menu

Het Sprookje van Goethe in hexameters

Oudere kinderen - vanaf 15/16  

De groene slang en de witte lelie

­-uu/-uu/- uu-/uu-uu/-u

Beeld 1

Diep in de donkere nacht // lag de veerman te slapen in stilte.
Plotseling klonk er lawaai // voor de deur stonden twee vreemde heren.
Dwaallichten waren die twee // en ze bleven geen ogenblik stil staan.
Toen sprongen zij in de boot // waren snel aan de andere oever.
Daar aangekomen was't tijd // te betalen, ze schudden en schudden.
Goudstukken vielen er uit // maar de veerman was heel erg geschrokken.
Neen, zo is het niet goed! // de rivier kan geen goudstuk verdragen.
Wild gaan de golven tekeer // valt zelfs één stukje goud in het water.
Groenten wil ik heel erg graag // voor de diensten aan je geleverd.
Dat moet maar 'n andere keer // dat spul hebben wij niet zomaar bij ons.
Snel pakt de veerman het goud // en hij bracht het zo ver als maar konden
Weg van het water en droog // in een rotsspleet heel hoog in de bergen.

Beeld 2

Diep in een grot lag een slang // hij was groen en heel mooi om te zien, maar
Nu viel ineens al het goud // lag te glanzen en schitterde ov'ral
Wat een verrassing, was dat // want de slang lust het goud al te graag en
Daarom begon hij meteen // om het goud op te eten, dat smaakte.
Toen zag de slang hij gaf licht // ja, hij straalde van binnen en glansde.
Waar vind ik hiervan de bron // 'kzal niet rusten tot ik heb gevonden
Wie hier het goud zomaar strooit. // Wel de slang ging op zoek en hij zwierf zo
Ver van zijn huis en zijn haard. // Ineens zag hij een lichtglans verschijnen
Daar vind ik vast nog meer goud // In de blubberig' vieze moerassen
Tussen de rieten daar zag // zij de dwaallichten zorgeloos vrolijk.
Weet jullie waar vind ik goud? // Eer mijn glans kwijnt moet ik het snel vinden.
Goud kan jij krijgen bij ons // En de dwaallichten lachten en schudden
Totdat het goud weer neerviel // uit de stralende glanzende lijven.
Gretig begon toen de slang // alle goudstukken rapen en eten.
Graag geven wij onze goud // wil jij ons ook een gunst dan bewijzen?
Wijs ons naar Lelie de weg // Schone Lelie die woont aan de andere kant!
Neen! Zijn wij nodeloos hier? // En hoe kunnen wij weer bij haar komen?
Ik kan wel helpen of laat // in de avond de reus met zijn schaduw.
Daarvandaan ging toen de slang // Want zij had zich iets anders herinnerd,
Eens voelde zij ergens diep // in de aard' iets door mensen gemaakt, maar
Toen kon zij er niets van zien // nu kan zij met haar lichtglans gaan kijken.

Beeld 3

Diep in de donkere grot // stonden vier koningsbeelden te wachten.
Nu kon de slang ze wel zien // want haar licht straalde ver in de ruimte.
Daar stond een koning van goud // hij begon haar meteen al te vragen
Wat is veel beter dan goud // en de slang antwoord licht, dat is beter.
Wat is verkwikkender nog? // het gesprek, was het antwoord gegeven.
Plotseling scheen er meer licht // uit de rots kwamen lichtende stralen.
Daar stond een man met een lamp // uit de rots kwam hij zo aangelopen.
Toen vroeg de koning van goud // aan de man met het licht in zijn handen
Hoeveel geheimen ken jij //en de man wist er drie te benoemen
Toch bleek de vierde het grootst // en de vierde kon ieder wel weten.
Ik weet het, siste de slang // in het oor van de man met het lamplicht.
Toen riep de man met een stem // dat weergalmde: de tijd is gekomen.

Beeld 4

Toen kwam de man met de lamp // bij zijn huis en hij vond zijn vrouw huilend
Diep bedroefd kwam het verhaal// van twee heren twee heel vreemde heren
Dwaallichten leken ze wel // en ik dacht dat ik ze kon vertrouwen
Toen kwamen zij in ons huis // Ik beloofde hun schuld te betalen
Schuld waar de veerman op wacht // Maar ik zag ineens dat ze de muren
Likten en al onze goud // was al snel van de muren verdwenen
Toen sprongen zij in het rond // en zij schudden zichzelf heel luidruchtig
Ik zag hoe al het goud er weer uitviel // vele muntstukken lagen in't rond hier
Mops, onze liefste klein hond // zag het goud op de vloer en hij at een
Dood viel hij neer op de grond // en hij werd in een steen omgetoverd
Snel gingen toen ervan door // weer de twee ongepoetste meneren
Daarom zit ik bij de haard // zo te huilen bij ons kleine Mopsje.
Ga nu maar heen en betaal // aan de veerman de groenten verschuldigd.
Dan wacht jij tot de tijd komt // dat de slang maakt een brug over't water
Daar woont de schone Lelie // aan haar mag jij het goede nieuws brengen
Zeg tegen haar dat de tijd // is gekomen dat zal zij begrijpen.

Beeld 5

Snel liep de vrouw er vandaan // nam de groente in'n mand op haar hoofd mee.
Drie uien, drie kolen drie // artisjokken die lagen in't mandje.
Bovenop zweefde de steen // dat was eens hun geliefde klein hondje.
Daar kwam ineens in de mand // een heel donkere schaduw gekropen,
Dat was de hand van de reus // Met zijn schaduw kan hij alles pakken.
Nam van elk groente er een // En hij heeft alles snel opgegeten.
Bij de rivier kwam de vrouw // en de veerman was hoogst ontevreden.
Wat een ellendige toestand // steek jouw hand in het water zei hij streng.
Toen stak de vrouw haar mooi' hand // in het water het was maar heel even!
Maar het was snel al gebeurd. // Want haar hand was verschrompeld en donker.
Breng nu de rest van de schuld // en je hand wordt weer mooi als voorheen.
Dat moet dan later vandaag. // Ik heb nu eerst een andere boodschap.
Daar uit de boot kwam een man // Hij was jong en zag edel en schoon uit.
Samen met hem liep de vrouw // en zij moesten zich haasten.
Straks op de tijd van de dag // als het middaguur aan is gebroken
Dan maakt de slang met zijn lijf // naar het land van de Schone Wit Lelie
Sterk en heel stevig een brug // en de jongeling wilde er ook heen.
Samen gingen zij zo op weg // en zo kwamen ze toen bij de brug aan.

Beeld 6

Bij Lelie in de tuin

Toen gingen zij samen naar // Schone Lelie, de vrouw mocht het eerst
Bij haar waar zij op het gras // zat te wachten op hare bezoekers
Wat ben ik blij u te zien // In verrukking kijkt zij naar de Lelie
Treurig en vol van verdriet // begon Lelie aan haar te vertellen
Hoe haar kanarietje stierf // want hij was tegen haar aangevlogen.
Toen gaf zij aan haar de steen // en zei: die mag jij hebben, ons Mopsje
Breng haar tot leven en dan // zal zij jou heel veel vreugde weer brengen.
Snel wil de vrouw nu weer weg // want zij wist al dat zij hier geen groente
Vinden kan om hare schuld // aan de veerman te kunnen betalen.
Ook zag zij hoe dat haar hand // ieder ogenblik kleiner en kleiner
Wegslinkte en zij was bang // dat haar hand nimmer meer zou genezen
Toen sprak ineens weer de slang // De voorspelling is goed uitgekomen
Thans straalt de brug met veel licht // het is kleurvol en zelfs ook doorzichtig!
Riep toen de Lelie heel snel // kan geen koets of geen paarden eens dragen

Bij Lelie in de tuin - de Prins

Toen sprong naar voren de Prins // en hij raakte aan Lelie haar armen.
Daar viel hij neer op de grond // levenloos lag hij aan hare voeten.
Diep bedroefd huilde zij daar // wat een ongeluk heeft haar getroffen!
Snel kroop de slang om de Prins // want de cirkel beschermde de jong'ling.
Wie haalt de man met de lamp // vroeg de slang want wij hebben hem nodig.
Ik heb mijn schuld niet betaald // zei de vrouw, ik kan niet hiermee helpen.
Denk niet altijd aan jezelf // zoek de dwaallichten zij kunnen over
Dan komt hij wellicht op tijd // eer de zon zakt en mijn kracht vergaan is.

© Helend opvoeden  2025

naar boven