De Argonauten
Vijfde klas 10/11 jaar
De ram met de gouden vacht
Heel, heel lang geleden, in het oude Griekenland, leefde koning Athamas en koningin Nefele. Ze hadden twee kinderen, een jongen en een meisje. De jonge heette Frixos en het meisje heette Helle. Na verloop van tijd kreeg de koning een andere vrouw lief. Hij trouwde met haar en stuurde de koningin Nefele weg. Nefele moest haar kinderen, Frixos en Helle, achterlaten. Ze maakte zich grote zorgen over haar kinderen. Daar had ze ook wel reden toe. Want het bleek al gauw dat de nieuwe koningin, Ino, voor de kinderen een slechte stiefmoeder was. Koningin Ino kreeg zelf ook kinderen. Ze wilde dat een van haar eigen kinderen een dag koning zou worden en over het land zou regeren. Daarom maakte ze een plan om van de jonge prins Frixos af te komen.
In het rijk van koning Athamas waren vruchtbare akkers en ieder jaar was er een goed oogst. Iedereen had genoeg te eten, niemand had ooit honger. De boze Ino nam het zaaikoren en roosterde het stilletjes boven het vuur in bronzen kookpotten. Zo werd het onbruikbaar. Zaad dat geroosterd wordt kan namelijk niet meer groeien. Niemand wist wat Ino met het zaad had gedaan. Zonder iets te vermoeden strooide de boeren het zaad uit op de vers geploegde akkers. Toen het voorjaar werd kwam er geen frisse groene kleed op de akkers. De grond bleef kaal en doods. Er zou dit jaar geen oogst komen en de hongersnood stond voor de deur.
Koning Athamas was erg geschrokken. Daarom stuurde hij een bode naar het wijze orakel van Delphi. Bij het orakel konden de mensen in Griekenland altijd goede raad krijgen als ze niet meer wisten wat om te doen. Koningin Ino ging in het geheim naar de bode. Ze zei tegen hem: "Ik zal jou heel veel geld geven als jij niet echt naar Delphi gaat, maar doen alsof je bij het orakel bent geweest. Wanneer je terugkomt, moet je aan Athamas vertellen dat het orakel zei dat de oppergod, Zeus, boos was op hem. Zeg verder tegen hem dat het Zeus was die de akkers onvruchtbaar maakte. Het graan zal pas weer ontkiemen als koning Athamas zijn eerstgeboren zoon, Frixos, aan Zeus zou offeren.
Dat wilde Athamas natuurlijk helemaal niet doen! De koning kon echter niets anders doen, de mensen in zijn land zouden anders allemaal van de honger sterven. Hij zou zijn geliefde zoon moeten offeren. Diep bedroefd bracht Athamas zijn zoon naar de top van de berg, naar het altaar van Zeus. Zeus wilde het offer niet ontvangen! Het was immers ook niet waar dat de koning zijn zoon aan Zeus moesten offeren! Daarom stuurde Zeus een gevleugelde ram naar de offerplaats op de berg.
Het was een prachtig dier. Zijn vacht was van zuiver goud. Het had niet alleen vleugels maar het kon met een menselijke stem spreken ook. In snelle vaart daalde de ram uit de hemel neer en sprong vlak naast het altaar op de grond. "Klim op mijn rug"riep het dier tegen Frixos. De jongen liet het zich geen tweemaal zeggen.
De ram vloog verder en bereikte veilig de verre landstreek van een andere koning. Deze koning heette Ajetes. Ajetes ontving Frixos vriendelijk. Hij had ook een mooie dochter. Na enige jaren mocht Frixos trouwen met de dochter van de koning.
De ram vertelde aan Frixos dat hij het als dankoffer moeten offeren aan Zeus. Daarna gaf Frixos de kostbare gouden vacht aan koning Ajetes. Ajetes hing de vacht in een boom in het heilige bos en liet het bewaken door een gevaarlijke draak die nooit sliep. Menige koning in Griekenland wilde graag deze kostbare schat bezitten. Vele moedige jonge mannen probeerden het, maar het lukte niemand om de vacht te pakken te krijgen.
Jason
Lang geleden regeerde er een koning over de stad Jolkos. Toen de koning op hoge leeftijd stierf werd zijn oudste zoon, Aison, koning. Aison was getrouwd en had een zoontje. Hij heette Jason. Pelias, de broer van Aison, wilde ook graag koning zijn en maakte zich met geweld van de troon meester. Iedereen die hem in de weg stond, liet hij doden. De moeder van Jason vluchtte met haar zoontje. Zij smokkelde hem heimelijk uit het paleis en bracht hem naar een veilige plaats.
Boven in de bergen woonden de centaur Cheiron. Een centaur was een vreemdsoortig wezen. Het bovenlichaam lijkt op dat van een gewoon mens maar het achterlijf lijkt op een paard. Deze paardmensen verbleven in het woeste berglandschap. De centauren waren gevreesd om hun wilde aard, maar Cheiron echter, stond bekend om zijn grote wijsheid en goedheid. Hij was van goddelijke afkomst. De goden waren hem daarom goedgezind. Ook met de mensen stond hij op goede voet. Hij was zeer bedreven in de jacht, lichaamsoefeningen, geneeskunst en muziek. Koningen stuurden vaak hun zoons naar Cheiron om ze te oefenen in moed, uithoudingsvermogen en zelfbeheersing.
Naar deze wijze centaur heeft de moeder in het diepste geheim de kleine Jason gebracht en Cheiron had hem liefdevol opgenomen. In het ruime rotshol van Cheiron was Jason opgegroeid. Toen hij groter werd, had Cheiron hem onderwijs gegeven in alles wat een jonge man van koninklijke afkomst weten moest. Hij had hem getraind in het gebruiken van pijl en boog. Verder leerde hij hem om te gaan met zwaard en speer. Jason ontwikkelde zich tot een geharde, moedige knaap. Hij ging voor geen gevaar uit de weg.
Achttien jaar lang was hij bij de centaur gebleven. Nu begon hij zich echter volwassen en volleerd te voelen. Hij had een sterk verlangen om met zijn slechte oom, Pelias, te gaan afrekenen! Zijn vader Aison en zijn moeder waren al gestorven. De stad Jolkos was Jason's erfdeel. Pelias had het niet mogen afnemen van zijn broer Aison.
Zo begon Jason aan zijn reis naar Jolkos. Tussen doornstruiken en rotsblokken daalde hij tegen de berghelling naar beneden. Hij droeg een leren tuniek en stevige sandalen. Over zijn borst en schouder was de huid van een gevlekte panter geslagen. Hij had de panter met eigen handen gedood. Durf en vastberadenheid stonden op zijn gezicht te lezen. In zijn vuist omklemde hij volgens de gewoonten van de oude Griekse helden twee speren: een lichte om mee te werpen, een zwaardere die als stootwapen gebruikt werd.
Aan de voet van de berg was een rivier. Hier ontmoette hij een oud vrouwtje. Ze vroeg Jason om haar te helpen om over te steken. Dat deed Jason. Hij raakte een sandaal kwijt terwijl hij door de rivier waadde met het vrouwtje op zijn rug.
Toen hij in de stad kwam was Pelias juist op het marktplein. Koning Pelias was erg geschrokken toen hij de jonge man met maar een sandaal zag. Ooit had een waarzegger hem gewaarschuwd dat hij erg moest oppassen als er iemand bij hem kwam met maar een sandaal! Jason ging meteen naar Koning Pelias en vertelde hem wie hij was. "Ik ben Jason, uw neef. Ik ben gekomen om het huis van mijn vader te zien." Pelias liet echter niets merken van zijn schrik. Hij heette hem met vriendelijke woorden zogenaamd welkom.
Na zes dagen ging Jason weer naar zijn oom en zei: "Ik ben de zoon van de rechtmatige koning van deze stad. Daarom ben ik ook de rechtmatige opvolger. U mag de schapen, de runderen en de landerijen die u mijn vader ontnomen hebt, houden. De koningsscepter en de troon moet u echter aan mij geven. De oude Pelias was sluw genoeg om te doen alsof hij ermee instemde. "Dat is goed, Jason. Jij bent echter onbekend onder de mensen.
Het is belangrijk dat je eerst door een of ander heldendaad grote roem oogst. Daarna kan jij gemakkelijk de last van het koningschap van mij overnemen. Dan zou het volk van Jolkos met liefde en eerbied tegen hun nieuwe koning opzien." "Dat zal ik graag doen", antwoordde Jason. Ik weet alleen niet welke grote daad ik zou kunnen verrichten."
"Luister dan,"zei de koning. "Lang voor jouw tijd gebeurde er iets heel ergs. Misschien heb jij toch wel eens gehoord van Frixos en de gulden vlies. Als jij nu de gulden vlies naar Griekenland terug brengt, dan zou je naam voor eeuwig beroemd zijn."
Zo sprak de koning, maar in zijn hart was hij ervan overtuigd dat Jason niet levend zou terugkeren. Het was niemand voorheen gelukt om de vacht terug halen. Jason zal ook omkomen, net als alle anderen, dacht hij.
De Argo
Jason had veel durf en was vastberaden. Hij was echter niet dom. Hij wist dat durf en vastberadenheid alleen niet genoeg waren! Er was veel meer nodig om het gouden vlies te halen. De tocht zou hem naar onbekende streken leiden. Ze zouden vele gevaren op deze reis aantreffen. Veel zou afhangen van het schip en van de bemanning.
Soms was er ruw en stormachtig weer. Hij moest dus voor zijn verre vaart een snel en sterk schip hebben. Hij moest een schip bouwen dat groter was dan ooit in Griekenland was gebouwd. Er moesten heel veel roeiers zijn. Dan alleen konden zij het geweld van wind en tegenstroom met gemak trotseren. De mannen die meegingen moesten kloek en moedig zijn. Zij zouden soms hun leven moeten wagen.
Jason stuurde boodschappers uit naar alle Griekse vorsten. De boodschap vloog van stad tot stad. Wat een opwindend nieuws voor alle op avontuur beluste jonge helden! Dat was nog eens wat anders dan wedstrijden en kampspelen. Hier was een veel geweldiger avontuur te beleven: een tocht naar het onbekende oostland. Nog nooit eerder was een Grieks schip er heen gevaren. En dan als einddoel: de verovering van het Gulden Vlies. Zij konden roem verwerven als de tocht zou slagen. Bij de gedachte alleen al klopten de harten al sneller. Met geestdrift grepen de jonge mannen van Griekenland hun kans. Zij konden nu hun vermetelheid en uithoudingsvermogen tonen. Van dichtbij en van ver kwamen de beste en de edelste mannen om zich aan te melden.
Een van de grootste helden van Griekenland, Herakles, meldde zich ook als deelnemer. Jason kon het niet geloven. Hij werd er verlegen van. Herakles kan beter zelf de leiding nemen, zei Jason, Herakles heeft al zoveel grote daden verricht. Hij, Jason moest nog zijn sporen verdienen. Maar daar wilde Herakles niets van weten. Het was Jason's plan en Herakles zou zich graag onder de bevelen van Jason scharen.
Jason koos uiteindelijk vijftig mannen om met hem mee te varen. Hij kreeg een bemanning bij elkaar zoals er nog nooit een was uitgevaren.
Intussen werd er heel de herfst en de winter gewerkt aan de bouw van een groot schip. Er was plaats voor vijftig roeiers. De beroemde scheepsbouwer Argos had de leiding bij de bouw. Het schip werd naar hem vernoemd. De naam die het schip kreeg was "de Argo" De kiel en de planken van de romp werd van het beste hout gemaakt. Hard, goed uitgewerkt hout, dat in het water niet rotte en in de zon niet barstte. Van Pallas Athene, de dochter van de oppergod Zeus, kreeg Jason een heel bijzonder geschenk. Vlakbij stond een grote tempel. Deze tempel stond in de schaduw van een machtige oude eik. Daar bevond zich het orakel. Door het ruisen van het gebladerte maakte Zeus zijn raad aan de priesters van de tempel bekend. Pallas Athene gaf aan Jason een balk van de heilige, sprekende eik. De balk kreeg een plaats in de boeg van de Argo.
Het werd een prachtig schip. Het was sterk en toch zo licht, dat de vijftig roeiers het over een lange afstand ook op hun schouders konden dragen. De voorsteven was gekromd als een snavel. Het werd met prachtig houtsnijwerk versierd.
Vroeg in het voorjaar was het werk klaar. De Argo werd ter water gelaten. Alles wat voor de lange tocht nodig was werd aan boord gebracht. Voedsel, leren zakken met wijn en wapens werd geladen.
De dag voor het vertrek kwamen alle Argonauten bij elkaar. Zij brachten plechtige offers aan de goden. Er werden speciale offers gebracht aan de zeegod, Poseidon. De rook van hun offervuren trok recht omhoog. Dat was een teken dat de goden hun offer aanvaarden. Daarna begonnen zij aan het afscheidsmaal. Onder de Argonauten was een beroemde zanger. Hij heette Orfeus. Orfeus luisterde het feest op met zijn harpspel en met zijn liederen.
De volgende morgen, bij het aanbreken van de dag, ging men aan boord. Nu hief Jason een gouden beker, gevuld met wijn. Onder het uitspreken van een gebed goot Jason de wijn in zee als een laatst offer aan Poseidon, de zeegod. Toen werden de ankerstenen gelicht en de zeilen gehesen. Orfeus sloeg de snaren van zijn harp aan. Op de maat van zijn zang begonnen de mannen met gelijke riemslagen te roeien. Het schip kwam in beweging. Het koerste naar de open zee. Er stond een gunstige wind. De zeilen bolden, de balk van de heilige eik in de boeg begon te ruisen. Als een grote zeevogel schoot de Argo over de golven. Het schip voer langs vele grote en kleine eilanden.
Op de derde dag stak er een storm op en dreef de Argonauten naar de haven van een eiland.
Het eiland zonder mannen
Ze kwamen steeds dichter bij het eiland. Uiteindelijk kwamen ze dicht genoeg bij om te kunnen zien wat er op het eiland gaande was. Het was een vreemd schouwspel. Overal waren vrouwen met helmen op hun hoofd. Ze hadden ook zwaarden en speren in hun handen. Jason en zijn makkers waren zeer verbaasd. Ze vroegen zich af wat dat te beteken had. Wat wilde het gewapende vrouwenvolk? Waarom waren er geen mannen bij?
Jason en zijn vrienden konden niet weten wat er een jaar eerder op het eiland gebeurden. De vrouwen hadden toen alle mannen gedood zonder er ook maar een te sparen! Vanaf diè dag moesten de vrouwen al het werk op het eiland zelf doen. Het werk op het land was wel erg zwaar. De vrouwen waren niet sterk genoeg om alles zelf te doen. Omdat hun krachten tekort schoten lagen akkers en landerijen er nu verwaarloosd bij. De meeste vrouwen hadden al lang spijt van hun daad.
Nu ze geen mannen hadden om ze te beschermen, waren de vrouwen angstig. Ze waren bang dat vijanden hen zouden aanvallen. Daarom vonden ze het niet leuk wanneer er vreemden op bezoek kwamen. Toen ze het grote schip van de Argonauten zagen aankomen, grepen zij de wapens van hun mannen. Ze dachten dat ze zich tegen een aanval moesten verdedigen.
Welnu, Jason en zijn mannen wisten hier niets vanaf. Jason dacht dat het beter was om eerst uit te zoeken wat er aan de hand was. Daarom stuurde hij eerst een boodschapper in een klein bootje om met de vrouwen te gaan praten. De boodschapper vertelde aan de koningin van de stad dat ze alleen wat uit wilden rusten en de voorraad wijn en voedsel wilde aanvullen. Hij overtuigde hen dat de bedoelingen van de mannen op het schip vreedzaam waren. Ze wilden de vrouwen geen kwaad doen en ze wilden ook geen oorlog maken.
Op het marktplein van de stad kwamen de vrouwen bij elkaar om een besluit te nemen. De koningin sprak tegen haar raadsvrouwen: "Het zijn helden van edele afkomst. Zij gaan een verre gevaarlijke tocht ondernemen. Ze vragen, hier te mogen rusten en zich van eten en van drinken te voorzien. Deze mannen weten niet wat op dit eiland is gebeurd. Ik wil graag dat wij deze mannen in vriendschap ontvangen. Het is beter dat ze niet weten hoe dwaas en dom wij waren. Ze kunnen beter niet weten dat wij onze mannen gedood hebben." De koningin ging weer zitten.
Toen stond een oude vrouw op. "Het is goed dat wij de vreemdelingen gastvrij ontvangen. Maar wij moeten bedenken wat er zal gebeuren als er werkelijk een keer vijanden opdagen. Wie zullen ons verdedigen? Onze voorraden zullen ook een keer opraken. Wij kunnen niet alleen de ossen in het juk spannen. Wij kunnen niet alleen de akkers omploegen. Wie zullen ons helpen om de rijpe oogst binnen te halen? Laten wij daarom de vreemdelingen niet wegsturen. Laten wij proberen om ze hier te houden. Dan kunnen zij ons beschermen en helpen."
De vrouwen vonden deze raad goed. De koningin stuurde een van de vrouwen samen met de boodschapper terug naar de Argo. Zij nodigde de vreemdelingen uit tot een bezoek. Jason en zijn makkers verlieten hun schip. Ze trokken naar de stad, waar ze met gejuich werden binnengehaald.
In de stad ging het er vrolijk aan toe. De vrouwen onthaalden de Argonauten met het beste wat ze in hun voorraadkamers hadden. Feestelijke maaltijden, zang en dans wisselden elkaar af. De Argonauten vonden het hier heel fijn. Ze dachten niet meer aan hun voorgenomen reis. Van dag tot dag stelden zij hun vertrek uit. De dagen werden weken. Misschien zouden zij daar nog veel langer zijn gebleven, maar Herakles werd ongeduldig.
"Mooie helden zijn jullie!" beet hij ze woedend toe. "Zijn wij misschien uitgetrokken om te dansen en te feesten? Denken jullie soms dat het Gulden Vlies vleugels heeft gekregen en uit zichzelf naar ons toe zal vliegen? Wij kunnen beter naar huis gaan. Laat Jason maar hier bij de vrouwen blijven. Hij kan met de koningin trouwen en hier koning worden. Dan zullen andere moedige helden wel het Gulden Vlies halen. Jason is er te lafhartig voor. Hij kan zo'n roemrijke daad toch nooit uitvoeren."
Nu schaamde Jason zich diep. Iedereen wist wel dat Herakles gelijk had. Ze moesten zo spoedig mogelijk weg van dit eiland. Op deze wijze zullen ze nooit de Gulden Vlies veroveren. Er werd besloten onmiddellijk te vertrekken. De vrouwen kwamen jammerend aangelopen. Ze omringden de Argonauten als een zwerm bijen en smeekten ze om te blijven. Ze zagen echter dat niets de mannen meer kon tegenhouden. Toen kwamen ze aandragen met manden vol brood en vlees, leren zakken met wijn en aarde kruiken met water. Ze namen afscheid en de Argonauten gingen aan boord. De touwen werden losgegooid, de roeiers grepen de roeispanen. Spoedig was de Argo in volle zee.
Herakles blijft achter
Na een zware tocht over een stormachtige zee kwamen ze uiteindelijk weer bij een volgend eiland. Doodmoe gingen zij aan land. Ze haalden droog hout uit een naburig bos. Daarna legde zij een vuur aan om het avondeten klaar te maken.
Herakles nam echter niet met de anderen aan de maaltijd deel. Hij had de vorige dag zijn roeispaan gebroken. Dat gebeurde tijdens een wedstrijd met Jason, zij wilde zien wie van hen het langst aan Eén stuk konden blijven roeien. Omdat hij meteen een nieuwe wilde maken, ging hij het bos in om een geschikte boom te vinden. Na een poos vond hij een slanke jonge den. Die kwam juist van pas. Hij legde zijn boog en pijlkoker op de grond. Zijn gevaarlijke bronzen knots legde hij er naast. Hij pakte de stam met beide handen beet en trok hem met wortel en al uit de bodem. Zo sleepte hij de boom na het kampvuur. Daar wilde hij de takken er af halen en verder bewerken.
Nu was het in die dagen zo, dat iedere held een jonge schildknaap had om hem te helpen. Ook Herakles had zo een schildknaap. Herakles was erg op zijn schildknaap gesteld. Hij was voor hem een goede vriend geworden. Toen Herakles bij het kamp aankwam, riepen de anderen tegen hem dat zijn jonge vriend meer dan een uur geleden naar het bos was gegaan. Hij had een kruik bij zich. Hij wilde water uit een bron gaan halen om de avondmaaltijd voor Herakles te maken. Hij was nog altijd niet terug gekeerd. Ze hadden er zelfs al iemand op uit gestuurd om de schildknaap te gaan zoeken.
Herakles hoorde nu pas dat zijn jonge vriend zoek was. Hij smeet zijn boomstam neer en rende het bos weer in om de jongen te gaan zoeken. Hij schreeuwde zo luid hij kon, maar kreeg geen antwoord. Uiteindelijk antwoordde een stem. Maar het was niet zijn jonge vriend. Het was de man die ook naar de schildknaap op zoek was, die hij nu tegenkwam.
"Slecht nieuws, Herakles", riep deze hem toe. Toen ik naar jouw schildknaap ging zoeken, hoorde ik hem om hulp roepen. Ik liep er zo hard ik kon op af. Toen ik bij de bron kwam, vond ik daar alleen zijn waterkruik. Van hem vond ik geen spoor. Hij moet bij de bron door rovers of door een wild dier zijn overvallen en het bos zijn in gesleept.
Als een woedende stier drong Herakles verder het bos in. Dwars door dicht struikgewas doorzocht hij het woud in alle richtingen. Hij zocht nu hier, dan daar. Hij raakte steeds verder verwijderd van zijn makkers.
Wat was er in werkelijkheid gebeurd? Niemand kon het weten, maar toen de jonge schildknaap bij de bron aangekomen was, was hem een groot ongeluk overkomen. Toen hij bukte om water te scheppen, stond de volle maan aan de hemel. Haar schijnsel viel juist op het gezicht van de jongeling toen hij zich over de heldere waterspiegel boog. Beneden in de bron woonden een groep waternimfen. Een van de waternimfen zag hem. Zij werd onweerstaanbaar aangetrokken tot de schone jongeling. Ze rees naar de oppervlakte en sloeg haar armen om zijn hals. Hij gaf een kreet van schrik, maar de nimf trok hem mee naar de bodem van de diepe bron. Ze nam hem mee naar waar ze huisde in een verborgen grot.
De nacht verbleekte. De morgenster stond aan de hemel. Roze wolkjes in het oosten kondigden de dageraad aan. De Argonauten ontwaakten en maakten zich gereed voor het vertrek. Een goede wind stak op. De stuurman maande de vrienden niet al te lang meer aan wal te blijven. Herakles was echter nog niet teruggekeerd van zijn speurtocht. Men riep, men schreeuwde uit alle macht zijn naam "Herakles!" Maar alleen de echo van de beboste heuvels in de verte gaf antwoord. "Herakles!"
Uiteindelijk werd Jason het wachten zat. Hij gaf bevel dat de mannen aan boord van het schip moesten gaan. Nauwelijks waren zij echter van wal gestoken, of er brak een heftige twist onder de mannen uit. De ene groep meende, dat men niet zonder Herakles hadden mogen weggaan. De andere groep meende dat het zijn eigen schuld was en dat hij uit vrije wil was achter gebleven. Jason mengde zich niet in de ruzie. Hij zei geen woord, maar staarde somber voor zich uit.
Ineens gaf Jason bevel het zeil te strijken. Hij riep te stuurman toe: "Draai het roer en ga terug naar de kust. Laten wij er geen ruzie om maken. Liever vaar ik terug en blijf net zo lang wachten, tot Herakles besluit met ons mee te varen."
Op dat ogenblik echter dook naast het schip de machtige gestalte van een zeegod uit de woelige golven omhoog. "Verspil uw tijd niet met nutteloze getwist", riep hij de Argonauten toe. Herakles zal niet met u meevaren. In de raad der goden is besloten dat hij naar Griekenland moet terugkeren. Zijn schildknaap zal hij niet terugvinden. Hij is door een nimf geroofd, die hem bij zich wil houden in haar grot. Vaar dus verder en laat Herakles zijn eigen bestemming volgen."
Hierop verdween de zeegod weer in de donkere diepten van de zee.
De Argonauten zetten nu hun tocht naar het oosten in eensgezindheid voort.
De Bokswedstrijd
De hele dag en ook de volgende nacht voer de Argo voor de wind. Net toen de zon opging zagen zij land. Jason liet de ankerstenen uitwerpen. Hier konden zij weer uitrusten en de voorraden aanvullen. Dit land werd bewoond door een ruw en onbeschaafd volk.
Vlakbij de plaats waar het schip ankerde was het landhuis en de stallen van de koning. Hij was een brutale, grove kerel. Hij verbeelde zich dat hij de beste vuistvechter van de wereld was. Iedere vreemdeling die in zijn land kwam werd gedwongen tot een bokspartij met hem. Als iemand weigerde werd hij zonder genade van een hoge rots in de zee gegooid. Maar als hij wel een gevecht met de koning aanging was hij er niet veel beter aan toe! Een paar gebroken ribben of een ingeslagen neus was het minste waar hij op kon rekenen. Maar in de meeste gevallen kwam het arme slachtoffer er niet levend vanaf.
Zodra de koning zag dat er een schip met onbekende mannen aangekomen was ging hij naar ze. "Luister eens schobbejakken," riep hij spottend. "Jullie zullen hier feestelijk onthaald worden. Ik trakteer elke vreemdeling op een portie lekkere vuistkoek. Zoek dus maar jullie beste man uit en laat hom bij mij komen. Dan geef ik hem zijn deel. En probeer maar niet er onderuit te komen! Daar zullen jullie veel spijt van hebben."
Onder de Argonauten was een jonge man die Pollux heette. Pollux was bij verre de beste vuistvechter onder de Argonauten. Zonder zich een ogenblik te bedenken stond hij op en riep het onbeschofte heerschap toe: "Goed, goed. Schreeuw maar niet zo. Ik ben je man " De wilde koning keek Pollux met rollende ogen aan. Hij wilde hem op deze wijze bang maken. Pollux lachte echter onbezorgd. Hij deed wat gymoefeningen om zijn spieren losser te maken. Van het lange zitten zijn ze een beetje stijf geworden. Daarna stapte hij samen met de andere Argonauten aan land en stelde zich voor de ongastvrije koning op. Zijn vrienden gingen in een halve kring om hem heen staan. Achter de koning stond een veel groter groep mensen. Een slaaf bracht twee paar bokshandschoenen. Pollux mocht kiezen welk paar hij wilde gebruiken. "Ik heb geen zin om te loten," zei de koning. Dat duurt mij te lang. Zoveel te gauwer kan ik je botten horen kraken."
Pollux lachte. Hij pakte de handschoenen die het dichtst bij hem lagen. Hij liet ze door zijn vrienden om zijn polsen vastbinden. De koning deed dezelfde. De twee tegenstanders maakten zich gereed om te beginnen. De koning was veel groter en zwaarder gebouwd dan Pollux. De spieren van zijn ruig behaarde armen leken wel kabeltouwen. Maar Pollux kon sneller bewegen en was scherper van verstand.
De woeste koning stormde als een wilde stier op hem aan en deed aanval naar aanval. Pollux ontweek de stoten behendig. Hij maakte schijnbewegingen en probeerde er achter te komen wat voor zwakke plekken er in de verdediging van zijn tegenstander waren.
Al gauw kwam hij er achter, dat hij het hoofd van de ongepoetste koning moesten raken.
Nu duurde het niet lang of hij Pollux gaf hem een voltreffer op zijn kaak. De verwoede koning spuugde bloed uit een opgezwollen mond.
Na een korte pauze begon de tweede ronde. Weer brak Pollux door de afweer van zijn tegenstander. Hij plaatste een goed gerichte linker op zijn neus. Tegelijk gaf hij met zijn rechtervuist een harde hoekstoot op zijn linkerslaap. Razend van pijn en angst haalde de koning uit. Hij wilde zijn aalvlugge tegenstander de schedel verpletteren. Pollux dook echter bliksemsnel onder de maaiende arm door en trof de bruut krachtig tegen het achterhoofd. Hij smakte voorover en bleef liggen.
Nu hieven de Argonauten een luid gejuich aan. Maar de onderdanen van de vechtersbaas kwamen nu met getrokken speren en met knotsen op Pollux afstuiven! Gelukkig sprongen de vrienden van Pollux hem onmiddellijk te hulp. Met getrokken zwaarden vormden zij een beschuttende muur om hem heen. Er volgden een verwoed gevecht. De vechtjassen moesten al spoedig het onderspit delven en sloegen zo snel mogelijk op de vlucht.
De Argonauten waren de overwinnaars. Ze drongen het paleis van de koning binnen en zochten uit zijn voorraadkamers de lekkerste wijn en uit zijn stallen het beste slachtvee.
Op de plaats waar de Argo, gemeerd lag, staken zij aan de oever een groot vuur aan. Ze vierden de overwinning met een groot feestmaal. Ook de goden werden niet vergeten. Zij offerden vlees en wijn aan de goden. De gevulde bekers gingen rond. Er werd muziek gemaakt en gezongen.
De harpijen
De volgende dag bereikten de Argonauten de kust waar koning Fineus regeerde. Een zwaar lot had de oude man getroffen. Lang geleden kreeg hij de gave van voorspelling van de god Apollo. De oppergod, Zeus, vond het niet fijn. Hij werd boos op koning Fineus omdat hij te vaak voorspellingen maakte. Zeus strafte hem omdat hij z'n gave zo vaak gebruikte. Koning Fineus werd niet alleen blind, maar werd bovendien onophoudelijk gekweld door een paar harpijen, afschuwelijke gevleugelde monsters met scherpe klauwen en venijnig bekken. Elke keer als er een maaltijd op tafel werd gezet, vielen zij op de spijzen aan. In een ogenblik hadden zij er en groot gedeelte van verslonden. De rest bevuilden ze zo, dat er niets meer van te gebruiken was.
Dat duurde nu al jaren. De arme Fineus leed voortdurend aan een vreselijke honger. Zelden kwam er een hapje over zijn lippen. Een kleine troost had de oude man nog. Een orakel had hem voorspeld dat hij van zijn kwellingen verlost zou worden, als een schip met Griekse helden zijn land zou aandoen. Zodra hij ook bericht kreeg van de aankomst van de Argo, liet de grijsaard zich naar het schip brengen. Hij leek op een wandelend geraamte. Gesteund door twee knechten, kwam hij aanstrompelen. Hij sidderde over zijn hele lichaam van zwakte. Toen hij de Argo had bereikt, zakte hij van uitputting in elkaar. Toen hij weer een beetje op zijn verhaal gekomen was, barstte de blinde koning in smeekbeden uit:
"Mannen, wanneer jullie werkelijk de helden zijn, op wie ik al zo lang wacht, dan smeek ik jullie: help mij! Geen mens heeft op zijn oude dag zoveel te lijden als ik. Niet alleen mis ik het licht uit mijn ogen, maar wat nog erger is: elke dag weer beroven de afschuwelijke harpijen mij van mijn voedsel. Verlos mij van de monsters en laat mij, voor ik sterf, nog een beetje levensvreugd genieten."
Nu waren er onder de Argonauten twee broers. Zij waren de zoons van de noordenwind. Zij hadden vleugels en konden sneller vliegen dan de snelste vogel. Zij vonden het heel erg voor de oude man dat hij zo moest lijden. Zij besloten onmiddellijk hem te helpen. Intussen hadden de bedienden van de koning een maaltijd klaargemaakt. Iedereen ging aan tafel. Meteen toen de gerechten op tafel verscheen, kwamen de harpijen als een stormvlaag naar omlaag schieten en vielen op het eten aan. De Grieken schreeuwden luid om ze te verjagen, maar de monstervogels stoorden zich er niet aan. Ze slokten in een oogwenk alles op. Toen vlogen zij weer weg. Zij lieten een ondragelijke stank achter. De zoons van de noordenwind zetten hen met getrokken zwaarden na, hoog over land en zee. Eindelijk hadden ze de monstervogels ingehaald. Net toen ze hen wilden doorsteken, verscheen plotseling Iris, de boodschapster van Zeus. In ijlende vaart daalde ze uit de hemel neer en riep de beide achtervolgers toe:
"De harpijen zijn de jachthonden van Zeus. Het is verboden ze te doden. Ik beloof echter plechtig, dat ze koning Fineus in de toekomst met rust zullen laten." De broers gaven de jacht op en keerde met het blijde nieuws naar Fineus terug. En nu genoot de koning voor het eerst sinds lange tijd van een heerlijke maaltijd. In opgewekte stemming bleef men tot laat in de avond aan tafel.
Ze spraken over de verdere reis van de Argonauten. Omdat koning Fineus de toekomst kon zien, kon hij de Argonauten ook veel goede raad geven. Het was alsof hij, met zijn blinde ogen, de hele reis voor zich zag. Hij beschreef ook de gevaren die ze zullen tegenkomen en hoe ze die konden overwinnen.
De symplegaden
"De allerergste", zei koning Fineus, "is de vaart door de symplegaden. Dat zijn twee ontzaglijke, bewegende rotsen. Onophoudelijk botsen de gevaarten met oorverdovend geraas tegen elkaar. Alles wat zich ertussen bevindt wordt vermorzeld. Noch nooit heeft een schip het gewaagd, tussen de twee bewegende rotsen door te varen. Maar als jouw schip zo snel is als jij zegt, is er een kans. Wanneer jij bij de rotsen aangekomen bent, moet jij wachten tot de rotsen van elkaar wijken. Stuur dan eerst een duif uit om tussen de rotsen door te vliegen. Wanneer de duif verpletterd wordt, geef dan alle hoop op om ooit de Gulden Vlies te vinden. Komt de duif er ongedeerd door, roei dan minstens even snel als de duif vliegt. Dan zal jij ook aan de bewegende rotsen ontsnappen."
"Na de symplegaden", vervolgde de grijze oude koning, " zullen er geen groot gevaren meer komen tot aan het eind van de tocht. Daar, in het land Kolchis, zal jij de sterke burcht van koning Ajetes zien. Daar bewaakt de draak dag en nacht de Gulden vlies. Het vlies ligt over de takken van de eik in het heilige bos uitgespreid."
De volgende ochtend namen de Argonauten afscheid van do koning en gingen weer aan boord. Ze volgden zijn verstandige raad op en namen een witte duif mee. Na een lange zeiltocht hoorde ze in de verte een dof gedreun. Het werd steeds duidelijker en uiteindelijk kwamen ook de rotsen zelf in zicht. Voor de ingang bleef het schip in de woelige wateren liggen. Ze namen de duif en gingen op de voorplecht wachten. Ze wachtten net zo lang tot de rotsen vaneen weken. Toen lieten ze de duif los. Ze keken in spanning toe. De duif vloog door de ingang. De rotsen bewogen wijder en wijder van elkaar vandaan. Toen stonden ze stil. Direct daarop begonnen ze weer naar elkaar toe te schuiven. Eerst langzaan, dan al sneller en sneller. Schuimend kolkte het water omhoog. Een geweldige golf spoelde zelfs over de Argo! Het schip werd als een notendopje rond geslingerd in de woeste branding. Een dreunende slag deed de lucht daveren. De rotsblokken klapten met een oorverdovende slag tegen elkaar aan. Was de duif ontsnapt? Toen de klippilaren weer van elkaar begonnen te bewegen, konden de Argonauten Gelukkig zagen ze de vogel. Hij was veilig door de rotsen heen gekomen. Als een wit stipje vloog hij weg over de donkere zee. Alleen een van zijn staartveren was nog juist beklemd geraakt en dwarrelde omlaag.
Nu was het tijd geworden om het ook met het schip er op te wagen! Ze wachten net tot de rotsen opnieuw van elkaar gingen en begonnen te roeien ze snel als ze konden. De vloedgolf zoog het schip naar binnen. Toen de rotsen weer na elkaar toe begonnen te bewegen, werden de golven erg onstuimig. De golven spoelde over de dek en het schip werd woest rond geslingerd. Toen de rotspilaren met donderend geweld dichtklapten, vloog de Argo het open water in. Op het nippertje waren ze ontkomen. Alleen de sierlijk gesneden krul aan de achtersteven was afgeknepen.
Toen ze ver genoeg waren om niet meer door het trekkende water teruggesleurd te worden, stopten ze met roeien en keken achterom. Ze zagen de machtige rotsen nog een laatste maal terugwijken. Daarna stonden ze stil! Onbewegelijk stonden zij als machtige wachters bij de zee-engte. De Argonauten hebben door hun heldhaftige daad de betovering verbroken.
Ze lieten een luid gejubel aan. Voordat ze verder voeren, vulde Jason een gouden beker en goot het in de zee. Hij dankte de goden dat ze veilig door de zeepoort heen gekomen waren.
De geschiedenis van Prometheus
De Argonauten waren weer eens op de open zee. Na een dag en een nacht en noch een dag gevaren te hebben, zagen zij in de verte de met sneeuw bedekte pieken van de Kaukasus gebergten. Het begon al donker te worden. Alles was heel stil en rustig, toen er opeens hoog boven zich een machtig geruis van vleugels hoorden. Zo geweldig was de wiekslag in de stille avond, dat het zeil van de Argo begon te klapperen, alsof er plotseling een sterke wind was opgestoken. Het was de arend die elke avond door Zeus werd uitgestuurd om de ongelukkige Prometheus te pijnigen.
Even later liet Jason het schip naar de wal sturen. Toen de Argonauten om het vuur hun avondeten gebruikten, hoorden zij opnieuw hoog in de donkere lucht de wiekslag van de reuzenvogel die van zijn wrede werk terugkeerde. Na de maaltijd zaten de vrienden nog even wat bijeen en praatten over de grote macht van Zeus en over het lot van Prometheus. Niet iedereen wist hoe het kwam dat Prometheus daar hoog in de bergen aan een rots was vastgeketend. Daarom nam Orfeus, die alle oude en nieuwe verhalen van goden en mensen kenden, zijn harp en begon te spelen en vertelde het verhaal aan zijn makkers.
De goden van nu waren niet altijd de hoogste goden van hemel en aarde, vertelde hij. Heel lang geleden waren de Titanen de oppergoden. De voornaamste van hen was Kronos. Zeus was zijn zoon. Zeus begon een bittere strijd tegen Kronos en de andere goden. Hij, Zeus, wilde namelijk opperheerser van het heelal worden. Zij hebben de strijd dan ook gewonnen en daarom is Zeus nu oppergod op hemel en aarde. Een van de Titanen hielp Zeus! Zijn naam was Prometheus. Als beloning voor zijn hulp mocht hij samen met zijn broer in vrede blijven.
Prometheus was goed en wijs, wijzer nog als de goden. Maar zijn broer Epimetheus, was dom en lichtgelovig. Hij deed alles zonder nadenken en kreeg dan later spijt van wat hij heeft gedaan.
Mensen leefden er toen nog niet op aarde. Prometheus was vol ideeën en plannen. Zo kneden hij op een keer uit klei een evenbeeld van de goden. De godin van de wijsheid, Pallas Athene, bewonderde het beeld dat Prometheus gemaakt had. Met haar goddelijke adem blies ze het leven in.
Zo ontstonden de eerste mensen. Er waren al snel heel veel mensen op aarde. Ze waren noch dom en wisten niets van de kracht die in ze sliep. Ze leefden in donkere holen, noch ellendiger dan de dieren. Prometheus beschermde de mensen en leerde ze de grond te bewerken, te ploegen en te zaaien, huizen en schepen te bouwen. Hij vond voor hen het schrift uit en gaf ze medicijn om ze te helpen wanneer ze ziek waren. Hij leerde ze met metalen te werken en nog vele andere nuttige dingen.
Zeus was niet zo blij dat de mensen zo slim werden. Hij was boos op Prometheus dat hij ze te veel leerden. Straks hebben ze geen respect meer voor de goden! "Jij moet ze leren dat ze aan de goden offers moeten brengen. Zij moeten respect voor ons behouden!" zei Zeus tegen Prometheus. "Verder wil ik ook niet hebben dat de mensen leren om met vuur te werken." Prometheus wist hier wel raad hierop. De mensen hadden het vuur hard nodig. Hij luisterde daarom niet naar Zeus, maar nam een lange stok en ging naar de hemel. Hij wachtte op de zonnewagen om langs te komen. Hij ontstak zijn toorts en keerde terug naar de aarde met zijn gestolen gloed. Hij bracht het naar de mensen en weldra vlamden overal op aarde houtvuren op.
Epimetheus
Zeus was erg bitter toen hij zag dat de mensen het begeerde vuur toch van Prometheus hadden gekregen. Hij bedachte een listige plan. In die tijd leefde er op aarde alleen maar mannen. Hij liet een van de andere goden een bekoorlijke vrouw maken. Ze was prachtig! De goden gaven haar geschenken waardoor ze noch mooier werd. Zo kreeg ze een zilverkleurig kleedje, een doorschijnend sluier, een gouden diadeem, een krans van kleurige bloemen. Ze kreeg de naam Pandora.
Ook van Zeus kreeg Pandora een geschenk. Een gouden doos, een waar prachtstuk! Maar in de doos had Zeus alle rampen en ongelukken geborgen die mensen kunnen treffen. Zeus stuurde zijn boodschapper met Pandora naar Epimetheus, broer van Prometheus. Prometheus had Epimetheus al gewaarschuwd om geen geschenken van Zeus te ontvangen. Van Zeus verwachte hij niets goeds. Maar Epimetheus, onnadenkend als altijd, vergat de waarschuwing natuurlijk! Hij vond het meisje zo mooi en lieftallig, dat hij haar meteen tot zijn vrouw nam.
In het begin leek het erop dat het meisje het geluk zelf mee had gebracht. Maar dat duurde maar even. En pas toen het te laat was onthield hij weer de waarschuwing van zijn broer. Want net als alle vrouwen, was Pandora verschrikkelijk nieuwsgierig. Zij brandde van begeerte om te weten wat er in de doos zat, die zij niet mocht openmaken. Op een dag ging ze tot bij de doos en begon voorzichtig de gouden koorden los te maken. Toen lichte zij het deksel.
Van schrik deinsde ze achteruit. Er vlogen gevleugelde kleine monstertjes uit! Het waren alle mogelijke rampen, ziekten en zorgen, die er uit vlogen. Alle mogelijke narigheden die de mensen nog nooit hadden gekend. Haastig liet Pandora de deksel weer dichtvallen; maar het ongeluk was al gebeurd. Er was maar een ding in de doos achter gebleven. Het was de enige goede tussen alle plagen en ongeluk: de Hoop.
Vanaf die tijd zijn de rampen de mensen blijven achtervolgen, dag en nacht. Alleen de hoop is hun als enige troost gebleven.
Zeus gaf verder ook bevel dat Prometheus door twee van zijn knechten naar de hoogste bergtop van de Kaukasus gebracht moesten worden. Prometheus moest met onbreekbare ketenen vastgebonden worden aan een steile rotswand boven een duizelingwekkende afgrond. Daar moest hij voor altijd blijven, aan de barre klip gekluisterd. Eenzaam was hij daar, zonder rust en blootgesteld aan hitte en koude.
Ook stuurde Zeus iedere dag een grote arend op Prometheus af. De vogel pikt hem met zijn felle snavel in het lichaam. Met ondragelijke pijn rukt hij hem de lever uit. In de nacht groeit de lever weer aan. Dan komt de arend de volgende avond weer opnieuw om hem te pijnigen en pikt hem zijn lever weer uit. De arend die wij net hoorden en zagen, is het die dat doet. Hij is net weer bij Prometheus geweest om hem te kwellen en te pijnigen. Zo gaat het steeds door, eeuwen lang al. Eens zal hij verlost worden, maar niemand weet hoe lang het nog zal gaan duren.
Aankomst in Kolchis
Nog één dag voeren de Argonauten verder. Toen de zon onderging bereikten ze de mond van een brede rivier. Ze waren aan het einde van hun lange reis! Op een beschutte plek liet Jason het anker uitwerpen. In de vallende schemer zagen zij in de verte de hoofdstad van Kolchis. Daarachter konden zij de hoge kransen van de Kaukasus gebergte zien. Zij zagen ook de velden en de heilige bos van Ares, waar de nooit slapende draak het Gulden Vlies bewaakte.
Toen de Argo lag vastgemeerd ging Jason op de voorplecht staan. Hoog hief hij in beide handen een tot de rand gevulde gouden beker en goot de wijn in de stroom, als offer aan de goden. Hij sprak een kort gebed uit, om de goden te danken en om bescherming te vragen.
Daarna gingen zij naar bed. Niet iedereen sliep rustig. Wat zou de dag van morgen brengen?
Intussen waren de goden op de berg Olympos aan het beraden. Pallas Athene en Hera wilden Jason graag helpen om de Gulden Vlies te verkrijgen. De koning van Kolchis, Ajetes, was een listige man. Hij was een zoon van Helios, de zonnegod. Vuur kon hem daarom niets maken. Hij regeerde over een talrijk volk. Ook al waren de Argonauten grote helden, zij waren niet opgewassen tegen zoveel tegenstanders. Zij bedachten een plan. Daarom gingen zij Afrodite, godin van de liefde, vragen om ze te helpen.
Koning Ajetes had twee dochters. De jongste heette Medea en was een zeldzaam mooie prinses met goudblond haar en diepblauwe ogen. Ze woonde in het paleis van haar vader maar stond in dienst van de godin Hekate, een tovenares. Medea was een priesteres en was door Hekate ingewijd in de geheime krachten van de natuur. Zo kende Medea de heilzame maar ook de verderfelijke eigenschappen van alle kruiden. Uit de sappen wist ze tovermiddelen te bereiden die een onweerstaanbare uitwerking hadden. Medea was een toegewijde priesteres en dacht niet aan trouwen.
Nu wilde Hera dat Afrodite ervoor moeste zorgen dat Medea, zodra ze Jason zag, verliefd zou worden op hem. Afrodite beloofde te helpen en ging daarop haar zoontje, Eros, opzoeken. Eros was een lieflijke gevleugelde liefdegodje. Zijn moeder vertelde aan hem wat er moesten gebeuren. Met een van zijn nooit missende liefdespijlen moest hij Medea's hart treffen. Als beloning zou zijn moeder hem een prachtige gouden bal met blauw emalje ingelegde ringen geven. Afrodite gooide de bal een paar maal in de lucht, waarbij hij een vurig spoor achterliet als een vallende ster. Eros stak zijn handjes uit naar het fonkelende speelding en beloofde, dat hij de opdracht van zijn moeder uit zou voeren. Hij hing zijn kleine boog en pijlkoker over de schouder. Toen zweefde hij in snelle vaart van de top van Olympos over land en zee naar Kolchis.
Intussen was het weer ochtend geworden en de Argonauten moesten besluiten hoe ze verder zouden gaan. Ze waren nu aangekomen in het land waar de Gulden Vlies zich bevindt. Maar hoe zullen zij het in de handen krijgen? Moesten ze koning Ajetes met vriendelijke woorden hun verlangen bekend maken? Moesten ze de stad met een verrassingsaanval veroveren? Of moesten ze liever met list te werk gaan? Toen stond Jason op en zei: "Vrienden, met goede woorden bereikt men soms meer dan met geweld of list. Mijn raad is daarom: laten wij naar koning Ajetes gaan en proberen hem met vriendelijke woorden over te halen, ons het Gulden Vlies te geven. Waarschijnlijk zal hij mijn verzoek afwijzen. Wie zal het zeggen? Tussen ons bevinden zich ook de vier kleinzoons van de Koning. Wij kwamen ze onderweg tegen toen ze verhongerd en in ellende op een bar eiland als drenkelingen aanspoelden. Misschien stemt het Koning Ajetes goedgunstig als wij nu zijn kleinzoons aan hem terug bezorgen.
Koning Ajetes
Nu begaf Jason met twee van zijn makkers en de vier kleinzonen van Koning Ajetes, naar de stad. Uit de zee was een dichte mis komen opzetten en zo bereikten de zeven mannen ongemerkt de stad. Daar stonden zij voor het paleis en keek vol bewondering naar dit vorstelijk verblijf. Door een hoge poort betraden zij het ruime voorhof, aan alle kanten omgeven door een zuilengang. Tussen het groen van wingerdranken schemerden blauwe druiventrossen. Aan de vier hoeken spoten fonteinen hun helder water op. , dat klaterend in ronde stenen bekkens viel.
Terwijl Jason en zijn metgezellen daar wachten begaf een poortwachter zich naar binnen. Hij kondigde aan dat de vier kleinzoons van de koning met drie onbekende maar aanzienlijke mannen, waren aangekomen. De eerste die naar buiten kwam was Medea. Ze was juist op weg naar de tempel van Hekate, toen zij de fiere gestalte van Jason in het oog kreeg. Onzichtbaar zweefde het liefdegodje Eros boven haar. Hij spande zijn boog en schoot een van zijn scherpe pijlen af. diep drong de pijl in de borst van de jonge vrouw. Zij greep naar haar hart, werd beurtelings rood en bleek. In verwarring vluchtte zij naar haar kamer terug. Ze kon aan niets en niemand meer denken dan aan de knappe jonge vreemdeling, die ze zojuist gezien had.
Jason en zijn metgezellen werden verwelkomd. Iedereen was blij om de vier kleinzoons, kinderen van Frixos en Chalkiope, veilig terug te zien. De koning vroeg niet naar de namen van de vreemdelingen of waar zij vandaan kwamen. Het was in strijd met de gastvrijheid, een bezoeker vragen te stellen, voordat hij te eten en te drinken had gekregen.
Onder de maaltijd vertelde zijn kleinzoons aan koning Ajetes welke ramp hen onderweg had getroffen en hoe zij waren gered. "Grootvader," zei een van de jonge mannen, "weet u wel wie deze mannen zijn? Ik zal het u maar meteen vertellen. De aanvoerder heet Jason. Hij is een familielid van ons. De oom van Jason heeft zich meester gemaakt van de troon waar Jason recht op heeft. De mannen die Jason vergezellen zijn de dapperste helden van Griekenland. Ze willen u vragen om de Gulden Vlies van onze vader Frixos."
De koning was woedend! Wat wilde deze vreemdelingen hier? Hij vertrouwde het niet. "Jullie mogen van geluk spreken dat jullie als gasten aan mijn tafel zitten! De wetten van de gastvrijheid verbieden mij, jullie onder mijn dak leed te doen. Ik gelast u, onmiddellijk mijn land te verlaten. Jullie willen niet de Gulden Vlies, maar mijn koningrijk! Verdwijn uit mijn ogen en gaan terug naar het land vanwaar jullie gekomen zijn.
Jason bleef rustig en sprak: "Wij willen niet uw troon of uw land hebben. Als u mij in uw grote goedheid de Gulden Vlies geeft, zullen wij u beschermen. Zeg wie u vijanden zijn en wij zullen ze voor u verslaan." De koning werd wat rustiger. Hij bedachte ineens een listig plan. Op heel andere toon zei hij: "Wanneer u de waarheid spreken wil ik u wel helpen. Ik wil jullie een kans geven. Eerst moet ik het bewijs hebben dat jij in kracht en dapperheid niet voor mij onderdoet."
"Ik heb twee stieren, geweldig sterke en woeste dieren, met koperen hoeven, koperen horens en een verzengend hete adem. Met deze stieren ploeg ik het veld van de god Ares. Wanneer ik de gehele akker geploegd heb, gaan ik zaaien. Ik zaai in de voren echter niet goudgele graankorrels, maar de tanden van een gruwelijke draak. Hieruit ontspruiten gewapende mannen, die mij van alle kanten aanvallen. Met mijn lans dood ik een voor een. Dit alles doe ik in een dag. Laat zien, vreemdeling, of jij het ook kan!"
Jason schrok, want hij wist dat koning Ajetes een zoon van de zonnegod was en bovenmenselijke krachten had. "Wat u van mij vraagt gaat de krachten van een gewoon mens te boven, antwoordde Jason. "Ik wil het toch proberen, al kost het mij mijn leven."
Achter een pilaar stond Medea verscholen. Ze had gehoord, wat haar vader van Jason eiste. Een grote angst voor Jason's leven maakte zich van haar meester.
Jason krijgt hulp
Bij het eerste morgenlicht stond Medea op. Haar dienaressen maakten haar bad gereed, zalfden haar met heerlijk geurende olie en kleedden haar in haar mooiste gewaad. Alle sporen van het verdriet van de vorige dag was verdwenen. Vandaag ging zij Jason helpen.
Uit een kastje, waarin zij haar tovermiddelen bewaarde en waarvan alleen zijzelf een sleutel had, nam zij een kruikje dat gevuld was met een donkerrode vloeisof. Ze had deze bereid uit het sap van een plant. Wie zich met dit sap besprenkelde, kon door geen zwaard gewond en door geen vuur verzengd worden en was de hele dag onoverwinnelijk. Medea deed het flesje in een mandje, deed een sluier over haar hoofd en ging op weg. De wagen reed door de stad, door de poort en ging buiten de poort verder door het veld. Zo reed ze tot bij een kleine bos van altijd groene eiken en donkere naaldbomen. Daar was de tempel van haar meesteres.
Medea stuurde de wagen en alle dienaressen die mee gekomen waren weg en bleef alleen achter. Daar bleef ze de hele dag wachten op Jason. De afspraak was dat de kleinzoon van koning Ajetes Jason naar deze plaats zou brengen. De vrienden van Jason wisten al dat Medea toverdrankjes konden maken. Ze waren allen erg blij dat Medea verliefd was geworden op Jason. Medea wilde Jason graag helpen. Haar vader, koning Ajetes, mocht het niet weten. Ze hielp hem in het geheim.
Toen Jason bij de tempel aankwam, zag hij zo edel en mooi uit, dat Medea een donkerrode blos kreeg en geen woord kon uitbrengen. Jason keek naar de bekoorlijke prinses en voelde meteen aangetrokken tot haar. Lang bleven zij elkaar zo aankijken. Jason was de eerste die sprak.
"Prinses, ik ben gekomen om u het beschermende tovermiddel te vragen. De koning verwacht van mij om iets te doen dat geen gewoon mens aan kan. Daarom ben ik gedwongen u te vragen mij te helpen. Als u mij wilt helpen, zal ik u eeuwig dankbaar zijn."
De jonge vrouw sloeg haar ogen neer. Ze kon nog steeds geen woord over haar lippen krijgen. Uit haar mand nam ze het kruikje en reikte het Jason toe. Eindelijk kon ze weer praten. Ze keek Jason aan en zei: "Luister goed, hoe u het middel gebruiken moet. Wanneer mijn vader u de verderfbrengende drakentanden heeft gegeven, offer dan s'nachts aan Hekate een zwart lam en een schaal met zoete honing. Neem daarna op een eenzame plaats een bad in de rivier en wrijft u met het tovermiddel in. Er schuilt een geweldige kracht in. Geen mens of zelfs geen god kan u iets aandoen. Vergeet niet, ook uw helm en schild, uw zwaard en speer, met het sap te besprenkelen. En denk er wel aan, dat het middel maar één dag werkt. Ik zal u nog een raad geven. Als ge met de monsterstieren de akker geploegd hebt en de drakentanden opkomen, gooi dan een steen in de woeste horden. Ze zullen elkaar als razende te lijf gaan en het zal u gemakkelijk vallen, hen te doden. Dan hebt ge het Gulden Vlies gewonnen. Dan kunt u weer veilig terugkeren naar u eigen land."
"Prinses, hoe zal ik u ooit kunnen vergeten? Dag en nacht zal ik aan u blijven denken. Wanneer u met mij mee zou willen gaan naar mijn land, zou u mij de gelukkigste man van de wereld maken.
Jason's overwinning
Jason ging terug naar zijn vrienden. Diezelfde nacht bracht hij de offers aan de godin Hekate. Hij baadde zich in de rivier en wreef zich van top tot teen met het tovermiddel in. Op hetzelfde ogenblik voelde hij hoe ongekende kracht door al zijn leden stroomden. Hij zou tegen een leger van reuzen durven strijden. Daarna besprenkelde hij ook zijn wapens met het vocht.
Het eerste morgenrood blonk boven de met sneeuw bedekte bergen toen de Argonauten hun ontbijt aten de volgende morgen. Aan de oever van de rivier tegenover de gruwelijke akker stond de koning met een grote menigte van zijn onderdanen al te wachten. Ze dachten dat Jason deze ochtend een zekere dood tegemoet ging. Mocht het hem al gelukken, de vurige adem en de woeste kracht van de stieren te weerstaan, dan zullen de strijders die uit de drakentanden groeien en van allen kanten tegelijk op hem afstormen, hem wel doden.
Jason liep het veld op. In zijn hand droeg hij de helm met de drakentanden. Zijn schild en zwaard hingen aan een riem aan zijn schouder. Jason plantte zijn speer in de aarde en legde de helm met drakentanden ernaast. Hij deed alles zonder enige haast, rustig en onbevreesd. Daar hoorde men in de verte al het gebrul van de stieren. Losgelaten uit hun rotshol in de bergen, renden zij naar het veld van Ares. De grond dreunde van het stampen van hun metalen hoeven. Gedekt door zijn schild wachtte Jason hun komst rustig af.
Zijn vrienden schrokken toen zij die beesten, gehuld in rookwolken, op Jason zagen afstormen. De vlammen kwamen uit hun neusgaten. Jason stond wijdbeens, onwrikbaar als een rots in de branding. Op zijn machtige schild ving hij de botsing van de koperen horens op zonder op de grond geslingerd en vertrapt te worden. De vurige adem deed hem niets. Het tovermiddel van Medea beschermde hem. Met ijzeren vuist greep Jason de stieren bij de horens, zette hen vast en bevestigde de ploeg. Met zijn speer dreef hij de woedende dieren voort. De ploegschaar trok diepe voren in de akker. Jason liep met vaste schreden achter de ploeg aan en strooide uit de helm het spitse drakezaad in de omgewoelde aarde. Zo ging hij steeds voort. Tegen de middag was het hele veld geploegd en gezaaid. De stieren werden losgemaakt en teruggestuurd naar hun stal. De eerste deel van zijn taak was klaar. Nu kwam het moeilijkste deel echter!
Plots brak over het hele veld de aarde open. Gehelmde strijders met schilden en spitse lansen schoten als korenhalmen uit de bodem op. Het veld wemelde plots van gespierde mannen. Heel dit leger stormde dreigend op Jason af. Maar Jason herinnerde zich de raad van Medea en raapte een geweldige kei van de grond op. Jason slingerde hem tussen de aanstormende bende. De uit de aarde geboren krijgslieden vielen op elkaar aan. Het leek wel honden die allemaal dezelfde bot willen pakken. Ze hakten woest op elkaar in met speren en zwaarden. Het werd een gruwelijke slachting. De een na de ander zonk dood ter aarde. De voren vulden zich met bloed. En Jason rende met getrokken zwaard tussen de vechters door. Hij velde een ieder die nog overeind stond. Het veld van Ares weergalmde van het gekletter van wapens, van gekerm en geschreeuw.
Toen de dalende zon het einde van de dag aankondigde, waren allen tot de laatste toe verslagen. De Argonauten hieven een daverend gejuich aan bij de overwinning van hun aanvoerder. Maar koning Ajetes ging woeden daarvandaan, zonder om een woord te zeggen. Hij kon maar aan een ding denken: hoe om Jason nu aan te pakken.
De Argonauten vierden hun overwinning. Ze staken vreugdevuren aan en maakten een feestmaal gereed. De volgende dag zou de Gulden Vlies van hun zijn!
In het bos van de draak
De Argonauten waren nog tot laat in de nacht aan het feesten. De vreugdevuren brandden hoog en iedereen was vrolijk. Ineens hoorde ze vanuit een ander richting een stem roepen. Het was Medea, ze was gehuld in een zwarte mantel. "Red mij!" riep ze, en redden jullie zelf! Mijn vader weet dat ik geholpen heb om de stieren te bedwingen en om de drakenmannen te overwinnen. Hij wil zich op mij wreken. Hij was ook nooit van plan om aan jullie de Gulden Vlies te geven. Jullie moeten zo snel mogelijk vluchten. Hij is bezig zich voor te bereiden om jullie aan te vallen en om het leven te brengen.
Eerst moesten ze de Gulden vlies halen. De Argonauten bleven achter en Medea ging samen met Jason. Ze sloeg een paadje door het veld in. Op een afstand konden ze de donkere bos zien. Toen ze dichterbij kwamen hoorden zij een angstaanjagend gesis. Het was de altijd waakzame draak. Met zijn scherpe ogen heeft hij de indringers bemerkt. Hij blies woedend en gromde, dat het door het hele bos weergalmde. Hij rekte zijn lange hals tot boven de bomen. Zijn enorme staart zwiepte heen en weer. Maar Medea ging onbevreesd nader. Met een zangerige stem riep zij Hypnos, de slaap, aan, om het dier te sussen. Aarzelend volgde Jason haar. Nu dat het tovermiddel uitgewerkt was, had hij niet meer zoveel kracht zoals toen hij de woeste stieren had bedwongen.
Maar reeds kwam de draak onder de invloed van Medea's toverzang. Hij liet zijn hoog gekromde rug zakken en zakte op de aarde neer. Alleen nog zijn afschuwelijke kop hield hij hoog geheven en met wijd opengesperde muil dreigde hij de indringers te grijpen. Nu haalde Medea onder haar mantel de toverdrank tevoorschijn, die zij had meegebracht. Ze sprenkelde de vloeistof in zijn ogen en prevelde een paar toverspreuken. De gruwelijke kaken klapten dicht, het kolossale lichaam verslapte, de kop legde zich op de grond. De draak sliep.
Op aanwijzing van Medea liep Jason langs het machteloze ondier dieper het bos in. En daar, aan de takken van een oude eik, hing de wondere gouden ramsvacht. Het kleinood straalde in het duister een zacht schijnsel uit. Jason klom in de boom en haalde het Gulden vlies naar beneden, terwijl Medea voortdurend de kop van de draak met het tovermiddel besprenkelde. Haastig keerden zij met de schat naar het schip terug. Maan en sterren begonnen al te verbleken, de nacht liep ten einde. Jason hield het wonderbare vlies voor zich uit; het reikte hem van de schouders tot de voeten. De gouden weerschijn viel op zijn gelaat en verlichte hun pad.
Bij de Argo aangekomen omringden zijn vrienden hem en staarden vol verbazing naar de Gulden Vlies. Het glansden als de volle maan. Jason maakte er een einde aan. Hij legde er een purperen mantel overheen en zei: "Nu, vrienden, is de tijd gekomen om de terugreis te aanvaarden. Er is geen tijd om te verliezen. Ze moesten zo snel mogelijk de zee vinden en wegkomen uit deze gevaarlijke plaats. Weldra zal koning Ajetes ons met zijn leger achtervolgen en ons de weg naar zee proberen af te snijden." Zo bereikten ze veilig de zee, voor koning Ajetes ze konden vinden.
Koning Ajetes gaf bevel dat zijn leger zijn dochter moest achterhalen en terug brengen. De onderdanen van koning Ajetes achtervolgden ze nog heel ver. Soms leek het of de Argonauten het zouden verliezen, maar telkens gebeurde er weer een wonder en kwamen ze weer veilig weg. Uiteindelijk gaven de dienaren van Koning Ajetes het gewonnen en keerden terug naar hun eigen land zonder Het Gulden Vlies en zonder Medea.
De val van Faëton
Na enkele dagen voer de Argo veilig tot ze ineens op een plek kwamen waar ze uit wilden rusten aan land. Ze kwamen bij een riviermond en roeiden een eind land in. Uiteindelijk vonden zij een veilige plaats. De avond viel al toen het schip aan wal voor anker werd gelegd. Ze zagen ineens uit de diepte rook en damp omhoog komen. Het water woelde en borrelde als in een geweldige kookpot. Aan de oever van de rivier stonden er een rij populierbomen. Ze ritselden in de wind en klaagden eeuwig hun verdriet. Ze lieten dikke tranen van barnsteen als regendroppels vallen. Onophoudelijk plonsden ze in het water, stolden en werden dan op de golven meegevoerd. Orfeus, de verteller van verhalen, wist waarom het daar zo vreemd uitzag. Toen ze klaar hun maaltijd genoten hadden, begon Orfeus op zijn lier te spelen en het verhaal van Faëton te vertellen. Met zijn allen om het kampvuur zaten de mannen, en luisterden naar het lied van de zanger. Hij vertelde over de grote wereldbrand.
Het paleis van Helios, de Zonnegod, is een heerlijk verblijf. Aan de oostelijke kant van de aardeschijf staat het op glanzende zuilen. Het straalt van goud en blinkend ivoor en fonkelende diamanten. Het paleis baadt zich altijd in een hel licht. Schemering en nachtelijk duister zijn er onbekend. Weinig stervelingen zouden de verblindende schittering kunnen verdragen. Gewone mensen probeerden het ook nooit. Toch was er op zeker dag een jonge man, die het deed. Hij was Faëton, de zoon van de Zonnegod. Maar de moeder van Faëton was een gewoon mens. Daarom was Faëton maar een halfgod.
Maar Faëton moest en zou zijn vader spreken. Daarom klom hij de moeilijke weg omhoog naar het paleis van Helios. Hij ging door de gouden deuren het paleis binnen en zag de zonnegod op zijn smaragden zetel in een verblindend licht zitten. Om hem heen stond zijn gevolg, de Dagen en de Maanden en de Jaargetijden. Daar stond de lente met bloemen in de handen, de Zomer, omkranst met gouden aren, de Herfst, getooid met purperen wingerd bladeren, de Winter, met zijn sneeuwwit haar.
Faëton bleef op de drempel met neergeslagen ogen staan. De glans was te sterk voor hem. Maar voor de ogen van de zonnegod bleef niets verborgen. Hij had de jongeling al gezien en vroeg hem vriendelijk: "Waarom ben jij hierheen gekomen, mijn zoon?"Ik ben gekomen om u te vragen of u werkelijk mijn vader bent. De mensen geloven mij niet als ik dat vertellen. Ze lachen mij uit." Glimlachend nam Helios de felle stralenkrans van zijn hoofd. Daardoor kon Faëton zijn ogen opslaan en zijn vader aankijken. Helios wenkte hem dichterbij te komen. Hij sloeg zijn arm om hem en zei:"Jou moeder heeft de waarheid gesproken. Ik ben jouw vader. En om alle twijfel weg te nemen, mag jij mij een gunst vragen. Ik zweer dat ik je wens vervullen zal.
Faëton liet niet op zich wachten. Hij wist precies welke gunst hij wilde vragen."Ik wil voor één dag de zonnewagen langs de hemelbaan besturen!" De zonnegod schrok. Te laat zag hij, hoe dwaas hij was geweest.
"Beste jongen, dat is het ene ding die ik jou niet mag toestaan. Jij bent sterfelijk en geen sterveling kan mij wagen besturen. Niet eens de andere goden kan het, zelfs niet Zeus. Het is een ontzaglijk zware baan. Het is erg moeilijk en kost mij al mijn kracht om de paarden in toom te houden en op de goede baan te houden. 's Morgens stijgt hij zo stijl omhoog, dat de paarden het nauwelijks kunnen beklimmen. In de middag ben ik zo duizelingwekkend hoog, dat ik haast niet omlaag durf te kijken. Maar het ergste van alles is de afdaling. De paarden zijn wild en vurig. Het is iedere keer weer een wonderwerk dat ik op tijd kan stoppen en niet hals over kop naar beneden te stort."
"Geloof mij mijn jongen, het is voor je eigen bestwil dat ik je wens niet kan vervullen. Wees verstandig en vraagt iets anders." Maar voor alle waarschuwingen en smeekbeden van de zonnegod bleef Faëton doof. Koppig volharde hij in zijn dwaze wens. Hij zag zich al fier in de zonnewagen staan. Over de gevaren die zijn vader had opgenoemd stapte hij met een licht hart heen.
Eindelijk moest Helios zijn pogingen om zijn zoon tegen te houden opgeven. Daar was geen tijd meer. In het oosten kleurde de godin van de dageraad de hemelpoort reeds rood. De sterren verdwenen een voor een. Helios nam zijn zoon bij de hand en nam hem naar de plaats waar de prachtige gouden zonnewagen stond. Helios gaf Faëton nog een paar laatste aanwijzingen.
"Mijn zoon, gebruik de zweep niet, de paarden vinden zelf de weg wel. Houdt vooral de teugels stevig vast en wijk niet van de vaste baan af. Of…laat mij de wagen sturen en…"
Maar Faëton luisterde niet meer, hij was al weg! Met een sprong was hij in de wagen en greep de teugels.
De hemelpoorten openden en de gevleugelde rossen schoten briesend de steile helling van de hemelbaan op. Ze scheurden de ochtendnevels aan flarden en lieten in hul ijlende vaart de snelle oostenwind ver achter zich. Een onmetelijke ruimte ging voor de ogen van de verrukte Faëton open. De eerste ogenblikken had hij het zalige gevoel alleenheerser te zijn in het rijk van de ether.
Maar al gauw merkten de paarden dat de wagen veel lichter is als anders. Veel zwakker handen dan die van hun meester hielden de teugels. De wagen begon te slingeren, de paarden hielden zich niet meer aan de vastgestelde hemelbaan. Faëton verloor zijn macht over het vierspan. Niet hij, maar de paarden zelf bepaalden de richting! Zij luisterden niet naar de teugels, maar steigerden wild omhoog, omlaag, naar links, naar rechts.
De arme Faëton wist niet, hoe hij het bandeloze span weer in bedwang moest krijgen. Hij had nu reeds een grote hoogte bereikt en de zonnewagen raasde voort boven een peilloze diepe afgrond. Ver, ver beneden zich zag Faëton de landen en de zeeën. Hij werd er duizelig van en moet de ogen
© Helend opvoeden 2025
