Babylonië
Vijfde klas 10/11 jaar
Mesopotanië - Gilgamesh
1. Gilgamesj de Held
Er was in oeroude tijden een sterke koning die Gilgamesj heette. Hij was het sterkst in zijn land. De mensen waren bang van hem. Hij voerde vele oorlogen en kreeg er maar niet genoeg van. Zijn volk was moe van al dat vechten, ze wilden rust hebben. Ook wanneer er geen oorlog gevoerd werd moesten zij blijven werken voor de koning. Gilgamesj bouwde prachtige huizen en paleizen en tempels. Hij wilde de stad steeds mooier en groter maken. Daarvoor was er veel hout nodig. De mannen van het volk moesten steeds op zoek naar bossen om hout te halen voor de bouwwerken. Gilgamesj werd nooit moe, hij was sterk en krachtig. Niemand kon het volhouden om zoals hij zonder op te houden steeds maar door te blijven gaan. Om zijn kracht tegen te gaan schiepen de goden een sterk, wilde man, Enkidoe. Enkidoe leefden in het veld, samen met de dieren. Hij had haren over zijn hele lijf. Als de zon scheen glansde hij alsof hij van koper gemaakt was. Hij leefde en at samen met de dieren. Ze waren niet bang van hem, want hij deed ze niets en ze kenden hem. Hij graasde samen met hen op de weide en hij dronk water bij dezelfde vijvers. Ze leefden vredig samen met hem. De herten en de vossen, de leeuwen en de hazen, allen waren ze vrienden van Enkidoe.
Op een dag kwam een jager om water te drinken bij het heldere meer. De jager was boos. Hij had al drie dagen geen dieren gevangen. Iemand had zijn netten kapotgesneden, zijn valstrikken kapot gemaakt en de valkuilen die hij gegraven had, dichtgegooid. Maar wie? En waarom?
Ineens, terwijl hij zo aan het drinken was, zag de jager een vreemde wezen aan de overkant van de meer. Hij schrok er zo van, dat de haren in zijn nek overeind gingen staan. Het wezen liep op de bolle voetzolen van zijn lange voeten en de knokkels van zijn grote handen, op het water af. Zijn hele lijf, met uitsondering van zijn handpalmen, zijn oksels en zijn oogkassen, was een grote bos haar. Toch was het geen beer of kat. Het wezen boog zijn hoofd omlaag om meteen van het water te kunnen drinken. Het had lange, krullende manen, maar het was geen leeuw. Dit was een man.
De jager wachtte roerloos tot de man klaar was met drinken en weer weg zou gaan. Hij hield zich zo onbeweeglijk, dat de vissen aan zijn tenen knabbelden, de mieren over zijn armen kropen en de vliegen bij bosjes op hem meerstreken. Pas toen het wezen overeind was gekomen, met zijn hoofd trots rechtop en het water glinsterend op zijn haren, griste de jager zijn wapens bij elkaar en maakte zich uit de voeten.
Achteraf vroeg hij zich af of het misschien inbeelding was geweest. Was de zon te sterk geweest voor zijn hoofd? Of was hij verblind geraakt door het licht dat op het water scheen en weerkaatste? De volgende dag waren al zijn vallen en strikken weer vernield en al zijn valkuilen weer dichtgegooid. Weer ging hij naar het meer. Hij wilde zijn boze bui afkoelen bij het water. Hij nam een steen en gooide het naar het wateroppervlak. De steen ketste een paar maal over het water maar toen sloot er ineens een vuist het om de steen! Het was de vreemde wezen. Hij was groter dan een leeuw en sterker dan een stier. De jager schrok en rende hard weg.
Zo kon het niet verder! Hij besloot om bij de machtige koning Gilgamesj om hulp te gaan vragen. Hij reisde lang voor hij bij de stad Oeroek kwam en zocht daar naar Koning Gilgamesj. Uiteindelijk kwam hij bij de koning.
Gilgamesj had horen zeggen dat de goden een machtige tegenstander op hem af wilden sturen. Hij dacht dat de jager misschien iets hiervan wist.
Hij vroeg: "Waarom ben je hier?"
"O machtige koning, uw wijsheid is... alom bekend", zei de jager wat stijfjes, om daarna meteen met het verhaal van de wildeman te beginnen. De koning luisterde met een half oor, terwijl hij voortdurend de bouwwerkzaamheden door het raam volgde. Zijn voeten stonden geen moment stil; hij leek op iemand die op het water liep."
Toen de jager ten slotte zweeg, keerde Gilgamesj zich om en zei met een uiterst charmante glimlach: "Zoek het mooiste dansmeisje van Oeroek en neem haar mee naar de drinkplaats aan het meer. Gebruik haar schoonheid om de wildeman uit de wildernis te lokken. Laat haar hem temmen. Dat is mijn advies."
Zodra Gilgamesj zijn advies gegeven had, was zijn belangstelling verdwenen. Hij was opnieuw verveeld en rusteloos. Maar toen de jager achteruit liep naar het gordijn bij de ingang van de zaal, riep Gilgamesj: "Vertel eens, ben je op weg hierheen iemand tegengekomen? Iemand die ook op weg hierheen was? Iemand als... ik?"
"Niemand is als Gilgamesj", zei de jager en stapte zo snel mogelijk door de gordijnspleet naar buiten.
2. Getemd door een kus
De klei die de grote Moedergodin had gebruikt om Enkidu te schapen, had veel boomschors, bladafval, gebroken schelpen en zeewier bevat. Daarom was de man die zij geschapen had, heel behaard en ruig, met een enorme bos haar en een gezicht
Toen hij de jager bij het water had zien hurken was hij eerder verbaasd dan vijandig.
Voor het eerst in zijn leven zag hij een beest zoals hij. Hij leek precies op de weerspiegeling die Enkidoe zag als hij bij het meertje bukte om te drinken.
Maar Enkidoe's hersens waren gemaakt van klei en toen de jager wegrende en zijn geur boven het meertje vervaagde, vergat Enkidoe hem.
Op een dag rook Enkidoe ineens een totaal andere geur, zo wild als honing. De geur deed zijn lange nekharen overeind staan. Hij liep sneller en sneller, om ten slotte te gaan rennen. De geur was als honger en dorst, heet en koud tegelijk en riep een ongekende hunkering in hem op.
De vrouw zat op een deken en volgde met haar ogen de door de zon beschenen vlinders tussen de bomen. Toen ze Enkidoe zag, stak ze haar arm op en zwaaide even. Ze maakte een goddelijke indruk met de zachte, goudkleurige weerschijn op haar naakte huid die zo glad als een schelp was. Urenlang zat ze daar zichzelf koel te wuiven met een groot blad of haar lange zwarte haar te vlechten. Stap voor stap kwam Enkidoe dichterbij, been en weer geslingerd tussen een aanzwellend gevoel van zowel onbehaaglijkheid als een vreemd, totaal nieuw verlangen. De vrouw stak langzaam een hand uit, bewoog heel even haar vinger en wenkte hem dichterbij.
Toen gaf Enkidoe zijn verzet op. Hij rende met zwaaiende armen op haar af en wierp zich, als een rollende steen op een ei, in de richting van de vrouw. Ze sloeg haar armen om zijn nek, drukte haar mond tegen de zijne en fluisterde: 'Hallo'. Zijn armen en benen leken te zwabberen. Zijn kracht sijpelde weg als water door het zand. Zijn hele instinct had gelijk gehad: dit was een en al valstrik, een en al valkuil, waar hij halsoverkop was ingevallen. Maar eigenlijk kon dat Enkidoe niet schelen. Het was een heerlijke valstrik, een zoete valkuil.
"Ik ben Hatti. De jager heeft me helemaal uit Oeroek hierheen gebracht. Heb je Oeroek ooit gezien, wildeman? Het is een van de zeven steden van de grote vlakte. Ooit hebben zeven wijze mannen zeven steden gesticht. Zij hebben de mensen geleerd om te bidden, te vereren, te dichten, te schilderen, te zingen en te schrijven. Oeroek wordt 'de stad met de grote straten' genoemd. s' Ochtends worden de mensen door tromgeroffel naar hun werk geroepen. Je zou de fraaie kleding eens moeten zien, die de mensen dragen! In Oeroek groeien de wijnranken als haar over de daken, de bloemenverkopers lopen kleurig als zonvogels rond. De vrouwen spelen met hun kleine kinderen onder de schaduw van de bomen. De hele dag hoor je overal het geklater van het water van een bron en de rivier kronkelt langs de stad, terwijl de gewassen kleren in de bomen aan de oever hangen te drogen..."
Terwijl ze sprak, streek ze met haar vingers over zijn harige huid en haalde de klitten uit zijn haar dat tot op zijn middel hing. Iedere keer dat hij zijn mond opende om iets te zeggen. De vrouw nam Enkidoe naar het huis van de jagers. De schaapherders kwamen ook om de wilde man van nader te kunnen zien. Ze begon om Enkidu te vertellen over de stad Oeroek. Hatti (zo heette die vrouw) zat naast Enkidoe, terwijl haar lange zwarte haar over zijn knie viel. Ze liet hem zien hoe hij een mes moest gebruiken en een beker moest vullen. Ze gaf hem brood om te eten. Zeven broden werkte hij weg; hij gebruikte wijn om het brood weg te spoelen. "Lekker eten hebben jullie", zei Enkidoe, terwijl hij nog een brood op at. "Wat moet ik doen om nog een dag bij jullie kampvuur te mogen zitten?" De mond van de jager viel open: Hatti had de wildeman leren praten. "Deze schaapherders houden om de beurt de wacht om 's nachts hun schapen tegen leeuwen en wolven te beschermen. "Dat hoeft niet meer", zei Enkidoe beslist. "Ik zal de hele nacht de wacht houden en overdag de leeuwen doden. Ik heb maar weinig slaap nodig."De schaapherders keken elkaar vol plezier aan. De wachter van de dieren was nu de wachter van de kuddes geworden.
Enkidoe, die een familie in de heuvels was kwijtgeraakt, had nu een nieuwe familie op de vlakte gevonden. Hij was gelukkig, zij het op een afwachtende, rusteloze manier.
Op een avond zei Hatti bij het vuur: "Ik moet terug naar Oeroek. Ik ben een dansmeisje. Mijn plaats is in de Stad der Straten.""Arm kind", zeiden de schaapherders, vol echt medeleven."Gilgamesj mag dan een bezoeking voor zijn volk betekenen", zei de jager, 'hij heeft wel met zijn slimheid Enkidoe getemd."Wie is die Gilgamesj?" Zei Enkidoe, terwijl hij zijn hoofd in zijn nek gooide."Een tiran en een wonder, zegt men." "Een zegen en een vloek, hoorde ik.""Een droom en een nachtmerrie." Zo hoorde Enkidoe van koning Gilgamesj van Oeroek, die zijn volk had afgemat en uitgesleten, als een waterval die op de rotsen klettert, die de zonen van het volk had verbruikt alsof het pijlen in zijn pijlenkoker waren en die iedereen uitputte met zijn tomeloze energie. De wildeman was in woede ontstoken toen hij de schaapherders hoorde. "Is dat een manier waarop een vader zich tegenover zijn volk gedraagt? Ik zal naar Oeroek gaan en die Gilgamesj uitdagen." Hij sprong overeind. "Die duivel mag niet langer op het hart van zijn mensen trappen, die luiwammes met zijn handjes zonder eelt en zijn dikke buik! Ik zal klei van hem maken!"Koning Gilgamesj overwoog om te trouwen. Iedere dag sloot hij zich op in de tempel van Isjtar, de godin van de liefde. Buiten konden de mensen het geluid van zijn sandalen op de tempelvloer horen. De stad was totaal in paniek. Het gerucht ging dat de koning met de verschrikkelijke Isjtar zou trouwen. Toen gebeurde er iets op de markt. De menigte week uit voor een nieuw gezicht, een man die bijna net zo angstaanjagend groot en breedgeschouderd was als Gilgamesj. Hatti, het mooie dansmeisje, was bij hem.
De menigte begon vol verbazing te mompelen. "Hij heeft hetzelfde postuur als Gilgamesj!" "Korter!" "Ja, misschien, maar wel steviger!" "Een wildeman, opgegroeid bij de leeuwen!"Gilgamesj kwam de tempel uit en liep in de richting van het huis van zijn moeder. Zijn besluit stond vast. Hij zou met de godin van de liefde trouwen. Zij was de enige geschikte bruid... Enkidoe kwam op Gilgamesj af. Gilgamesj, diep in gedachten over zijn huwelijk, stapte opzij om
Enkidoe voorbij te gaan, maar die stak zijn voet uit en liet Gilgamesj struikelen. Gilgamesj pakte Enkidoe bij diens arm en trok hem mee naar de grond, terwijl zijn woede meteen opvlamde. Ze worstelden als wilden tussen de huizen, waarbij deurposten ontzet raakten en schotels linzen in stukken vielen. Ze vochten hoofd tegen hoofd en borst tegen borst, elkaar beurtelings tegen de muur drukkend. Eerst belandde Gilgamesj op zijn rug, terwijl het haar van de wildeman over zijn gezicht viel en zijn neus bloedde. Toen lag de koning boven op Enkidoe en hield hij Enkidoe in een ijzeren greep. Door het gevecht werden kippen verjaagd, geitenhokken vernield en drinkbakken omgegooid. Meer dan een uur duurde het gevecht. Toen wist Gilgamesj Enkidoe uit balans te brengen en met een snelle beweging van zijn lichaam op de grond te krijgen. Enkidoe lag er gevloerd bij. Gilgamesj hapte, met zijn handen op zijn knieën, naar adem en stootte lachend een triomfantelijke kreet uit. Toen schoot ook Enkidoe in de lach. Hij lag op zijn rug en keek tussen de hoge gebouwen omhoog naar de hemel en lachte luidkeels. 'Er is niemand ter wereld zoals jij, Gilgamesj!'
Gilgamesj ging met zijn rug tegen een muur zitten. Het was voor hem een onbekend gevoel, om uitgeput te zijn. De twee mannen keken elkaar aan. Enkidoe stak zijn armen uit en Gilgamesj de zijne en de beide mannen vielen elkaar in de armen. Maar ditmaal was het een omhelzing. Ze omhelsden elkaar met de passie van nieuwe vrienden die weten dat ze door dik en dun, kome wat kome, voor elkaar door het vuur zullen gaan.
Handel of sterf
Gilgamesj leerde Enkidoe de gebruiken van de beschaafde wereld en Enkidoe leerde Gilgamesh wat de wildernis eigenlijk betekende: hoe de honingmier zijn voedsel voor de winter verzamelt, hoe de maretak zonder wortel groeit, hoe je in de droogste woestijn toch nog aan water kunt komen. Ze worstelden, deden aan hardlopen, gingen op jacht en praatten. De mensen van Oeroek slaakten een zucht van verlichting en dankten de goden.
Enkidoe had tot in verre uithoeken door de wildernis gezworven en dingen gezien die Gilgamesj nog nooit had gezien. Hij had zowel in de Tigris als in de Eufraat gezwommen, had op de top van de berg Nimoesj gestaan, waar de ark na de zondvloed was gestrand, had het monster Choembaba gezien, de wachter van de cederwouden. Hij heeft de schorpioenmannen die de weg naar de tuin der goden beschermen ook gezien.
"Welken grote daden heb jij verricht Gilgamesj?" Welken wonderen van de wereld heb jij gezien?
"Wacht maar, Dat komt nog! ," antwoordde Gilgamesj. "Algauw, Enkidoe! Jij en ik gaan samen op avontuur uit en er zal geen muur groot genoeg zijn om dat tafereel vast te leggen!" Want in die dagen werden de grote daden van grote mannen altijd met kleiplaten of in steen uitgehakte beelden op de muren vastgelegd.
"Jij hebt me het idee gegeven. Enkidoe. Wie is de meest angstaanjagende vijand ter wereld?"Enkidoe pijnigde zijn hersens. "Gilgamesj! Hij is de meest angstaanjagende vijand ter wereld. Vraag maar aan zijn vijanden."
Gilgamesj lachte. 'Nee, een nog veel gevaarlijker iemand. We gaan vechten met Choembaba, de wachter van de cederwouden. We zullen hem doden en cederhout mee naar huis brengen om nieuwe poorten in Oeroek te bouwen Enkidoe schrok "Luister eens, vergeet niet dat ik Choembaba gezien heb. Hij is het grootste monster van alle monsters! Vergeleken met hem zijn de bomen maar klein. Zijn kracht is een legende op zichzelf. Hij slaapt nooit. Als een vos met zijn poot op zo'n dertig dubbele kilometer afstand op de grond stampt, dan kan Choembaba het horen. Hij leeft voor het gevecht! Zijn enige taak is de bescherming van het woud. Niemand gaat dat woud binnen, uit angst voor hem. Bovendien wordt het beschermd door een soort magische krachten. Wie er ook maar in de buurt komt, voelt zijn krachten wegebben."
"Dan zou ik hem al gedood hebben!" verklaarde Gilgamesj. 'We moeten onszelf toch een doel stellen,vind je niet? Waar ben je bang voor?'
"Om gedood te worden", zei Enkidoe droog. Gilgamesj spreidde zijn armen hoog boven zijn hoofd, alsof hij de hemel wilde aanraken. 'Dan zijn we ten minste vol roem en glorie gestorven, niet waar? En onze namen worden dan eervol aan het firmament geschreven...! Roem betekent alles, Enkidoe. Waarom zouden we leven als we in deze wereld geen naam konden maken? Om een duidelijk spoor na te laten en daden te verrichten die het waard om te onthouden. Handel of sterf!" Allebei zijn vuisten waren gebald.
Enkidoe voelde liefde en trots door zijn lijf gaan.
"Handel of sterf!" klonk zijn kreet en hij sloot zijn hand om de gebalde vuist van de koning. Ik vraag je een gunst: de cederwouden behoren toe aan Sjamasj, de zonnegod. Toon respect voor de goden. Vertel Sjamasj wat je van plan bent en vraag om zijn zegen."
En zo gebeurde het dat Gilgamesj op het midden van de dag in de brandende zon stond. Hij had een wit geitje aan zijn voeten en een zilveren scepter die de zonnestralen weerkaatste, in zijn rechterhand.
"O Zon, heer en meester die alles ziet, gekleed in een kleed van licht! Help me in wat ik doen wil en ik zal een tempel uit het mooiste cederhout voor u bouwen - hout uit uw eigen wouden.
Gilgamesj vertelde aan zijn onderdanen dat hij cederhout ging halen voor een nieuwe poort en voor een tempel voor de zongod. Toen gingen Gilgamesj en Enkidoe naar de smidse en gaven opdracht twee bijlen en twee zwaarden te smeden. Wapensmeden en ambachtslui gingen naar de oude groeven en sneden wilgenhout en bukshout voor de stelen van de bijlen en de speerschachten. Ze stuurden mensen naar Persië om voldoende hout te halen voor de boog van de koning. De bijl van Gilgamesj werd 'Macht der helden' genoemd en zijn boog 'Ashan'.
Gilgamesj en Enkidoe volgden het maken van de wapens van het begin tot het eind nauwlettend. Ze wisten dat hun leven zou afhangen van deze wapens.
Wat een enorme tocht was het naar het cederwoud! Hoewel de beide vrienden in drie dagen meer vooruitgang boekten dan anderen in zes weken gedaan zouden hebben, moesten ze nog steeds over zes bergen heen voor ze de poort aan de rand van heilige woud zouden bereiken.
In een dozijn talen waren er waarschuwingen en verboden in de poort gekerfd:
Verboden toegang. op straffe des doods verboden bomen om te haken. Dit woud staat onder bescherming van Choembaba, de schrik der aarde.
En toch waren de bossen achter deze poort zo vreedzaam groen als de bodem van een meer. Het gezang van vogels kwam de mannen in kleine golfjes tegemoet en Enkidoe duwde de poort open.
Zijn knieën trilden en allerlei gedachten dwarrelden door zijn hoofd. Zijn handen prikten, alsof er duizend splinters in zaten, Hij ging met een vreemde sprong achteruit en zei: 'Gilgamesj, ga dit bos niet in! De magie is te groot! Op het moment dat ik de poort aanraakte, vloeide alle kracht uit me weg. Maar Gilgamesj stapte al welgemoed en fluitend over het brede pad het woud in. In het midden van het bos lag een groene berg - een perfecte kegelvorm die zo hoog de lucht in stak dat de top in de wolken verborgen was. De vredige hellingen leken een perfecte plaats om te gaan slapen. Zonder de moeite te nemen om een bron te graven, om zo hun waterzakken te vullen, strekten de vrienden zich uit op de grond. Maar ze sliepen wel hand in hand, zodat ze elkaar bij het eerste teken van gevaar wakker zouden maken.
Gilgamesj was met zijn hoofd op Enkidoe's schouder in slaap gevallen. Toen de dageraad verscheen, sliep Gilgamesj nog steeds. Enkidoe raakte hem aan. Enkidoe schudde hem. Enkidoe pakte hem bij zijn oren en stootte zijn hoofd tegen de grond, maar hij wilde niet wakker worden.
Hij was onder invloed van de magie van Choembaba. De dag liep weer ten einde en nog steeds sliep Gilgamesj. Enkidoe raakte in paniek. "Wakker worden!" schreeuwde hij in Gilgamesj' oor.
"Wakker worden! Moet ik je moeder soms vertellen dat ik je in je slaap heb laten sterven? Wil je dat Choembaba je in deze toestand vindt?" Hij sloeg Gilgamesj op diens wangen. Hij rolde hem de heuvel af. Hij hield de waterzakken boven zijn vriend, maar ze waren helemaal leeg. Hij rende en rende, tot de kiezelstenen onder zijn voeten vandaan vlogen als de vuurspetters onder de voorhamer van de smid. Ten slotte hoorde hij het zachte geruis van water. Hij spetterde door het water en schepte met zijn waterzak het heerlijke koele water. Hij rende terug, trok de zak open en leegde die in het gezicht van de koning.
Toen gingen de donkerbruine ogen open, rekte Gilgamesj zich uit, pakte zijn borstharnas op en deed het aan. Hij was volledig kalm. "Kom laten we gaan en onze vijand zoeken."
Vol afschuw trapte Enkidoe zijn boog weg. 'Ga jij maar als je wilt, maar ik ga terug naar de stad.
Je hebt geen idee... Je weet niet tegen wie je het opneemt. Ik ga wel terug en zal je moeder vertellen hoe dapper, hoe heldhaftig, hoe overladen met roem en... hoe dood je bent!"
Gilgamesj deed rustig zijn boog over zijn schouder. 'Je hoeft nog geen voorbereidingen te treffen voor de begrafenis. Wat kan er misgaan, als wij beiden zij aan zij optrekken?'
"Wil je echt dat ik je dat vertel?" vroeg Enkidoe.
In zijn grote huis van cederhout hield de reusachtige Choembaba zijn hoofd scheef om goed te luisteren. Er kwam een glimlach op zijn lippen die krulden als de zilverachtige bast van een berk.
Hij stak zijn hand uit en pakte zijn eerste praalgewaad. Er hingen nog zes andere mantels naast, geweven uit magie en vezels uit het woud. Hij deed zijn deur open, stak zijn hoofd naar buiten en schreeuwde: 'Wie is er het woud binnengedrongen? Moge hij sterven!"
Alle eikels vielen van de bomen, net als alle nesten van de vorige lente. Hij keek en hij keek. De straal van zijn ogen flitste als een zeis door de bomen. Hij knikte met zijn hoofd en kwade magie rolde door het woud, blauwer dan grasklokjes en alles diep doordringend. Toen stapte Choembaba naar buiten. Het groene woud lag als gras aan zijn voeten en hij verduisterde met een kleine beweging de zon.
Gilgamesj keek op, verrast door de koolzwarte schaduw. "O, Enkidoe" was het enige wat hij zei.
Nooit had hij gedacht dat ook maar iets zo groot kon zijn. Toen keek Sjamasj naar beneden en zag Gilgamesj en zijn vriend, als twee kleine mieren op het pad van een naderende kudde stampende olifanten. De zon ademde diep in, daarmee de warme winden grijpend. Hij keerde zich naar de zee en greep de noordenwind en de waterspuwers, de donder en de bliksem. Hij draaide en draaide, tot de elementen zich verenigd hadden tot een groot, vernietigend wezen, met scherpe klauwen van hagel en jachtsneeuw. Choembaba de Beschermer rende terug naar zijn huis en greep zijn tweede mantel.
Hij was opgeleid om de wouden te beschermen en zelfs de heer en meester van de wouden kon hem er niet van weerhouden zijn taak uit e voeren.
Nu zwaaide Gilgamesj zijn bijl en hakte in op de buitenste houten wal rond het huis van Choembaba.
Het huis was omgeven door zeven wallen. De een was al sterker dan de ander en binnen de zevende wal zat Choembaba en spuwde vlammen en vernietiging in het rond, terwijl hij de derde van zijn zeven mantels omsloeg. Maar ieder moment woedde nu heviger de kracht van de door Sjamasj bijeengebrachte wind, bliksem en donder rond het huis van cederhout. Ze weerkaatsten de krachten van Choembaba, zoals een spiegel het licht weerkaatst. van Choembaba de Beschermer trok de vierde van zijn zeven mantels aan en de wallen rond zijn huis bogen zich naar buiten, zo groot was de magische kracht van deze mantel. Choembaba trok de vijfde, de zesde, en de zevende mantel aan en zestig dubbele kilometers in de omtrek trilden de cederwouden.
Ten slotte viel de zevende wal en stonden Gilgamesj en Enkidoe, met de bijl in de hand, oog in oog met Choembaba. Zeven mantels wapperden in de wind om hem been, zo kleurig als een regenboog.
De magie viel af te lezen van zijn open mond, van zijn klauwachtige handen en van zijn huid.
Choembaba mocht dan verschrikkelijk zijn, hij was desondanks prachtig om te zien. Plotseling nam een geweldige vurige windhoos hem in zijn greep en Het leek precies alsof hij onmogelijk de beide helden kon doden. "Help, laat mij gaan Gilgamesj!" riep de reus "Spaar me en ik zal jouw slaaf zijn. Ik zal met mijn eigen handen de bomen vellen voor jou."
Gilgamesj aarzelde en keek even opzij naar Enkidoe.
"Niet naar hem luisteren!" zei Enkidoe. "Het is een valstrik. Dood hem!"
Gilgamesj legde zijn bijl terug op zijn schouder. "Als we hem doden, Enkidoe, dan zal al zijn glorie voor eeuwig verloren zijn voor de wereld!"
"Laat je niet door hem voor de gek houden, Gilgamesj!" riep Enkidoe, die er niet zeker van was hoelang de kracht van de wind Choembaba's armen machteloos kon houden. Misschien zou Choembaba zich heel snel vrij worstelen.
Het kostte maar drie slagen om de machtige Beschermer van de wouden te vellen. Hij viel met zijn gezicht naar de grond en tot in de verre omtrek vielen de bomen met hem. De lichtgevende glorie die als een krans om Choembaba heen had gehangen verdween als het licht van een uitgeblazen kaars. Hij was uiteengevallen in een berg stof, as en compost, die een kleine heuvel in het grote woud vormde. Dood.
Gilgamesj liep langzaam langs het dode lichaam van de Beschermer van het woud en voelde de kracht in zijn lichaam weer opflakkeren. Hij had het overleefd! Hij was in leven - meer in leven dan ooit. De kleuren van het woud waren mooier en sterker dan ooit, het gezang van de vogels zoeter en de geuren heerlijker. Het gevoel dat zijn vriend zijn hand op zijn arm legde, maakte hem haast duizelig van vreugde.
Ze vonden de grootste cederboom van het hele woud en hakten die om. De boom maakte bij het vallen een oorverdovend lawaai. Van deze boom zouden de timmerlieden van Oeroek een machtige poort voor de stad maken. Uit eerbied voor de zon waste Gilgamesj zich in de rivier, trok schone kleren aan en offerde koud, helder water aan Sjamasj, in een zilveren schaal die hij omhooghield, tot de hitte van de dag het offer in stomende kleine slokjes had opgedronken. lsjtar, de godin van de liefde keek naar beneden en zag het mooiste wat de wereld te bieden had: een jonge man, gekleed in roem en glorie, als een silhouet tegen de ondergaande zon, terwijl hij met een stralend gezicht een zilveren schaal naar Sjamasj heft: Koning Gilgamesj.
Trouw met mij
lsjtar, de godin van de liefde was verliefd op Gilgamesj. Zij was prachtig, met mooi lang haar. Toen Enkidoe haar zag, schrok hij. Hij dacht dat hij zijn hartsvriend nu kwijt zou raken, want hij zag dat ze een oogje op Gilgamesj had!
"Gilgamesj", zei lsjtar, 'het doden van Choembaba was een daad de goden waardig. Mijn hart klopte in mijn keel toen ik je zag vechten. Nu ligt mijn hart in mijn handen. Stel je eens voor,
Gilgamesj, dat ik jou dit hart zou schenken! Stel je eens voor. Ik zou een prachtige lazuren strijdwagen met gouden wielen voor je kunnen maken. Koningen en prinsen zouden als een loper onder je voeten zijn. Ik zou je stormdemonen kunnen geven om je wagen voort te blazen. Voor mijn echtgenoot zou alleen het allerbeste goed genoeg zijn."
Ze bracht haar gezicht dicht bij het zijne. Haar adem rook naar nootmuskaat en rozen.
"Ik hou van jou, koning van Oeroek. Trouw met mij."
Gilgamesj ademde haar in. Haar parfum maakte hem duizelig. Hij liet zijn handen op haar bovenarmen rusten en zei: "Ik zal u danken met gebeden en offers. Maar met u trouwen... nee!"
En hij schoof haar van zich af, alsof hij een stoel terug schoof onder de tafel. Isjtar's mond viel open. Ze kreeg een haarsliert in haar mond en spuwde die meteen weer uit, stomverbaasd dat hij haar afwees.
"Ik vind het een eer dat u mij wilt hebben", ging Gilgamesj verder,"'maar eerlijk gezegd zou ik liever een handvol schorpioenen vasthouden. Ik heb gehoord van de mannen die u hebben liefgehad en ik heb gehoord wat er van hen geworden is. Door u bemind te worden schijn dodelijk gevaarlijk te zijn. Het is zeer slecht afgelopen met allen van ze!
Gilgamesj lachte haar uit en rende weg om Enkidoe te gaan zoeken.
"O!" Schreeuwde lsjtar. Ze sloeg met haar vuisten tegen de muren van de tempel. "O!" Ze stampte op de vloer en gooide zichzelf in een waanzinnige uitbarsting van woede been en weer. "Oohhhwwah!"
Ze rende de hele weg naar de hemel, terwijl ze bittere tranen huilde!
"Gilgamesj moet vernietig worden!" riep ze snikkend. Hij heeft me beledigd!"
"Laat dan de Hemelstier los en vernietig hem!" schreeuwde lsjtar weer. Haar vader Anoe, de vader van alle goden, hoorde haar.
"Als ik de Hemelstier loslaat, zal het zeven jaar duren eer Oeroek hersteld zal zijn. Honger, dorst, vernietiging zal losbarsten op de aarde. Onschuldige mensen kunnen sterven", zei hij tegen zijn dochter.
"De graanschuren zijn vol. De mensen zullen er niet onder lijden... maar Gilgamesj wel. Ik vraag genoegdoening voor wat Gilgamesj heeft gezegd!" En haar tranen vielen als druppels kokend lood op de vloer van de hemel.
Anoe keek naar zijn dochter. Woede maakte haar lelijk, zoals woede ieder gezicht lelijk maakt.
"Ik zal de Hemelstier loslaten, dochter... maar het is niet goed dat een man gestraft wordt, alleen maar omdat hij de waarheid heeft gesproken."
In de stad Oeroek dwarrelde rood stof van de zandstenen gebouwen en alle honden begonnen te blaffen. Jonge hanen begonnen midden in de nacht te kraaien en de dadels vielen bij bosjes uit de palmbomen. Het was duidelijk dat iets verschrikkelijks gaat gebeuren. Iedereen in Oeroek was klaar wakker en rende rond, schreeuwend en wijzend over de vlakte.
De godin lsjtar verscheen met de dageraad, terwijl ze de Hemelstier leidde. Nog nooit had iemand waar ook ter wereld zoiets gezien. Vanaf de borstwering van de stadsmuur keken Gilgamesj en Enkidoe toe. De stier was zo groot als een kudde olifanten. Zijn vochtige hals was enorm en zijn hoorns leken wel twee waterspuiters. Ze weerkaatsten het licht. Ze waren bezet met lazuursteen en hun blauw glinsterende boog was zo groot als een schip. lsjtar leidde de Hemelstier naar de oever van de rivier, om hem te laten drinken.
De Hemelstier stampte met zijn hoeven en er was geen tijd meer om na te denken. De aarde spleet en grote stukken land verdwenen in een diepe afgrond en daarmee ook honderd jonge mannen.
Opnieuw stampte de stier op de grond, deed zijn kop omlaag en liet zijn vette lelijke rug schudden. In de stad vielen de graanopslagplaatsen uiteen en het graan liep de straat op.
Gebeitelde friezen op de gebouwen scheurden en vielen in brokken uiteen. Torens begonnen te zwaaien en vielen in stof uiteen en er ging een schok door de grond. Een nieuwe kloof spleet en tweehonderd strijders uit Oeroek viel in de kloof. De rivier de Eufraat verdween grotendeels in de kloof en stroomde verder in een totale duisternis.
Een grote kreet van schrik en doodsangst hing in de lucht, met de kleur van rood stof dat als bloed op Gilgamesj neerdaalde.
Bij het derde hoefgetrappel begonnen de muren van Oeroek te trillen als espenbladeren. Enkidoe werd opzij geworpen en stootte zijn hoofd tegen de borstwering. De pijn verlamde hem, leek door zijn hoofd te dansen en zijn ruggengraat van zijn plaats te duwen. Toen stond hij weer overeind:
"Snel, voordat de Hemelstier de stad kan aanvallen!"
Enkidoe zette zich af van de hoge muur. Hij sprong tussen de horens van de Hemelstier, die hij meteen als de handvaten van een reuzenkruiwagen vastpakte. Het monster blies een laag schuim uit zijn neusgaten, dat Enkidoe recht in zijn gezicht kreeg, waardoor hij verblind werd. Ook Gilgamesj sprong, met getrokken zwaard, naar beneden.
"Nou, vriend? Hadden we niet gezegd dat we naam zouden maken?" riep Enkidoe hem toe. "Raak hem achter de horens, als je kunt."
Terwijl de Hemelstier van de ene poot op de andere sprong, haalde hij met zijn grote harige kabeldikke staart naar Enkidoe uit. Enkidoe viel achterover. Maar Gilgamesj sprong over de neus van het dier heen en pakte in Enkidoe's plaats de horens beet. Hij wrong de horens van links naar rechts en weer terug, net zolang tot de Hemelstier tot stilstand was gedwongen. Enkidoe had zich inmiddels over de dikke stieren rug laten zakken en de staart te pakken gekregen. Nu trok hij als een klokkenluider er aan, zonder los te laten.
Hij zette zijn hielen in de grond en trok met kleine felle rukken aan de staart, dan eens naar links, dan eens naar rechts. Hij deed het om de aandacht van het monster af te leiden van de stadspoort en van Gilgamesj. Gilgamesj hing om de nek van de Hemelstier.
Ineens was er een lichtflits, een suizend geluid en een doffe slag. Het zwaard van Gilgamesj verdween in de nek van het dier, precies midden tussen de boog van de hoorns. Een paar seconden stond de Hemelstier doodstil, terwijl het schuim van zijn neusgaten een slijmerige poel tussen zijn poten vormde. Toen wankelde hij. Hij wist nog net al strompelend de rivier te bereiken. Hij kleurde het water bloedrood.
Enkidoe zat op de grond en hield zijn hoofd was. Op de stadsmuur stond lsjtar. De godin liet een afschuwelijke kreet van pure haat klinken. Gilgamesj stond op het kadaver van de grote stier.
"Kijk eens naar die horens, bedekt met lazuursteen. Ik zal ze met olie vullen en de olie offeren aan de goden die me beschermen! Dan zal ik ze aan de muur van mijn paleis hangen, als een herinnering aan de dag dat ik de Hemelstier heb verslagen!"
Alle mannen, riepen hoera en droegen Gilgamesj en Enkidoe op hun schouders de stad in. Door straten vol puin, langs gebroken zuilen en brandende gebouwen droegen zij Gilgamesj, die nu zeker wist dat hij eeuwige roem had verworven.
En hoog op haar toren kauwde lsjtar op de punt van een vlecht en vervloekte Gilgamesj.
"Dood aan Gilgamesj en Enkidoe. Hun vriendschap zij vervloekt, net als hun geluk! Gerechtigheid zal neerdalen op hun sterfelijke hoofd!"
Enkidoe's hoofd deed zeer op de piek waar hij tegen de muur was beland. Tijdens de hele feestelijke intocht voelde hij zich ziek. Die nacht sliep hij van pure uitputting en op het ritme van de bonkende trommels in zijn hoofd, droomde hij een droom.
De goden waren in vergadering bijeen: de goden stonden schouder aan schouder in een kring en hielden hun hoofden tegen elkaar.
"Mijn dochter heeft gelijk", zei Anoe. Iemand moet er boeten.
"Gilgamesj was degene die Choembaba heeft gedood," zei een.
"Maar Enkidoe was degene die de grootste boom heeft omgehakt," zei een ander.
Zoals in alle boze dromen, probeerde Enkidoe te spreken, zijn kant van het verhaal naar voren te brengen. Maar hij kon zijn handen niet bewegen en geen lucht in zijn longen krijgen. Zijn geschreeuw leverde alleen een fluistering op.
De goden spraken verder onder elkaar: "De Hemelstier is gedood. De wet vereist de doodstraf. Het is alleen een kwestie van beslissen wie er sterft: Gilgamesj of Enkidoe, Gilgamesj of Enkidoe, Gilgamesj of Enkidoe, Gilgamesj of...'
Enkidoe werd wakker. Hij baadde in het zweet en trilde over zijn hele lijf. Hij moest naar Gilgamesj, om hem alles te vertellen, om hem te waarschuwen. Dromen gingen niet alleen over de dingen van gisteren. Dromen waren ook voortekens. Dromen waren boodschappen. Hij stak zijn benen uit bed en wilde opstaan.
Maar het doffe gebonk in zijn hoofd was als het gebrul van de Hemelstier. Zweet kroop als kevers langs zijn lichaam en zijn ingewanden deden pijn. Toen wist hij dat hij moest sterven.
Enkidoe's dood
Gilgamesj veegde met een spons over het gezicht van zijn vriend en hield een beker water tegen zijn lippen. "Straks is alles weer goed, Enkidoe, straks is alles weer goed." Enkidoe draaide zijn gezicht weg. De pijn in zijn hoofd was net een klap van een bijl. "De goden zeggen dat ik moet sterven"
Maar Gilgamesj maakte een afwerend gebaar. Twee dagen later had Enkidoe niet langer de kracht om overeind te blijven zitten. Hoe hij zich er ook tegen verzette, toch greep de angst
Gilgamesj naar de keel. 'Straks is alles weer goed, mijn vriend", bleef hij maar zeggen, maar Enkidoe kreunde alleen. Gilgamesj ging naar de tempel om voor Enkidoe te bidden. De goden zullen naar me luisteren. Sjamasj heeft al eerder geluisterd. Ik zal de goudsmeden een beeld van je laten maken, ja, dat doe ik! Ik zal ze opdragen een gouden beeld van je te maken en dat aan de goden te offeren, in plaats van jou. Wacht hier! Maak je geen zorgen. Je moet je echt geen zorgen maken. Alles zal goed komen." En hij was meteen verdwenen en rende naar de tempel.
Gilgamesj kwam al rennend terug van zijn bezoek aan de tempel, vol hoop, vol optimisme. Nu zou Enkidoe gauw beter worden. Hij had slechts een blik nodig om te zien dat hij zich vergist had. De ogen van zijn vriend waren gesloten. Gilgamesj speelde met zijn vingers door het haar van zijn vriend en schudde hem toen been en weer.
"Wakker worden. Ik dacht dat je..." Toen wiegde Gilgamesj zijn vriend in zijn armen en hun beider tranen waren niet meer van elkaar te onderscheiden op het verkreukelde kussen.
Zeven dagen lang vocht Gilgamesvoor het leven van zijn harstsvriend.
Toen bleef Enkidoe's ogen gesloten. Zorgvuldig en oneindig precies bedekte Gilgamesj zijn vriend met een zijden laken. Toen liet hij de boosheid dat hij voelde losbarsten. Hij gooide alles wat kostbaar of mooi was kapot, rukte gordijnen en wandkleden naar beneden en smeet allerlei ornamenten het raam uit. Hij trok zijn haren uit en scheurde zijn kleren in stukken. Zijn knokkels werden wit, omdat hij de stof uit alle macht vastgreep. De hele huishouding verzamelde zich buiten voor de deur. Ze wilde het lichaam wegbrengen voor de begrafenis. Maar Gilgamesj wilde hen niet binnenlaten. Hij hield zijn ogen gericht op zijn vriend en wilde dolgraag dat hij zou bewegen. De hele dag zat hij bij het lichaam van zijn vriend. En de volgende dag opnieuw. Hij deed geen poging zijn tranen terug te houden. Zeven dagen en zeven nachten bleef hij zo huilen. Pas op de achtste dag hield hij op met huilen. Toen liep Gilgamesj naar buiten.
Hij ging naar de gouden standbeeld van Enkidoe, dat hij had laten maken als een zoenoffer voor de goden. Gilgamesj zette een kornalijnen schaal met honing en een lazuurstenen schaal met boter ernaast: offers aan de goden. Uiteindelijk is het hun schuld niet,dacht hij. Sterfelijken zijn gebonden aan de regels van de natuur. Vanaf het moment van hun geboorte, zijn ze onderweg naar hun dood. Zijn vriend is bij hem weggenomen. Het was ondraaglijk en toch moest het gedragen worden. Maar ze moesten niet verwachten dat hij ook zou sterven.
Nergens bang voor
Gilgamesj wilde nimmer sterven. Omdat hij de dood van zo dichtbij had gezien, wist hij dat de dood niet voor hem was. De dood maakte alle heldendaden onzinnig, roem waardeloos en wat je bereikte tot iets. Nee, hij zou Enkidoe's begrafenis regelen en dan Oeroek verlaten — de stad betekende nu niets meer voor hem — en op zoek gaan naar het geheim."Welk geheim? Welk geheim wil je leren kennen?" vroeg zijn moeder, die zich zorgen maakt om haar zoon.
"Het geheim van de onsterfelijkheid natuurlijk", zei Gilgamesj. 'Wat ik moet doen, waar ik heen moet, om eeuwig te leven."
"O, Gilgamesj, mijn zoon, niemand heeft het eeuwige leven! Uiteindelijk komt de dood ieder van ons halen. Het is alleen een kwestie hoe..."
"Dat is niet waar!" Gilgamesj pakte zijn moeder bij haar pols en trok haar mee over de binnenplaats van het paleis naar de tuinen. Daar versierde een fries een van de grote muren. Als kind had Gilgamesj urenlang naar die afbeelding zitten kijken. Het was zijn lievelingsverhaal: het verhaal van de zondvloed en de man die de wereld voor de ondergang behoedde. De boot die over de hoge golven gleed, was gewoon een vierkant, een soort doos, met daarbovenop een man, met zijn handen omhoog geheven. 'Hij is niet gestorven. Oetnapisjtim heeft van de goden de onsterfelijkheid gekregen. Als zij hem onsterfelijk konden maken, dan kunnen ze mij ook onsterfelijk maken! Het enige die ik hoef te doen is Oetnapisjtim vinden en hem naar het geheim vragen."
Gilgamesj rende weg en was meteen verdwenen. De koning van Oeroek rende de wildernis in. Algauw hing zijn haar, dat eerst vol glanzende krullen was geweest, als een ruige, stoffige klittenboel tot voorbij zijn middel over zijn rug. Zijn koninklijke gewaad was gescheurd. Hij dronk uit dezelfde modderige waterpoelen als gazelle en everzwijnen.
"Waar kan ik Oetnapisjtim vinden? ' vroeg hij aan de beesten, de struiken en de bomen, maar ze gaven hem geen antwoord. De bomen staken alleen hun kruin bij elkaar en fluisterden. Hij rustte geen moment om te eten. In de rotsige wildernis was weinig voedsel te vinden en hij had steeds dorst. Maar hij bleef doorgaan. Ten slotte zag hij in de verte het Tweelinggebergte: ze waren zo hoog, dat ze tot in de hemel leken te reiken. Aan het eind van de vlakte rezen de Tweelingbergen op, steil en glad als glas: een muur tussen het land van de mensen en de tuin van de goden. Maar er was een poort en een weg door de bergen. De zon zelf gebruikte bij zonsondergang deze poort om door de bergen te reizen. De poort werd bewaakt door twee monsters: de schorpioenman en de schorpioenvrouw. Alleen al hun aanblik was voldoende om een man een hartaanval te bezorgen, het bloed te laten wegtrekken en hem te doen bezwijken in een dodelijke shock. Toe ze dan ook Gilgamesj op hen afzagen komen, waren ze verbaasd.
"Hij moet een van de onsterfelijken zijn", zei de schorpioenman.
"In ieder geval voor tweederde", zei de schorpioenvrouw, "want eenderde deel is menselijk. Ruik je dat niet? Ruik je geen vlees en bloed? Halt! Wie heeft de euvele moed hierheen te komen?"
"Ik ben op zoek naar Oetnapisjtim. Mijn naam is Gilgamesj, koning van Oeroek, en ik geloof datdit de weg is die ik moet nemen.'
"Om daar te komen zou je door de berg moeten trekken: twaalf dubbele kilometers zonder enig licht!
"Open de poort en laat me erdoor. Ik moet Oetnapisjtim dingen vragen - dingen die niemand anders me kan vertellen."
De schorpioenman en de schorpioenvrouw waren verbaasd over zijn volhardendheid. Ze legden hun wapens opzij. Ze openden de poort. De poort die alleen voor de zon werd geopend.
"Ga voor de nacht invalt door de poort, Gilgamesj van Oeroek. Als je niet van je stuk raakt in het donker, zul je uiteindelijk de tuin der goden kunnen bereiken."
Toen de ingang van de tunnel uit het zicht verdween werd Gilgamesj volledig ondergedompeld in een ononderbroken duisternis. Duister. Het was niet het donker van de nacht, waar alleen de sterren doorheen prikken. Het was niet het donker van de slaap, dat in ieder geval nog verlicht wordt door maanlicht of dromen. Nee, dit was echt donker, een ondoordringbare duisternis. Er was geen mogelijkheid om de weg voor hem te zien. Geen manier om te weten waar de weg een bocht maakte of waar de vloer bedekt was met kakkerlakken. Gilgamesj bleef stug doorgaan. Met zijn vingers taste hij aan beide kanten van de muren. Om hem: duisternis. En voor hem: duisternis. Binnen en buiten zijn oogleden: duisternis. Zijn hele hoofd gevuld met duisternis. Hij kon alleen duisternis proeven, ruiken, zien en horen.
Uiteindelijk meende hij in de verte een speldenprik licht te zien dansen, zo klein als een mierenei. Terwijl hij al tastend zijn weg zocht, groeide de speldenprik uit tot een cirkel en door die cirkel braken een paar zwakke lichtstralen. Terwijl hij zijn ogen met beide handen afschermde, rende hij strompelend en knipperend met zijn ogen de tunnel uit en... een tuin in.
Het was een tuin die zijn gelijke niet kende. In plaats van fruit of bloesems aan de bomen, was er sprake van juwelen en kostbare stenen: kornalijn en agaat, smaragden, zirkonen en opalen. Trossen robijnen, ritselende bladeren van lazuursteen, parels zo groot als sneeuwbessen, takken van koraal aan bomen van onyx: alles tinkelde en twinkelde temidden van schermbloemen van zilver. Zelfs de dauw had een glans als diamanten.
Na het duister werd Gilgamesj verblind door deze pracht.
Gilgamesh de Held
Gilgamesh,/ koning van /Oeroek,
Hij/ ging steeds op/ onderzoek, /
vervloekt was zijn/ dadenkracht/
iedereen / bang van zijn/ grote macht./
Toen kwam er/ Enkidu; /wilde man./
Leefde met/ dieren, als/ goddelijk /plan
Werd hij ge/lokt uit het /ruwe veld,/
Om te be/dwingen de /sterke held/
Zij kwamen/ elkander /tegen en/
Hevig was/het gevecht/vertelt men
Lang hebben/ zij samen ge/worsteld
Tot/Gilgamesj/ Enkidoe/ had geveld/
Tot groot ver/bazing van/ iedereen/
Lachte de/ wildeman /meteen en/
De koning hij/ lachte ook/zomaar mee, /
Zo werd een/eeuwig' vriend/schap gesmee.
Sinds die tijd/streden zij /samen ze/
werden ge-/ ëerd en dank/ten de goden /
toen ze/ Choembaba/ het monster/
overwon/ in een ge/vaarlijk' strijd./
Isjtar wil /trouwen met/ onze held/
Gilgamesh/ weigert hij/ was ontsteld./
Woedend en /wraakzuchtig/ stuurt ze de/
Hemelstier/met giftig/e adem./
Enkidoe /wordt dod'lijk/ getroffen! /
Ontroostbaar/ Gilgamesj; /gaat met een/
Grote vrees /voor de dood /gekweld op/
Een zoektocht,/zoekt naar het/ eeuwig leven./
© Helend opvoeden 2025
