De Middeleeuwen in Brabant
Zevende en achtste klas 13-15 jaar
Middeleeuwen in Brabant
Driedelige serie over Eindhoven in de Middeleeuwen gebaseerd op: "De tijdkijker - middeleeuwen in Eindhoven" (2004), door Nico Arts.
In de twaalfde eeuw hebben de huizen een min of meer bootvormige plattegrond. Dergelijke bootvormige huizen zijn hier gebouwd tussen ongeveer 900 tot 1250 na Christus. Het eerste huis van wat we nu Eindhoven noemen is omstreeks 1175 gebouwd, vermoedelijk de "Eind Hoeve". In de twaalfde eeuw was dit een huis met een erf, gebouwd op het einde van een lange zandrug. Gedurende de twaalfde eeuw bestaan in de regio waar nu Eindhoven ligt nog uitgestrekte restanten van het oorspronkelijke prehistorische en ongerepte oerbos. Dit bos levert volop hout voor de bouw van huizen. Er leeft allerlei wild, zoals edelhert, ree en wild zwijn. Door de toenemende bevolking ontstaan in de twaalfde eeuw steeds meer kleinschalige nederzettingen. Men bouwt deze dorpjes op de hoogste plaatsen in het landschap.
Dicht bij de nederzettingen liggen kleine akkers met meestal graan. Door de onvruchtbare zandgronden kan men de akkers slechts enkele jaren gebruiken voordat ze uitgeput raken; het gebruik van mest is nog niet bekend. Zodoende dient men regelmatig een stuk bos te kappen om nieuwe akkers aan te leggen. Omstreeks 1500 zouden de laatste restjes oerbos worden gekapt en ontstaan uitgestrekte heidevelden op de uitgeputte akkers. Gedurende de twaalfde eeuw zijn de lage plekken in het landschap vochtig. Er stromen talrijke beken doorheen die regelmatig overstromen en dan in soms wel tientallen meters brede watervlakten veranderen. Op andere plaatsen bevinden zich allerlei moerassige gebieden met daarin veen en ijzeroer. In de beekdalen bevinden zich bossen met grasland; geschikt om het vee te weiden.
Vanaf het moment dat zo'n 5.000 jaar geleden, in de Steentijd, zich hier de eerste boeren vestigden worden huizen gebouwd die grotendeels van hout zijn. De staande palen van die huizen worden in de grond gegraven, de wanden worden met takken dicht gevlochten en aangesmeerd met leem; dat is een soort zandige klei. De daken zijn van gespleten boomstammen of van stro. Dit soort huizen wordt tot ver in de middeleeuwen gebouwd.
Dergelijke bootvormige huizen zijn hier gebouwd tussen ongeveer 900 tot 1250 na Christus. Historisch OpenluchtMuseum Eindhoven.
In de twaalfde eeuw hebben de huizen een min of meer bootvormige plattegrond. Dergelijke bootvormige huizen zijn hier gebouwd tussen ongeveer 900 tot 1250 na Christus. Het eerste huis van wat we nu Eindhoven noemen is omstreeks 1175 gebouwd, vermoedelijk de "Eind Hoeve". In de twaalfde eeuw was dit een huis met een erf, gebouwd op het einde van een lange zandrug.
In het huis bevindt zich een open stookplaats. Hier brand het hele jaar door overdag een vuur, zowel voor de verwarming als voor het bereiden van voedsel. Voor het stoken van dit vuur is erg veel brandhout nodig. Daarom heeft elk huis een eigen houtopslag die regelmatig wordt aangevuld. Van hout worden ook allerlei gereedschappen en meubilair gemaakt. De twaalfde eeuw is eigenlijk nog een houten tijdperk.
Door de hoge grondwaterstand is het gemakkelijk drinkwater uit de bodem te halen. Daartoe is bij de meeste huizen een waterput aangelegd. In deze tijd zijn die waterputten altijd van een uitgeholde dikke eik gemaakt. Het aanleggen van zo'n boomstamput is veel werk: Eerst moet je de drie tot vier meter hoge en meer dan een meter dikke boomstam uithollen. Vervolgens moet je met een paar mensen een grote diepe kuil graven waarin de holle boomstam wordt geplaatst. Dat moet in één dag gebeuren om geen overlast van optrekkend grondwater te krijgen. Nadat de boomstam in de kuil is geplaatst wordt de kuil dicht geworpen. In de holle stam verzamelt zich grondwater. Dit water kan uit de put worden gehaald via een hefboom; de zogenaamde putmik.
De bevolking in de regio is in de twaalfde eeuw zelfvoorzienend; er wordt weinig geïmporteerd uit de omringende gebieden. Toch wordt er vaak meer verbouwd dan voor de eigen nederzetting nodig is. Deze kleine overschotten leveren mogelijkheden op voor ruilhandel. Een echte geldeconomie bestaat nog niet, dat wil zeggen dat er niet met muntgeld gehandeld wordt. Via ruilhandel worden vooral allerlei potten en pannen verkregen. Het meeste aardewerk is afkomstig van pottenbakkerijen in het zuiden van Limburg en in het Maasland.
Veruit de belangrijkste grondstof voor voedsel is graan. Na de graanoogst in augustus begint een drukke tijd. Het graan wordt met de hand gemalen tot meel waarvan pap wordt gemaakt of brood wordt gebakken (brood is het belangrijkste voedsel). Dit meel wordt voor het hele jaar op een droge plaats opgeslagen in huis. Ook het stro van het graan wordt gedroogd en binnen opgeslagen. Dit dient niet alleen als veevoer, men maakt er bijvoorbeeld ook matrassen van. Tevens dient het dak elk jaar te worden gerepareerd met vers stro. Ander voedsel is vis uit de plaatselijke beken, vlees van de slacht en allerlei in het bos verzamelde bessen en paddestoelen. Men verzamelt eetbare planten, noten en wortels.
1225 na Christus
Kort na het jaar 1200 wordt de oorspronkelijke "Eind Hoeve" afgebroken en wordt de nieuwe stad Eindhoven gesticht. Het initiatief van deze stadsstichting komt van hertog Hendrik van Brabant, die in Leuven woont. Aanvankelijk bestaat de stad uit slechts een rechthoekig marktveld (de huidige Markt) met daaromheen houten huizen. Iedereen die op het platteland in de omgeving van de nieuwe stad woont, is voortaan verplicht alle handel naar Eindhoven mee te nemen en daar aan te bieden.
De belangrijkste bron voor de handel op de Eindhovense Markt is wol In de regio ontstaan op de steeds groter wordende open plekken in het bos heidevelden. Daar grazen schapen die verwant zijn aan het huidige Kempische heideschaap. Schapenwol is de belangrijkste grondstof voor wollen en vilten kleding. Boeren en herders uit de regio dienden de wol van hun schapen te verkopen op de Eindhovense markt.
In de stad wordt van ruwe schapenwol draad gesponnen. In de 13e eeuw gebeurt dat nog met een eenvoudig klosje waarin een houten stokje is gestoken: de spintol. Door het klosje te draaien ontstaat uit de ruwe wol een draad. Het klosje is meestal van ingevoerd aardewerk dat op de markt kon worden gekocht.
Pas in de 15e eeuw wordt voor het spinnen van draad het spinnenwiel gebruikt. Van deze draden worden lappen stof geweven die in kuilen op de erven achter de huizen bewerkt worden tot een dichte vaste structuur. De lappen stof worden na te zijn gewassen en geverfd op de markt verkocht als lakens. Later worden deze lakens voorzien van loodjes waarmee de herkomst en kwaliteit wordt aangegeven.
De Eindhovense markt rond 1225. Uit de weide omtrek worden spullen hierheen gebracht en verkocht. De huizen zijn nog van leem, hout en stro. Historisch OpenluchtMuseum Eindhoven.
Gedurende de eerste jaren van het bestaan van Eindhoven als stad is hout nog steeds een belangrijke grondstof. Daarvan worden allerlei gebruiksvoorwerpen gemaakt, zoals lepels, borden, speelgoed en kasten. De in de stad gemaakte houten voorwerpen worden zowel thuis gebruikt als op de markt verkocht.
Op de markt wordt ook aardewerk verkocht. Dit is afkomstig uit het zuiden van Limburg en uit het Duitse Rijnland (Paffrath, Pingsdorf). Het zijn drink- en schenkkannen maar ook kook- en voorraadpotten. In Eindhoven zelf, of in de buurt, hebben nooit middeleeuwse pottenbakkerijen bestaan. Dat is eigenlijk vreemd, want in de bodem is er blauwe leem die gemengd met zand goede klei oplevert voor het maken van aardewerk.
Een van de verschillen tussen stad en platteland is dat de huizen in de stad dicht bij elkaar staan. In plattelandsgehuchten staan de huizen vaak tientallen meters van elkaar. In de stad liggen achter die eerste stadshuizen diepe erven waarop vee wordt gehouden, fruitbomen staan en ook aan ambachten wordt gedaan (onder andere textiel- nijverheid – laken maken en leerlooien). Op het erf achter het huis bevindt zich ook een waterput van een holle boomstam. Enkele jaren later zijn de dikke eiken- bomen in de regio allemaal weggekapt en worden andere putconstructies gemaakt. In Eindhoven bestaan die latere waterputten meestal uit enorme, in de bodem ingegraven, wijntonnen.
De eerste stadshuizen waren net als die in de eeuwen daarvoor helemaal van hout, leem en stro; niet van steen. Opvallend is wel dat deze huizen geen bootvormige plattegrond meer hebben, maar rechthoekig zijn. Wel zijn ze nog met de palen in de grond gefundeerd. De huizen hebben binnen één grote ruimte met in het midden een kuil waarin vuur wordt gestookt.
In eerste instantie zijn er 3 belangrijke steden in Brabant: Leuven, Brussel en Antwerpen. Rond 1200 wordt in het uiterste noorden 's Hertog- enbosch gesticht (zie kaart: Arts 1994). Ongeveer 6 kleinere steden (of ze dan al bestaan of nieuw worden gesticht is onduidelijk) krijgen dan ook privileges, stadsrechten dus. Eindhoven is daar eentje van. Bestuurlijk krijgt de hertog zo meer grip. Voor de handelaars liggen de steden op een makkelijke dagreis van elkaar verwijderd.
1500 na Christus
De stad Eindhoven bestaat in 1500 al bijna driehonderd jaar. Kort na de stadsstichting is buiten het marktveld - dus buiten de stad – de Catharinakerk gebouwd. Deze kerk is geheel van baksteen, iets nieuws voor die tijd. In de afgelopen driehonderd jaar is nu ook de rest van de stad gebouwd. De kerk ligt daardoor midden in de stadskern... De stad Eindhoven bestaat in 1500 al bijna driehonderd jaar. Kort na de stadsstichting (begin van de 13e eeuw) is buiten het marktveld - dus buiten de stad – de Catharinakerk gebouwd. Deze kerk is geheel van baksteen, iets nieuws voor die tijd. In de afgelopen driehonderd jaar (de 13e tot de 15e eeuw) is nu ook de rest van de stad gebouwd. De kerk ligt daardoor midden in de stadskern. Sinds 1399 is de kerk van Eindhoven de belangrijkste kerk van de verre omgeving.
Aan de kerk zijn een aantal rijke priesters verbonden die door hun beroep en gevolgde studie aanzien genieten van de bevolking. Veel van die priesters leven met een vrouw, sommigen hebben zelfs kinderen en sommige van die kinderen worden zelf ook weer priester. De priesters van de Catharinakerk worden na hun dood begraven onder de vloer van hun eigen kerk.
Aan het einde van de middeleeuwen hebben de meeste huizen in Eindhoven nog daken van stro en ze zijn nog steeds grotendeels van hout ge- bouwd. Maar de rijke burgers van de stad laten een voor een het stro op hun huis vervangen door daken van leisteen of van dakpannen. Het zal echter nog tot de 18e eeuw duren voordat de huizen van de stad alleen nog maar van baksteen worden gebouwd. In 1500 is een groot verschil met vroeger is dat de huizen niet meer met de staande palen in de bodem zijn gefundeerd. Ze worden al meer dan twee eeuwen (vanaf de 14e eeuw) op houten balken op de grond gebouwd. Omdat de huizen in de stad dicht bij elkaar staan dient men altijd voorzichtig te zijn met vuur. De grootste schrik van de stad is en blijft brand. Rondom de stad is een gracht gegraven, met het zand uit de grachten zijn aarden wallen aan- gelegd. Twee eeuwen geleden (in de 12e eeuw) is het riviertje de Gender omgeleid zodat deze door de stad loopt en in het geval van brand bluswater kan leveren. Toch brandde er wel eens een huis af. In 1486 werd een groot deel van de stad door onze aartsvijanden in brand gestoken. Die vijanden waren soldaten van het leger van de
graaf van Gelre, die in zijn stad Venlo woonde. Eindhoven wordt al bijna een eeuw lang (de 15e eeuw) regelmatig aangevallen en geplunderd door Gelderse soldaten. Deze soldaten worden meestal gehuurd door de graaf van Gelre, maar wanneer er geen oorlog is, hebben deze soldaten geen inkomsten. Daarom voeren ze vaak brandschattingen uit: de belegerde stad dient geld te betalen, wanneer dat niet wordt gedaan wordt de stad geplunderd en in brand gestoken.
Het belangrijkste gedeelte van de stad Eindhoven is nog steeds de markt. Al eeuwen lang worden daar op dinsdag allerlei goederen gekocht en verkocht. Aan het Eindhovense marktveld zijn kort na de stadsbrand van 1486 nieuwe huizen gebouwd. Er werd geëxperimenteerd met nieuwe materialen. De huizen zijn nog grotendeels van hout, maar bij één huis is het onderste gedeelte van baksteen. Baksteen is een bouwmateriaal dat sinds 1200 bestaat. In de regio wordt het vrijwel alleen gebruikt voor het bouwen van kerken en kastelen, soms voor gewone burgerhuizen. Dit huis aan de markt heeft zelfs ramen van glas in lood. Bijna alle andere huizen in Eindhoven hebben nog lichtopeningen, met houten luiken om de kou buiten te houden... Wie zou er in dat huis gewoond hebben?
Een van de rijkste inwoners van Eindhoven is de rent- meester van de heer. De heer is eigenaar van het grootste deel van de stad. Aan hem dient elk jaar belasting te worden betaald. Die belasting wordt opge- slagen in het kasteel, dat aan de rand van de stad staat, op de hoek van de Ten Hagestraat en de Vestdijk. In dat kasteel woont de rentmeester,
die er voor zorgt dat de belasting op tijd betaald wordt. Zijn heer haalde dan weer het grootste deel op, wat besteed werd aan een goed leven, oorlogen en wat dies meer zij.
Vakantie in de middeleeuwen? Nee dus. Wie reist in de middeleeuwen doet dat niet om zich te ontspannen, maar gaat op pad voor zaken of met religieuze bedoelingen. Pelgrimstochten zijn een goedkope manier om te voet andere delen van Europa te zien. De burgers van Eindhoven gaan op pelgrimstocht naar Canterbury (UK), naar Tours (F) en zelfs helemaal naar Rome. Als aandenken nemen ze een tinnen souvenir mee, ook een bewijs dat de tocht echt volbracht is.
Eten in de Late Middeleeuwen
Voor alle mensen in alle perioden van de geschiedenis gold: om in leven te blijven, moet je eten. Alleen waren er vroeger nog geen supermarkten met een keur aan voedingsmiddelen en al helemaal geen Chinese restaurants met afhaalmogelijkheden of pizzakoeriers. Wat men precies at, dat weten we pas vanaf de Late Middeleeuwen, omdat ze vanaf toen recepten gingen opschrijven. Men was afhankelijk van eigen teelt en Brood
Ook in de middeleeuwen bakte iedereen nog zijn eigen brood aan huis. Het beroep bakker komt pas op als men in de middeleeuwen in steden gaat wonen. Rogge was goedkoop en werd dus door de gewone man gegeten. De rijken aten tarwebrood, ook wel herenbrood genoemd of 'witte broot.' Door de eeuwen heen was het beleg op de boterham zeer afwisselend. Wat dacht je van witte 'heerenbroot' met kwartelpastei en gekonfijte vruchten? Dat was weggelegd voor de patriciër uit de Gouden Eeuw, terwijl de gewone man zijn homp brood met reuzel at. Boter en kaas zijn door de eeuwen heen in onze streek zeer populair geweest.
In de middeleeuwen gebruikte men een flinke snee roggebrood als bord. Dit diende om het vet op te vangen van de gerechten. Was je een arme sloeber, dan at je het bord erbij op, was je een welgestelde, dan liet je het liggen, en werd het onder de minderbedeelden uitgedeeld. Want: "wiens brood men eet, diens woord men spreekt."
Groenten
Iedereen had in de middeleeuwen, ook in de stad, een moestuin, waar men gewassen in teelde zoals knollen, bieten, rapen, verschillende soorten sla, bonen, linzen en erwten, postelein, pasti-naak, prei, ui, selderij en witte en gele wortelen. Ook kweekte men eigen kruiden. De meest gangbare waren dille, peterselie, mosterdzaad, karwij, hop, hysop en peterselie. Op de meeste erven stonden ook wel een of meerdere fruitbomen (appel, peer, kers).
Vlees en vis
De meeste mensen hadden een paar kippen voor de eieren en voor de stoofpot als ze niet meer legden en een varken, in een hok, om vet te mesten. In de steden zag je ze ook wel los lopen. Een koe of schaap werd vaak met meerdere mensen samen gekocht en deze werden geza-menlijk in een kudde gehoed, waarbij iedereen zijn deel van het loon van de herder betaalde.
Ook in de dorpen deed men dit gezamenlijk.
Schaap aan het spit, op de achtergrond olie om in te vetten
Deze beesten werden pas op latere leeftijd geslacht, omdat ze voornamelijk gehouden werden voor de melk en de wol. Wild werd door de gewone man niet of nauwelijks gegeten. Paardenvlees ook niet. Dit was al eeuwen lang taboe en ook door de kerk verboden. Wel at men vis, zowel zeevis als riviervis, zeker op de door de kerk vastgestelde dagen wanneer vlees taboe was. Voor de rijken waren er oesters. Mosselen werden in alle steden verkocht, ook bij opgravingen in Eindhoven zijn ze teruggevonden.
Drinken
Als drank dronk men voornamelijk bier, dit had echter wel een veel lager percentage alcohol dan het moderne bier. Wanneer er schoon drinkwater bij de hand had dronk men ook dit. Niet iedereen had echter een bron bij de hand en water uit putten en regentonnen is niet echt smakelijk. Melk werd niet beschouwd als drank, maar als voedingsmiddel, voor in de pap of om kaas en boter van te maken.
Specerijen
Er was een wereld van verschil tussen de keuken van de gewone stads- en plattelandsbevolking en de keuken van de adel en rijkere geestelijken.
In de laatste keuken werd uitbundig gebruik gemaakt van bijzonder schaarse artikelen – om mee te protsen. Bij het kasteel van Eindhoven is luxe zeevis gevonden die alleen tegen hoge kosten en moeite op tijd hier kan zijn gekomen om smakelijk verorberd te worden. De luxe recepten uit de middeleeuwen noemen allerlei exotische ingrediënten uit Azië of West-Afrika (o.a. tamarinde, kardamon, kaneel, komijn en Afrikaanse pepersoorten). Deze werden langs karavaan-wegen vervoerd naar de kusten waar Italiaanse en Portugese kooplieden ze kwamen ophalen. Zij brachten ze vervolgens naar markten als Brugge en met name Antwerpen. Natuurlijk waren ze duur, door hun betrekkelijke schaarste en het langdurig vervoer, en alleen welgestelde mensen konden ze aankopen.
Bewaren van voedsel
Men moest zorgen dat er voldoende voedsel was om de winter door te komen. Voedsel dat bewaard moest worden werd gedroogd, gezouten of gerookt, of combinaties hiervan. Ook werd het ingelegd in azijn of in honing, maar dit laatste was erg kostbaar net als de nog vrij recente methode van het konfijten. Aan het einde van de winter was er nog maar weinig. Het is niet toevallig dat dat precies de periode van "de grote vasten" (tussen carnaval en Pasen) was.
Kookgerei
Koken gebeurde op open vuur in aardewerken potten. Diegenen met meer geld hadden boven hun haard een ijzeren of koperen ketel hangen.
Een rijk man met ijzeren ketel en een groot vat wijn, dat op de eerste winterdagen wordt aangeslagen. Miniatuur uit de Kalendarium Officium Beatae Virginis, de maand januari. Forli (It), Biblioteca Civica.
Veel ingrediënten werden tot moes gestampt, maar de échte stampot is pas van later datum. Als zeef werd een zeef van paardenhaar gebruikt, daarnaast waren er ook vijzels en stampers. Er werd ook veel geroosterd, niet alleen vlees, maar ook brood en vis. Het vocht dat daarbij vrijkwam werd opgevangen in een vetvanger of druippan en weer gebruikt bij andere gerechten.
Eetgerei
Er zijn heel veel aardewerken potten, kommen en drinkbekers teruggevonden. In veel verschillende vormen en maten. Lepels en messen waren er al, de vork is van latere tijd.
Maaltijden
Voor het gewone volk betekende dit alles eenvoudige maaltijden met groenten en fruit van het seizoen, aangevuld met peulvruchten en granen en weinig vlees. Men at drie maaltijden per dag; 's ochtends pap, 's middags het noenmaal met groenten van het seizoen (of in de winter gedroogd en gezouten), vlees en kruiden. Dit werd meestal in één pot of ketel gekookt als een soort van dikke hutspot. Ook deeggerechten als pasteien en vlaaien met zoete of hartige vulling werden bij het noenmaal gegeten. Losse stukken vlees kwamen bij speciale gelegenheden op tafel en dan lang niet bij iedereen. Spek, ham en worst waren veel gebruikelijker. Hierbij at men brood. Het avondmaal bestond uit resten van het noenmaal, aangevuld met pap.
Bier wordt al heel lang gedronken. Er zijn zelfs kleitabletten (4000 v Christus) gevonden waarop in spijkerschrift een brouwrecept staat. Maar wie heeft het bier eigenlijk uitgevonden? Volgens de één was het de Egyptische god Osiris, volgens de ander Cambrius, de koning van Brabant. Het zal wel per toeval ontstaan zijn ...
Hutspot
Eigenlijk moet deze éénpansmaaltijd met duive- of paardebonen worden bereid, in plaats van met witte bonen, deze komen namelijk uit Amerika. Ook de ons zo bekende oranje wortelen kende men in de late middeleeuwen nog niet. In plaats daarvan waren er witte en gele wortelen. Al deze authentieke groente is nu niet of nauwelijks te krijgen, vandaar dat we gebruik maken van de moderne varianten
Zoute krakelingen
De krakeling is een middeleeuws bros koekje in de vorm van een acht. Het bestaat nu nog steeds. De krakeling is zoet of zout. De zoute variant at men in de tijd tussen Carnaval en Pasen. Op het einde van de winter, wanneer de voorraden opraakten, schreef de kerk een periode van matigheid voor. De vastentijd. De kerkelijke kalender hield rekening met het dagelijks leven
Hutspot
Ingrediënten
200 gram gedroogde witte bonen
3/4 liter water
1 theelepel zout
800 gram pastinaken
800 gram wortelen
350 gram uien
Bereidingswijze
Zet de bonen de avond van te voren in de week. Voeg het zout toe en kook de bonen in ong. 60 minuten op een matig vuur gaar. Voeg de laatste 30 minuten de geschilde en in stukken gesneden groenten toe. Door roeren en gaar laten worden. Let op droogkoken. Voeg zo nodig water toe. Deze hutspot wordt niet gestampt en hoeft ook niet afgegoten te worden. Serveer in diepe borden, met zuurdesembrood en grove mosterd.
Dit is een 'eenvoudige' pot. Wie het luxer wil kan met de bonen een laurieblad en, of een kruidnagel meekoken. Wel verwijderen, voor de groenten erbij gaan. Of kook een stuk van ongeveer 200 gram klapstuk, of dezelfde hoeveelheid pekelvlees, mee met de bonen. Dit pekelvlees is te verkrijgen bij sommige slagers, of bij Surinaamse toko's. Voeg dan geen zout toe, want dat heeft het vlees al voldoende.
Zoute Krakelingen
De krakeling is een middeleeuws bros koekje in de vorm van een acht. Het bestaat nu nog steeds. De krakeling is zoet of zout. De zoute variant at men in de tijd tussen Carnaval en Pasen. Op het einde van de winter, wanneer de voorraden opraakten, schreef de kerk een periode van matigheid voor.
De vastentijd
De kerkelijke kalender hield rekening met het dagelijks leven. Er bestond zelfs een middeleeuws spel, dat krakeling trekken heette. Je trok net zolang aan een krakeling, totdat de koek in tweeën brak. Ook het menselijk leven kan stuk gaan. Een soort memento mori, gedenk dat je zult sterven. Een symbolisch spel om te spelen op Aswoensdag, aan de vooravond van de Vasten.
Ingrediënten voor 20 krakelingen
450 gram bakkersbloem
1 theelepel zout
6 gram instant gist (zakje)
25 gram boter
3 deciliter melk
1 ei losgeroerd
Bereidingswijze
Vermeng in een kom de bloem, het zout en de gist. Laat de boter smelten en roer hem door de melk. Laat de melk zonodig afkoelen tot lauw en giet hem bij de bloem. Roer tot een zacht deeg. Kneed het 10 minuten tot het glad is. Verdeel het deeg in 20 stukken. Rol hiervan slierten van 30 cm lang. Vorm hiervan knopen of cirkels. Laat ze op een ingevette bakplaat circa 15 minuten rijzen. Verwarm de oven voor op 230°C. Bestrijk de krakelingen met losgeroerd ei en bestrooi ze rijkelijk met grof zout. Schuif de bakplaat in de oven en draai de temperatuur onmiddellijk terug tot 200°C. Bak ze in circa 20 minuten mooi bruin.
Meer Middeleeuwse recepten op de website van de Openlucht Museum
www.historisch-openluchtmuseum-eindhoven.nl/middeleeuwen/Brabant/eindhoven.html
© Helend opvoeden 2025
