De Industriële Revolutie
Zevende en achtste klas 13-15 jaar
Industrialisatie is de overgang, in de industrie, van handenarbeid naar machinearbeid.
De Industriële Revolutie
De Industriële Revolutie is een van de grootste technologische vooruitgangen in de geschiedenis. Het begon in Groot-Brittannië in de tweede helft van de 18e eeuw, van hieruit verspreidde de revolutie over grote gedeelten van Europa, Noord Amerika, Japan, Australië en Nieuw-Zeeland. De revolutie kon ten eerste ontstaan door een overschot aan arbeidskrachten door de Agrarische Revolutie. Ten tweede door een vooruitstrevende mentaliteit van de stedelijke bevolking. Deze mentaliteit hadden ze verkregen doordat ze losser kwamen te staan van kerk, wetenschap was niet langer een taboe.
De belangrijkste verandering ten tijde van de Industriële Revolutie was de mogelijkheid om gebruik te maken van fossiele brandstoffen in plaats van spierkracht. Met behulp van de ontstane energie kon men niet alleen machines aandrijven, ook kon men door verbranding van fossiele brandstoffen warmte omzetten in elektriciteit. Al met al zorgde dit voor een grote toename van de arbeidsproductiviteit en mobiliteit.
Door de Industriële Revolutie vergrootte Europa zijn invloed over de wereld. Een nieuw tijdperk van economische groei, wetenschappelijke vooruitgang, urbanisatie en bevolkingsgroei was hiermee begonnen.
Nederland en de Industriële Revolutie
In Nederland heeft de revolutie niet echt plaatsgevonden, er was meer sprake van een geleidelijke ontwikkeling. Dit komt doordat Nederland van oudsher een voorkeur had voor de landbouw en de internationale handel. De eerste vormen van industrie hingen dan ook nauw samen met de verwerking van agrarische producten en de productie voor de handel. Een andere factor is dat Nederland geen beschikking had over grondstoffen zoals ijzererts of steenkool.
Dat de industrie uiteindelijk wel in Nederland is gekomen, is te danken aan de goede internationale bereikbaarheid en de toenmalige goedkope arbeidskrachten.
Arbeiders
De eigenaren van de fabrieken werden makkelijk rijk. De arbeiders moesten veertien uur per dag heel hard werken. Ze verdienden niet genoeg om hun gezin te onderhouden. Vrouwen en kinderen moesten daarom ook aan het werk in de mijn en de fabriek. Kinderen konden daardoor niet naar school. Arbeiders werkten in donkere ongezonde fabrieken. Thuis was het al niet veel beter. Er was geen riolering waardoor er vaak besmettelijke ziektes uitbraken. Mensen hadden nauwelijks te eten. In het begin durfden arbeiders niet te protesteren omdat ze dan ontslagen zouden worden. Later werden er vakbonden opgericht. Dat zijn verenigingen die opkwamen voor de belangen van de arbeiders.
Kinderarbeid
De mensen waren arm en weinig kinderen gingen naar school. Vaak omdat ze geen geld hadden. Ze bleven thuis werken of leerden bij een ander een vak zodat ze wat extra geld in het laatje brachten.
De kinderen moesten vroeg opstaan en maakten lange dagen, was het niet op het land dan werkten ze.
Op het platteland was sprake van veelvuldig alcohol gebruik en daar vielen dikwijls slachtoffers bij. Vooral de arme kleine boertjes woonden in huizen die je beter kunt beschrijven als 'hutjes'. Deze waren klein en smerig. Er heerste veel ziektes zoals pokken en tyfus, maar ook vroedvrouwenkoorts eisten veel slachtoffers. Het eten bestond grotendeels uit meelproducten, zoals brood en pudding maar ook soep. Maar genoeg kregen ze vaak niet en de kindersterfte was door al deze factoren hoog.
© Helend opvoeden 2025
