geboren was, had Uther zijn zoontje Arthur aan de tovenaar Merlijn gegeven. Arthur groeide op bij heer Hector en zijn zoon Kay. Daarom had Uther nu geen troonopvolger. Al snel werd het onrustig in het land. Ze hadden immers geen koning meer!

Het gebeurde dat Merlijn weer kwam opdagen. De koning vroeg aan hem wat hem nu te doen staat. "Roep het volk bijeen met Kerst te komen opdagen en dan aan ze te vertellen dat de sterkst onder hen tot koning geslagen zouden worden. Er viel een flink pak sneeuw en de wegen waren moeilijk begaanbaar.

Op Kersdag werd een grote bijeenkomst geregeld in Canterbury. De aartsbisschop nodigde alle edellieden uit. Op het kerkhof stond een grote marmeren steen. Op de steen was een ijzeren aambeeld. In dat aambeeld was een reusachtige ijzeren zwaard verzonken. In het marmer was er met letters van puur goud een boodschap aangebracht: Wie dit zwaard uit deze steen en uit dit aambeeld trekt, is de ware koning van heel Brittannië.

Jij begrijpt het, iedereen begon meteen aan het zwaard te trekken!Maar het bleef muurvast zitten, hoe sterk sommige ridders ook waren en hoe vaak zij het ook probeerden. Inmiddels verzamelde zich steeds meer mensen op het kerkhof. Op advies van Merlijn werd er een groot toernooi geregeld op Nieuwjaarsdag. Hij hoopte dat de juiste man dan ook zou komen opdagen. De mensen kwamen altijd graag na de ridderspelen kijken. Ook Hector, zijn zoon Kay en Arthur kwamen uit Wales. Kay was een paar maanden eerder tot ridder geslagen, en mocht ook deelnemen. Arthur was 15 jaar oud en deed dienst als schildknaap voor Kay. Hij zorgde voor diens wapenrusting en droeg zijn lans en schild.

Op oudejaarsavond, na een lange en vermoeiende reis, kwamen zij aan. Zij namen hun intrek in een herberg bij de stadsmuren, niet ver vanwaar het toernooi gehouden worden.

Precies op tijd kwamen ze de volgende dag aan bij de vlakte waar het toernooi gehouden worden. Er was al een enorme menigte bijeen. De mens en keken vol bewondering naar zoveel pracht en praal. Toen kwam heer Kay plotseling tot de ontdekking dat hij zijn zwaard vergeten had. Vlug stuurde hij Arthur terug om het op te halen.

Zo snel hij kon reed de schildknaap naar de herberg terug, maar daar bleken alle deuren en luiken dicht te zitten. Iedereen was al vertrokken om niets van het spektakel te hoeven missen.

Wat nu? Vroeg Arthur zich af. Zijn geliefde broer moest toch een zwaard hebben! Opeens schoot hem te binnen dat hij er een gezien had op het kerkhof van de abdij. Hij gaf zijn paard weer de sporen. Er was op het kerkhof geen mens te bekennen. Zonder er verder bij na te denken liet hij zich uit het zadel glijden en greep het zwaard bij het handvat beet. Alsof het aambeeld van boter was, zo gemakkelijk trok Arthur het eruit.

Hij gunde zich niet de tijd om de gouden inscriptie te lezen. Hij sprong weer in het zadel en ging snel op zoek naar heer Kay."Hier is het, beste broer!" riep hij al van verre. Maar toen hij stilhield en het verraste gezicht van heer Kay zag, legde hij uit wat er aan de hand was:

"Ik weet dat dit jouw zwaard niet is, maar de herberg was al gesloten. Maar dit zwaard is goed genoeg. Ik heb het uit dat aambeeld bij de abdij." Maar Kay luisterde al niet meer. Hij herkende het zwaard wel degelijk en wist wat het betekende als iemand erin slaagde het uit het aambeeld te trekken. Hij vloog naar heer Hector met het zwaard in de hand en volkomen buiten adem flapte hij eruit: "Ik ben de koning van heel Brittanje, vader! Dit zwaard heeft mijn lot be­zegeld!" "En heb je het zelf uit het aambeeld getrokken?" vroeg heer Hector. Hij ver­trouwde het zaakje niet en schudde zijn grijze hoofd. Deze vraag bracht de jonge ridder aardig van zijn stuk. ''Arthur heeft het me gegeven. Maar het was op mijn be­vel dat hij het gehaald heeft. En boven­dien, een schildknaap kan toch geen ko­ning worden?" "Dat zullen we eens bekijken", zei heer Hector. Samen met Arthur en Kay ging hij terug naar de abdij. Bij het vreemde aambeeld spoorde hij zijn zoon aan: "Bewijs maar eens wat je net gezegd hebt. Stoot het zwaard terug in het ijzer." Ridder Kay deed zijn uiterste best, maar steeds ketste het zwaard al klette­rend op het aambeeld af. Toen was Arthur aan de beurt. Zonder enige moeite dreef hij het zwaard tot aan het heft in het ijzer. Toen knielde heer Hector en Kay voor de jonge knaap.

"Waarom buigen jullie voor mij?" vroeg Arthur verbaast .Omdat jij, en niemand anders, de echte koning van dit land ben." Heer Hector vertelde aan Arthur hoe Merlijn hem lang geleden bracht had om op te voeden.

Tot drie keer toe moest Arthur aan de mensen een demon­stratie geven en het zwaard in hun bij­zijn uit het aambeeld trekken. De laatste keer was op Pinksterzondag. Toen moesten zelfs de meest jaloerse edelen en de grootste twijfelaars hun te­genwerpingen en hatelijkheden wel in­slikken, want de andere edelen en ook veel gewone mensen, begonnen Arthur nu geluk te wensen. De aartsbisschop zegende het zwaard van de koning en de meest gevierde krijgsman sloeg de knaap tot ridder.

Daarna werd Arthur gekroond.

Vijfde verhaal

Arthur besloot om naar slot Camelot te vertrekken en daar te gaan wonen. Er wordt een groot feest voorbereid. Vele gasten komen om in de omgeving rond het kasteel te kamperen. Arthur is blij om te zien dat zoveel mensen hem goedgezind is maar Merlijn waarschuwt dat schijn bedriegt. Feesttenten zijn vrolijk van kleur: waarom lijken deze kleurloze tenten op gewone soldaten tenten? Er zij er ook veel te veel! Brengt een koning zoveel onderdanen mee om aan een feest deel te nemen? Arthur besluit geschenken te sturen naar de 6 koningen. Zij sturen de cadeaus terug en zeggen niets te willen hebben van zo een "melkbaard" Ze zullen hem geschenken sturen: een regen van speren! Nu wist Arthur het zeker: ze waren gekomen om tegen hem oorlog te maken! Arthur wachtte een paar weken. Er waren intussen nog vijf koningen gekomen om zich bij de andere zes vijandige koningen aan te sluiten, maar ook de vrienden van Arthur waren meer en meer geworden. Vanuit Frankrijk kwamen ook nog twee koningen om te helpen. Toen viel Arthur aan. Binnen zeer korte tijd moesten de vijanden het laten afweten. Arthur en zijn krijgers waren te sterk voor de elf koningen! Maar ze stopte niet met vechten voordat Merlijn niet ingreep. Hij ging tussen de twee vijandige legers instaan en riep aan Arthur dat hij nu moet stoppen, anders zal hij zelf zeker sneuvelen! Aan de elf vijandige koningen zei hij dat ze snel naar huis moesten als goede verliezers het hoorden te doen. Zo eindigde de eerste veldslag van de jonge koning Arthur in een overwinning.

Ze waren aan het feesten om de overwinning te vieren, toen er ineens een stel nieuwe gasten aankwamen: een vrouw en vier jonge mannen. Ze gingen meteen op koningin …… , moeder van Arthur, af! Het bleek de zuster van Arthur, Morgan le Fey, te zijn; bij haar waren haar drie zonen. Arthur was hun oom. Maar Morgan was de vrouw van koning Lot, een van de elf vijandige koningen die zojuist tegen Arthur oorlog gevoerd had! En de jongens waren de zoons van Lot! Ze verduidelijkten dat ze het helemaal niet fijn vonden dat hun vader oorlog voerden tegen Arthur. Ze kwamen juist om de hulp van Arthur vragen, want hun vader wil alweer een andere koning aanvallen. Deze andere koning was de oude koning Leodegrans, een goede vriend van de vader van Arthur! Ze vonden het niet goed dat hun vader deze oude man wilde aanvallen en ze vroegen om Arthur' s hulp.

Zesde verhaal

Deel 1

Zo gebeurde het dan dat Arthur met zijn leger samen met zijn drie neven vertrok om koning Leodegrans te helpen. Leodegrans is in gevaar en als zijn kasteel valt zal de weg openliggen voor de oprukkende vijand.

Zes volle dagen was Arthur met zijn Koninklijke leger op weg. Steeds meer ridders sloten zich onderweg bij hem aan. Leodegrans is in levensgevaar en als zijn kasteel valt zal de weg openliggen voor de oprukkende vijand. Zes volle dagen was Arthur met zijn koninklijken leger op reis. Steeds meer ridders sloten zich onderweg bij hem aan. Arthur reed zelf niet aan het hoofd van zijn troepen.

Daardoor kwam hij langs een meer waar naast een bontgekleurde tent was opgeslagen. Nieuwsgierig kwam Arthur iets dichterbij. Opeens vloog er een boom van een vent op een enorm rood­bruin paard op hem af. Het was een rid­der. Hij had het vizier omlaag en droeg een lans.

"lederen die langs dit meer wil, moet eerst met mij vechten!" riep hij al van een afstand.

Arthur toonde geen enkele angst. "Zoals u wilt. Maar u ziet, ik heb al­len maar een zwaard..."

In plaats van Arthur rechtstreeks ant­woord te geven riep de ridder iets naar de tent. Een schildknaap kwam naar buiten rennen met een paar lange lan­sen. De koning kreeg er een van. Zon­der verdere omhaal stormden de twee regenstanders nu op elkaar toe, hun wa­pens in de aanslag. De klap was oorver­dovend, maar ze bleven allebei in het zadel. Alleen de lansen begaven het. De spaanders vlogen alle kanten op. Arthur wilde zijn zwaard trekken, maar de ridder hield hem tegen. "Nu is de beurt aan de speren, vindt u niet?"Even later overhandigde de schild­knaap de twee mannen elk een stompe speer, waarop ze onmiddellijk de strijd hervatten. Maar deze keer gleed de speer van Arthur weg langs het ijzeren harnas van de onbekende ridder. Tegelij­kertijd kreeg hij een machtige klap mid­den op zijn schild.

Arthur en zijn paard smakten tegen de grond, maar vliegensvlug stond Arthur weer op zijn benen met getrokken zwaard. "Kom van dat paard af en laat zien hoe je met een mannenwapen omgaat", riep hij boos. Dat liet de reuzenridder zich geen twee keer zeggen. Hij stond al naast zijn paard en trok zijn zwaard.

"Het zal me een eer zijn te vechten met de man die zich niet zonder slag of stoot gewonnen geeft. Maar deze keer is het op leven en dood!" ·

Met deze woorden wierp hij zich als een wild zwijn op de koning. De von­ken spatten van de zwaarden af, bloed­vlekken bevuilden hun harnas. Maar ze gaven het niet op. Ze vielen neer en krabbelden weer overeind totdat hun zwaarden elkaar zo hard raakten dat het zwaard van Arthur doormidden brak als een dode tak.

De vreemdeling greep zijn kans. Hij velde de koning en hief zijn zwaard.

"Ik heb u in mijn macht! Geef toe dat u verloren hebt of u zult de dag van morgen niet meer beleven!"

"Liever dood dan een dergelijk smadelijke ge­nade!" riep Arthur uit. Het wapen van de reus suisde al door de lucht. Maar het trof geen doel. Opeens stortte de onbekende ridder als door de bliksem getroffen ter aarde. Iemand trok Arthur overeind.

Het was Merlijn! Hij glimlachte, maar Arthur stond te schuimbekken van woede.

"Laat me los! Ik ga liever in een eer­lijk gevecht ten onder dan dat ik je een dergelijk voortreffelijke ridder zie doden met toverformules!" .

"Wees niet bedroefd, Sire", zei Mer­lijn rustig. "Hij slaapt alleen maar. Als hij wakker wordt zal hij uit zichzelf bij u komen en u zijn diensten aanbieden. "

"Hoe heet hij dan?"

"Pellinore van Wales. Onthoud die naam, want de dag komt dat zijn zoon Parsival uw hof nog meer roem zal bren­gen", was het geheimzinnige antwoord van Merlijn.

Deel 2

"Laten we ons nu maar haasten om uw legers weer in te halen, majesteit. Want ze worden ongeduldig."

"Maar met zo 'n zwaard hebben ze niets aan mij", mokte Arthur en hij liet de tovenaar zien wat er nog van over was.

"Dat is zo verholpen, Sire", zei Mer­lijn met gedempte stem. "Kijk eens naar het meer." Arthur keek, en tot zijn stomme ver­bazing zag hij hoe er middenin het meer golven ontstonden die dichter bij de kant steeds hoger werden, terwijl er geen zuchtje wind stond. En opeens kwam er een tengere arm tevoorschijn, gehuld in wit brokaat. De hand hield een glimmend zwaard vast...

"Dat is voor u, majesteit. Ga het ha­len", fluisterde Merlijn. Arthur had geluk. Vlakbij, in het riet, lag een roeiboot met riemen op hem te wachten. Hij stapte meteen in. Toen hij bij het midden van het meer was aangekomen en het zwaard had aangepakt, verdween opeens de arm.

Het volgende moment zag Arthur een vrouw van hemelse schoonheid. Ze was in het wit gekleed en liep met kleine pasjes over het water. Ze glimlachte naar Arthur en verdween toen in de diepte.

Sprakeloos van opwinding roeide Arthur weer naar de kant terug. Zijn trou­we raadsman legde hem uit hoe de vork in de steel zat.

"Dat was de Dame van het Meer, meesteres van alle wateren. Het zwaard dat ze u gegeven heeft heet Excalibur, en het zal u vele overwinningen bezor­gen.

"Het is inderdaad schitterend", zuchtte de koning. Vol bewondering be­keek hij het gouden blad en het gevest met kostbare juwelen erin.

"Het wapen is meer waard dan tien andere", ging Merlijn verder. "Zolang. U het bij u draagt zult u geen druppel bloed verliezen. Maar als u het kwijt­ raakt, zult u uw leven erbij inschieten. Vergeet dat nooit, majesteit" Bij deze waarschuwing verhief de wijsgeer zijn stem.

Toen Arthur en Merlijn .Bij hun leger terug waren was iedereen blij hen weer te zien. Heer Kay zei: "Het is hoog tijd, beste broer, dat ik u het commando weer teruggeef. Ze zeggen dat koning Lot de burcht van Leo­degrans met tienduizend man aan het bestormen zijn. "

Arthur knikte. Hij zei niets maar gaf alleen zijn paard de sporen. Even later kwam zijn leger van ruiters en voetvolk als een lawine de vallei binnenrollen.

Uit de verte zagen ze al dat heer Kay gelijk had. Er stonden al ladders tegen de burchtwallen en op een aantal plaat­sen stroomde de vijand zelfs al naar bin­nen. Vuren en een roetzwarte rook we­zen erop dat de aanvallers al probeerden de toren in brand te steken!

"Sneller, sneller!" riep Arthur. Met getrokken zwaard stormde hij op het kasteel af. Uit zijn ooghoeken ving hij een glimp op van een paar dat hem nog bij wisten te houden. Het wa­ren heer Kay, zijn neef Gawain, en, op een rood­bruin paard... de reusachtige ridder van het meer, heer Pellinore! ­

De slotpoort was al uit zijn hengsels gelicht en als een tornado vlogen Ar­thur en zijn mannen de verraste belege­raars in de nek en maaiden ze bij bosjes neer, voor ze zelfs maar in de gaten had­den dat ze aangevallen werden. ­In zijn eentje vocht Arthur zich een weg naar de toren, waar de meeste vij­anden waren. De slagen van het magi­sche zwaard Excalibur deden schilden en helm en barsten, de verschrikte paar­den wierpen hun ruiters van zich af, en de mannen die de toren verdedigden keken hun ogen uit naar dit ongewone schouwspel. De meeste vijanden duikelden met hun paarden in de slotgracht.

Koning Arthur staakte de strijd. Er was nog maar een handjevol vijanden over, en die dachten nergens anders aan dan vluchten.

Deel 3

Het gevecht was voorbij, de strijd was gewonnen. Met tranen in de ogen omarmde de oude koning Leodegrans Arthur en prees zijn heldenmoed. En ook iemand anders kwam de overwin­naar hulde brengen: Guinevere, de dochter van Leodegrans. De hele tijd dat de strijd woedde had ze Arthur van­af de toren met haar ogen gevolgd - en voor zijn leven gevreesd. Toen hij na afloop het kasteel binnentrad had zij hem zelf zijn helm afgezet en het harnas uitgedaan om zijn wonden te verbin­den.

Arthur kon zijn ogen niet van het beeldschone meisje afhouden. Dol­graag wilde hij met zijn handen haar glanzend blonde haren die tot op haar middel vielen, aanraken en mateloos verlangde hij ernaar dat ze met haar de diepe, helblauwe ogen naar hem zou kijken! Hij was helemaal sprakeloos in haar nabijheid en bleef maar naar haar kij­ken, totdat heer Kay en Merlijn hem meetrokken naar de feestzaal. Daar had Leodegrans intussen de tafels vol la­ten zetten met wild en wijn, ter ere van de overwinnaar.

Gedurende de hele reis naar huis bleef Arthur dromerig, en pas op Ca­melot kwam hij weer tot zichzelf. Merlijn raadde hem aan een eervolle begra­fenis te organiseren voor de gesneuvel­de koning Lot, zoals een goede over­winnaar hoorde te doen.

Arthur liet een beeldhouwer een prachtige grafsteen maken en nodigde allerlei gasten uit, vooral natuurlijk de weduwe van Lot, zijn eigen zuster Mor­gan le Fay, en haar drie zoons. In diepe rouw kwamen die op Camelot aan. Merlijn ontstak twaalf lange kaarsen van was op de grafsteen en toen ze de begraafplaats langzaam weer verlieten kwam hij naast Arthur lopen.

"Van nu af aan zal ik meer op reis zijn dan op Camelot, majesteit", fluisterde hij. Als u wilt weten of ik veilig en wel ben, kijk dan naar die kaarsen. Zolang ze branden hoeft u nergens bang voor te zijn. Maar als ze gedoofd zijn moet u mij onmiddellijk laten zoeken... "

Met deze woorden nam hij afscheid.

Hij besteeg zijn paard en reed weg zon­der te zeggen waarheen. Maanden lang werd niets van hem vernomen, maar de vlammetjes op de grafsteen verspreidden een helder licht. Rondzwervende ridders beweerden dat ze hem gezien hadden met de Dame van het Meer.

Zevende verhaal

Deel 1

De grote oorlog was voorbij en een tijd van vrede brak aan op Camelot. De kaarsen van Merlijn brandden rustig en regelmatig, er verschenen geen nieuwe vijanden en de grootste vijand van Ar­thur, koning Ryons, leek wel verdwenen te zijn. Arthur kon zich volledig wijden aan zijn plichten als heerser. Ook had hij nu tijd om zich met plezieriger zaken bezig te houden. Het liefst ging hij op jacht of organiseerde hij ridderspelen. Deze toernooien maakten zijn hof al snel zo beroemd dat de knapste ridders uit alle delen van het land, maar ook uit het buitenland, er graag een lange reis voor over hadden. Het was vlak na een van die beroem­de toernooien, toen alle deelnemers ge­zamen1ijk in de feestzaal aan tafel zaten om alle gevechten en iedere klap die was uitgedeeld nog eens haarfijn te bespreken, toen opeens de deur openvloog. Voor de ridders ook maar met hun ogen konden knipperen, stond daar, middenin de hal, een lange vrouw, van top tot teen gehuld in een purperen, mantel. De schittering van haar gouden haar vulde de hele zaal. Er viel een diepe stilte. Ieder een hield zijn adem in, totdat de vrouw de stilte verbrak:

"Ik ben gekomen van het eiland van de doden, van het eiland Avalon..." "En wat kunnen wij voor u doen, schone jonkvrouw?" Bet was koning Arthur die sprak. "Ik vraag niet veel van u", antwoord­de ze. "Omdat de beste ridders van het land hier vandaag aanwezig zijn, zal er vast wel iemand zijn die mij van dit zwaard kan verlossen..."

Toen liet ze haar mantel van haar schouders vallen. Iedereen zag hoe zij was uitgerust met een wapen dat getuigde van voor­treffelijke daden. Onmiddellijk stonden alle ridders om haar heen. Maar wat graag wilden ze deze mooie vrouw helpen! Maar het zat zo vast in de schede dat nie­mand er beweging in kreeg, zelfs ko­ning Arthur niet. De een na de ander verlieten ze met gebogen hoofd de zaal, totdat er nog maar een ridder over was. Dat was Ba­lin, die wegens zijn nederige uitrusting duidelijk de armste van hen was."Waarom probeert u het niet, heer ridder?" De vrouw liep naar hem toe. De jongeman haalde zijn schouders op. "Het past zoiets te probe­ren als eerbiedwaardiger ridders dan ik er niet in geslaagd ben. Maar als u aan­dringt wil ik het wel proberen. " Hij stond op, pakte het zwaard beet, en tot stomme verbazing van iedereen trok hij het met gemak uit de schede."Dank u, heer ridder", glimlachte de mooie vrouw. "Nu ben ik toch niet voor niets naar Camelot gekomen. Maar geef mij nu het zwaard terug, want ik heb nog een lange reis voor de boeg." Balin schudde zijn hoofd. "Nee, ik houd het zelf, schone jonkvrouw. Ik heb het verdiend. Alleen degene die mij in een eerlijk gevecht weet te verslaan kan er aanspraak op maken." De glimlach van de vrouw maakte plaats voor een ijzige grimas."Vergeet niet dat ik van Avalon komt Als u het wapen niet aan mij teruggeeft zult u binnenkort zeker verloren gaan. U zult anderen enorm veel verdriet be­zorgen, maar uzelf nog het meest. Het zal uw dood worden..."

"Bedoelt u dat ik mijzelf met het zwaard zal doorboren, of dat ik mijn ei­gen hoofd eraf zal slaan?" De ridder lachte schamper. "Zo gemakkelijk laat ik me niet bij de neus nemen!" "Ik heb u gewaarschuwd en ik ben eerlijk geweest, maar nu kan ik er ook niets meer aan doen", zei de jonkvrouw somber. Ze deed haar man­tel weer om en ging ervandoor voor ie­mand iets kon zeggen. Een zoete geur was alles wat ze achterliet. De ridders, die allemaal weer waren binnengedruppeld, zagen hoe ook Balin zich snel klaarmaakte om te vertrekken."U allen, en misschien zelfs u, Sire, ziet eruit of u woedend op mij bent", zei Balin, en het leek 'wel of hij tegen zichzelf aan het praten was. "Maar dat zwaard betekent alles voor mij. Ik heb mezelf nooit zo 'n mooi zwaard kunnen veroorloven. Ik zal het alleen maar ge­bruiken om uw vijanden te bestrijden, zodat ik het vertrouwen van u en van uw ridders zo gauw mogelijk terug kan winnen. Met vriendelijke woorden probeerde Arthur Balin tegen te houden, maar het was tevergeefs. Hij kon hem niet aan het verstand brengen dat niemand, en zeker hijzelf niet, hem kwalijk nam wat hij gedaan had. Het enige wat hij kon doen was hem laten beloven dat hij zo snel mogelijk weer naar Camelot zou terugkeren. Na die belofte verliet de ar­me ridder het hof.

Deel 2

Zonder op of om te kijken reed Balin door berg en dal. Hij was in gedachten verzonken en zag dus niet dat hij al van­af Camelot stiekem door een andere rid­der gevolgd werd. De ruiter was een Ier, heer Lancelot. En deze ridder had misschien nog wel meer belang bij het zwaard van de jonkvrouw dan Balin. Het was dan ook zijn bedoeling om Balin in de val te lokken. Hij had tijd ge­noeg om zijn list voor te bereiden.

Balin droeg alleen maar een jasje en versleten oude laarzen. Afgezien van het zwaard was hij alleen maar gewa­pend met een leren schild. Lancelot daar­entegen reed achter hem aan in vol or­naat. Op zijn hoofd droeg hij een helm met een grote pluim. Verder droeg hij een metalen pantser en ijzeren hand­schoenen en sporen. Zijn schild was zo groot dat hij zich er bijna helemaal ach ter kon verschuilen. Evenals Balin droeg hij een zwaard bij zich, maar hij had ook nog een speer.

In gepeins verzonken reed Balin door het eikenwoud. De Ierse ridder gaf zijn paard de sporen en toen hij vlakbij Ba­lin was riep hij uit: "Halt! Geef je zwaard aan mij als je leven je lief is!"Met een ruk aan de teugels bracht Ba­lin zijn paard tot stilstand en draaide hij zich om in het zadel."Dat gaat zomaar niet, heer ridder!" antwoordde hij. "Ik kan uw gezicht niet zien, maar als u mijn zwaard wilt heb­ben zult u ervoor moeten vechten!"Ik ben Lancelot en ik kom van het grote Ierland. Ik wil het kwaad wre­ken dat u de jonkvrouw van Avalon heeft aangedaan!" Met zijn speer in de aanslag kwam de Ierse ridder op Balin aanstormen. Als aan de grond genageld wachtte deze de aanval af. Met een enorme klap boorde de speer van Lancelot zich door zijn lederen schild, maar Balin wist met bovenmen­selijke kracht de speerpunt af te wen­den. Lancelot smakte tegen de grond en voor hij op kon staan stond Balin al naast hem. Voor het eerst belaagde hij een vijand met zijn nieuwe zwaard. Hij was plotseling buiten zichzelf en sloeg er in blinde woede op los...

Pas na een tijdje drong het tot hem door dat Lancelot al dood was. Opeens verscheen er een andere ruiter: Het was een vrouw die langs het bospaadje was komen aanzetten."Oh, wat heeft u gedaan, heer rid­der?" riep ze al van een afstand. "Wist u dan niet dat mijn hart aan heer Lancelot behoorde en aan niemand anders?" Nog voor Balin kon antwoorden, speelde zich opnieuw een bloedig schouwspel voor zijn ogen af. De vrouw sprong van haar rijpaard, leunde het zwaard van Lancelot met het gevest tegen de grond en doorboorde zichzelf met het volle gewicht van haar prachti­ge lichaam. Dood gleed ze in het gras, naast het lichaam van haar Ierse ridder.

Als in een droom zag Balin de twee ge­liefden voor zich, die een paar minuten geleden nog zo vol leven waren. Het begon tot hem door te dringen dat de vloek die de jonkvrouw uit Ava­lon over hem had uitgesproken al bijna helemaal was uitgekomen. "Voorwaar, u had dat zwaard niet moeten houden", hoorde hij een vrien­delijke stem achter zich zeggen. Hij draaide zich om en zag Merlijn met zijn grijze hoed op."Het enige wat je nu kunt doen is het paar een passende begrafenis geven," vervolgde de oude man, "daarna zien we verder." Ze zochten een geschikte plaats voor het graf van de twee geliefden, maar konden er geen vinden. Gelukkig kwa­men ze Mark tegen, de koning van Cornwallis, en die wees hen een schitter- rende graftombe in een kerkje vlakbij. Koning Mark was erg met het lot van het jonge liefdespaar begaan. Maar voor er veel tijd verstreken zou zijn, zo­als we spoedig zullen horen, dacht de vriendelijke koning er heel anders over. Toen de begrafenisplechtigheid voor­bij was en de heerser van Cornwallis Balin en Merlijn vaarwel had gezegd, zei Merlijn tegen de ridder: "Ik weet niet of het iets aan je lot kan verande­ren, maar als je wilt zal ik je vertellen hoe je je goede naam weer kunt terug­ krijgen."

"Waarom zou ik dat niet willen? Ik wil zelfs niets liever dan dat!" riep de jongeman uit. Hij greep de hand van de waarzegger vast.

"Welnu, luister naar mij. Niet ver hiervandaan is er een geheim pad door het struikgewas waarlangs eens per maand koning Ryons met een paar man reist. Op dat pad kun je hem makkelijk te pakken krijgen. Neem hem gevangen en breng hem bij Arthur. Maar vergeet een ding vooral niet: je mag Ryons niet doodmaken! "

Balin beloofde Merlijn dat hij het niet zou doen, wat er ook gebeurde. Toen bracht de waarzegger hem bij de schuilplaats van­ waaruit hij de koning zou kunnen over­vallen.

Het was bijna middernacht voordat Ryons en zijn gewapende mannen te­ voorschijn kwamen. Toen ze ter hoogte van zijn schuilplaats waren, besprong Balin ze vanuit de bosjes. Hij sloeg met zijn zwaard op het groepje mannen in. Deze wilden hun koning verdedigen, maar ze vielen achter elkaar neer als af­gesneden korenhalmen, tot alleen Ryons was overgebleven. Balin was al­weer helemaal vergeten wat hij Merlijn beloofd had en hij hief het zwaard...

"Houd op, jij arme stakker!" schalde de woedende stem van Merlijn. De rid­der verstijfde, het zwaard boven zijn hoofd geheven.

Merlijn ging voor de doodsbange ko­ning staan en blafte Balin toe: "Ik zie wel dat er aan jouw lot niets te verande­ren valt. Vind je dat normaal, om weer­loze gevangenen te vermoorden? Ga nu en breng Ryons naar Camelot. Zorg dat in elk geval koning Arthur nog een goede dunk van je hebt. "

Na deze woorden verdween Merlijn in de donkere nacht. Balin en zijn gevangene vertrokken naar het hof van Arthur.

Opnieuw vertrok de ridder van Camelot, ook al deden allen, en vooral de koning, hun uiterste best om hem over te halen aan het hof te blijven. Maar de ridder was rusteloos en hij snelde zijn onafwendbare lot tegemoet...

Hij reed door bekoorlijke landschap­pen en door de ruige wildernis, en be­leefde vele avonturen, totdat hij een rid­der ontmoette die zich bijzonder vreemd gedroeg. Hoewel de ruiter een enorme, ja reusachtig postuur had en hoewel hij een zwaard bij zich droeg dat Balin misschien niet eens zou kunnen optillen, keek de ridder steeds bang om zich heen en draaide in zijn zadel als een weerhaantje. Toen hij dichterbij kwam maakte hij zich zo klein moge­lijk. Hij drukte zich helemaal tegen het zwarte paard, met zoveel kracht dat zijn zwarte baard bijna een werd met de ma­nen van zijn ros.

"Waarom gedraagt u zich zo vreemd, heer ridder?" zei Balin, die zijn nieuws­gierigheid niet kon bedwingen. "Lijdt u misschien aan een ziekte?"

De ruiter glimlachte triest. "Ziet u, ik wacht op de dood, maar ik weet niet van welke kant hij zal toeslaan. Ik word door een volledig on­zichtbare vijand achterna gezeten en zijn wapen kan elk moment mijn leven beëindigen..."

"Zoiets zal ik nooit toestaan!" riep Balin.

"En wat wilt doen om het te voorkomen?"­

"Ik zal u persoonlijk naar Camelot begeleiden. Daar zult u veilig zijn!"

Meteen vertrokken de twee in die richting, maar hun gezamenlijke tocht duurde niet lang. Nog maar net had de ridder aan Balin onthuld dat zijn naam Harleus de Baardman was en dat zijn onzichtbare vijand Garlon heette, of een lange speer kwam tevoorschijn, vliegend uit de diepte van het woud.

De speer doorboorde de borst van Harleus. Balin boog zich over de ster­vende ridder, die hem nog net kon toe­fluisteren: "Laat mijn dood niet ongewroken, anders zal Garlon nog veel meer kwaad aanrichten dat nooit meer kan worden goedgemaakt. . . "

Toen hij Harleus had begraven, reis­de Balin verder. Overal kwam hij slachtoffers van de verraderlijke Garlon tegen. Lange tijd volgde hij het gruwe­lijke spoor zonder ook maar iets te kun­nen doen, totdat hij een nacht te gast was bij een oude edelman, die hem ver­telde:

"Ik zal u ver­tellen waar u de onzichtbare ridder kunt vinden. Die schurk heeft mijn ei­gen zoon vermoord" Niet ver hiervandaan ligt het kasteel van koning Pellam. Daar zult u ook Garlon, zijn broer, aan­treffen. Daar zult u ook kunnen zien hoe Garlon eruit ziet, en hem kunnen uitdagen tot een eerlijk gevecht. Maar vergeet niet dat koning Pellam ook een ervaren ridder is, bedreven in het gevecht, en dat u ze samen nauwelijks aan zult kunnen!"

Balin zei niets. Hij nam alleen de speer mee waarmee Garlon de zoon van de ridder had vermoord en verdween in de aangegeven richting.

Niet lang daarna reed hij door de kas­teelpoort naar binnen. Eerst was Balin nogal verbaasd dat hij zo gemakkelijk binnenkwam, maar toen hoorde hij dat koning Pellam diezelfde dag een groot feestmaal hield, waarvoor hij edelen uit het hele land had uitgenodigd, of hij ze nu kende of niet. Het ging er vrolijk aan toe rond de feestelijk gedekte tafels. Zoals gewoon­lijk trokken de mooie meisjes en dames de meeste aandacht, maar ook vele mannen werden uitvoerig bekeken, of dat nu was door hun schitterende kle­ding, hun opmerkelijke gezicht, of door de manier waarop ze zich gedroegen."Wie is die ridder met dat donkere gezicht, daar naast koning Pellam?" vroeg Balin aan zijn linkerbuurman."Oh, kent u Heer Garlon niet, de broer van onze vorst?" was het verraste antwoord. Maar Balin was al opge­staan. Ziedend van woede liep hij naar het koninklijken gezelschap.

"Een prachtig stel broers zijn jullie! Tjonge tjonge!" Hij schreeuwde ze al van verre toe. Toen hij uiteindelijk wijdbeens voor Garlon stond, schreeuwde hij nog harder, zodat alle aanwezigen hem woord voor woord konden vol­gen.

"Het is gemakkelijk voor u, heer Garlon, om een gevecht te winnen als uw tegenstander niet eens weet waar de klappen vandaan komen. En u, koning Pellam, u kijkt rustig toe terwijl er zul­ke gemene ding en gebeuren!"

"Ik weet niet waar u het over hebt, maar deze belediging pik ik niet!" Garlon was de eerste van de twee broers die reageerde. Hij greep naar zijn zwaard.

Maar Balin was vlugger. "Hier over!" riep hij. Voor de mensen doorhadden wat er gebeurde, stootte hij de ridder met zijn eigen speer rechtstreeks in het hart.

Zo kwam de onzichtbare ridder aan zijn eind, maar voor Balin was het ein­de nog niet in zicht. Koning Pellam sprong nu zelf overeind alsof door een wesp gestoken en trok zijn zwaard. Maar niet voor niets was het zwaard van Balin van het legendarische Avalon afkom­stig. Slechts een paar keer kletterden de zwaarden op elkaar of de koning lag al te kronkelen van de pijn in een grote plas bloed. Tot ieders stomme verba­zing begon Balin, alsof hij zijn bijnaam de Woesteling totaal vergeten was, de verwondingen die hij de koning zojuist had toegebracht, meteen te verzorgen. Niemand wilde meer tegen hem vechten en koning Pellam zelf, die al­weer was bijgekomen, prees zijn bedre­venheid in het gevecht: "Ik ken maar weinig ridders die net zo goed kunnen zwaard vechten. Maar er is een ding waar u goed op moet letten. Met een zwaard alleen kunt u ieder gevecht niet winnen...

"Wat dan?" vroeg Balin geschrok­ken.

"Uw schild!" lachte de koning. "Ik weet dat u de ridders die het van hun schild moeten hebben minacht, maar het is nu eenmaal zo dat alleen een deug­delijk schild bescherming kan bieden te­gen een verraderlijke pijl of speer. "Balin was het met de koning eens:

"U hebt gelijk, dat is duidelijk. Maar ik kan mezelf nog niet een dergelijk schild ver­oorloven. Ik ben maar een arme rid­der.

"Dat geeft niks", viel koning Pellam hem in de rede. "Voor we afscheid ne­men en u deze burcht weer verlaat, zal ik er zelf een voor u uitzoeken."

En zo gebeurde het. Balin ging het avontuur weer tegemoet met een gigan­tisch schild waarachter hij maar nauwe­lijks zichtbaar was. Zijn kleine lederen schild liet hij achter op het kasteel van koning Pellam.

Zijn tocht voerde hem langs kaste­len, nederzettingen en eenzame huisjes en overal reisde zijn voortreffelijke naam voor hem uit. Bijna niemand durfde iets tegen hem te beginnen. Inte­gendeel, overal werd hij gevierd en ie­dereen aanbad hem. Als hij aan een toer­nooi deelnam, werd dat als een grote eer beschouwd en telkens kwam hij als overwinnaar uit de strijd.

Maar toch vond hij op zekere dag een tegenstander die tegen hem was opge­wassen. De burcht van die ridder stond op een klein eilandje middenin een bre­de rivier. Toen Balin een doorwaadbare plaats had gevonden, zag hij een gou­den inscriptie in een enorme eikenboom, zo geplaatst dat iedereen die erlangs kwam het wel moest lezen: 'Wie zonder toestemming bij mijn kasteel durft te komen, zal door mij persoonlijk afge­straft worden!'

"Oho", lachte Balin toen hij dit las. "Ik vraag me af wie mij wil tegenhouden!"Maar hij was nog niet halverwege de rivier of een ruiter in vlammend rood harnas stormde van het kasteel het snel stromende water in. Zonder enige ver­dere waarschuwing galoppeerde hij op Balin af, zijn speer in de aanslag.

Die kon alleen maar het schild met het wapen van koning Pellam heffen. De speer versplinterde hier op, maar de ridder in de vlammende wapenrusting viel opnieuw aan. Hij hief zijn enorme zwaard met beide handen boven zijn hoofd, maar ook nu wist zijn tegenstan­der met zijn schild de verschrikkelijke klap af te weren. Het paard van Balin bezweek echter onder het geweld als een eik die door de bliksem is getroffen. Het zwaard had het hoofd van het paard bijna van de romp gescheiden.

Balin stond gauw weer op in het on­diepe water en verwachtte nu ieder mo­ment een doodklap, maar vreemd ge­noeg stuurde zijn tegenstander zijn ei­gen witte paard nu ook weg, zodat ze weer op gelijke voet stonden.

Een regen van slagen daalde op beide ridders neer. De klinknagels in hun wa­penrusting lieten los en de twee kemp­hanen verloren zoveel bloed dat het wa­ter rood kleurde, maar ze stonden nog overeind.

Ik weet niet hoe lang het gevecht in de rivier duurde maar opeens liet de ro­de ridder zijn zwaard en schild vallen en zakte hij in elkaar. Toen herkende de do­delijk gewonde Balin zijn eigen broer Balan. Alleen jij hebt het klaargespeeld om mij te verslaan," fluisterde Balan met zijn laatste krachten. Balin had ook zijn helm afgezet en samen sleepten de twee broers zich naar de oever. Voetje voor voetje en elkaar steunend slaagden zij erin vooruit te komen, maar iedere stap die ze deden bracht het einde dichterbij. Toen ze op de oever waren aangekomen, zakten de twee broers dood in elkaar.

Merlijn, die overal kwam, trof ze dan ook helemaal verstijfd aan, de ar­men broederlijk om elkaar heen. Hij be­groef ze in een graf met het grafschrift: 'Hier rusten Balin en Balan, twee broers die elkaar met het zwaard vernietigden zonder elkaar te herkennen. '

© Helend opvoeden  2025

naar boven