menu

Het vlas

Zevende en achtste klas 13-15 jaar  

Deel 1

Het vlas stond in den bloei. Het had zulke lieve blauwe bloempjes, zacht als de vleugelen van een mot, en nog veel fijner. De zon scheen op het vlas, en de regenwolken besproeiden het; en dit was er even goed voor, als het voor de kleine kinderen is, wanneer moeder ze wast en dan een" kus op het voorhoofd drukt: want zij worden dan nog veel mooier!En dat werd het vlas ook.

Toen kwamen er mensen voorbij, die tegen elkaar zeiden, dat die bloempjes erg lief waren; "maar," zeiden ze: "het beste moet er nog van komen!" - Doch het vlas begreep nog niet , wat dat betekende; en wat er toch nog mooier komen zou, dan die lieve blauwe bloempjes. Want in elk van deze was zachtjes een zonnestraal ingeslopen; en die vonken van de warme, heldere zon waren het leven van 't vlas. Daarom was het zo vrolijk en gelukkig, in de zonneschijn.

"Wat moet er dan nog van ons worden?" vroegen de bloempjes elkander; en de klaprozen en de korenbloemen, die er tussen groeiden, zongen over het vlas heen:

Vandaag iets en morgen niets!

Hoor jij 't wel?

't Leven is een kinderspel.

En de brandnetels, die aan het eind stonden, aan de slootkant, herhaalden de slotregel, en bromden ook: "Het leven is een kinderspel!" - Maar de oude eikenboom, die aan een" hoek van den akker geplant was, zei: "Neen, het leven is veel meer dan een kinderspel. En voor jullie ook, lieve vlasstengels! Jullie zijn hier niet alleen, om jullie bloempjes te laten bekijken. Daar moet nog veel meer van jullie worden. Zie eens, ik sta hier al honderd jaar lang, en ik geef den mensen schaduw, en word al groter en zwaarder; en ondertussen wordt mijn hout goed en vast, dat er wat degelijks uit gemaakt kan worden. Mijne overburen daar ginds, de lagere vruchtbomen in de boomgaard, werpen ieder jaar appelen en peren af. En zo moeten wij alle wat goeds en wat nuttigs worden; maar daar weten die vluchtige klaprozen en korenbloemen en die stekelige brandnetels niet af."

Deel 2

Het vlas bloeide, tot het uitgebloeid was; en groeide hoger op, en werd zwaar en sterk. Toen kwamen er mannen en vrouwen op het land, en begonnen de geelachtige stengels met wortel en al uit de grond te trekken. Toen dacht het vlas ook wel haast, dat het nu gedaan was, en dat het gehele leven eigenlijk maar een kinderspel was geweest. Maar die het uitgetrokken hadden, wierpen het niet op den mesthoop weg of in het vuur, maar zij haalden er eerst al de zaadbollen af, tussen ijzeren tanden door; en toen stopten zij de stengels diep onder het water, en hoopten er modder en aarde op, als of zij het geheel verdrinken wilden. En toch verdronk het niet, maar het werd alleen wat geweekt en los gemaakt. Zo werd het uit 't water gehaald, en op het weiland uitgespreid. Als het daar nu, eens op een" morgen, opgerold werd en heen en weder geworpen werd door een harde wind, spiegelde het zich aan de waterkant. Wat zag toen het arme vlas! Wat was het lelijk en grauw geworden! Maar het troostte zich met de woorden van de ouden eikenboom: "Men moet wat worden in de wereld."

En het was goed, dat het vlas zich wist te troosten: want zijn grootste lijden kwam nog. Het werd weder opgeraapt, en op een rooster boven het vuur gelegd. En daarop werd het eerst gebroken en toen geslagen, dat er al de stukken van de houten stengels uit en af vielen. Nu had het werk, om zich taai te houden! Maar het hield de hand goed vast van de man, die het (zoo als men dat noemt) zwingelde; terwijl de stofjes, die er aan alle kanten door de lucht vlogen en in de zonnestralen dansten, al weder zongen:

Vandaag iets en morgen niets!

Hoor jij 't wel?

't Leven is een kinderspel.

Maar het vlas dacht bij zich zelf, dat het toch geen kinderspel was; en dat de mensen zo veel moeite niet zouden doen, als er niets uit die dorre stengels te maken was. En het troostte zich maar weer met de woorden van de oude boom: "Zo moet er wat uit ons worden, en zo moeten wij nuttig zijn."

Toen het vlas bereid was, kwam het op 't spinnewiel. In het begin maakte al dat gesnor, dat het geen woord spreken noch verstaan kon, het vlas haast dronken! Maar toen het daar wat aan gewoon werd, en daar rustig om de spil heen zat, toen sprak het spinnewiel het vlas toe en zei: "Ken jij mij nog? Ik ben een stuk van de ouden eikenboom. De mensen hebben een spinrad van mij gemaakt, en van u zullen zij nog vrij wat beters en mooiers maken. Houdt maar goed vast, gij kleine lieve vlasdraadjes! Dan zult gij nog keurig fijn linnen worden."

Het vlas hield zich goed; en het kwam op het weefgetouw, en werd heen en weder geworpen, zodat het haast geheel dronken werd. Maar eindelijk kwam het weder tot zich zelf, en de vlasstengels keken elkander verwonderd aan: want zij zaten nu dicht en geregeld bij een. Zij waren een mooi, heel mooi, groot stuk linnen geworden, zo sterk en zo fijn, zo hagel wit; vooral toen het daar op het bleekveld lag. "Zie!" dacht het vlas: "dat is wel zo vrolijk niet, maar het is toch eigenlijk nog beter, dan daar alleen een plant in het wild te zijn, en bloemen in de top te dragen. Nu zullen wij rein en zindelijk gehouden worden, en wat goeds en nuttigs zijn in de wereld."

En zo was het ook. Het stuk linnen werd nog eens goed afgeschoren, en toen in kleinere stukken gesneden en tot lakens genaaid. En al de vlasdraadjes van dat land bleven toch bij elkaar: want het was een mooi dozijn, zei men. De man, die het vlas gezaaid had en het voor zijn vrouw had laten bewerken, kreeg een glans van vreugde op het gelaat, toen hij haar de nette fijne lakens zag opvouwen.

Deel 3

Daar gingen heel wat jaren voorbij, dat het linnen zo gebruikt werd. Het had een stil en huiselijk leven, en geen zorgen: want zodra het vuil werd, werd het terstond gewassen; en had het wat veel diensten gedaan, dan werd het weer een tijd te ruste gelegd.

Maar alles verslijt met den tijd, en zoo konden de lakens eindelijk ook niet meer dienen. Zij werden nu aan stukken gescheurd; en eindelijk aan kleine stukjes gehakt, en in een ketel, een ontzettend grote ketel gedaan en gekookt. De waterbellen, die daar in de ketel oprezen, en de rook, die daar rondom naar omhoog kronkelde, fluisterden weer het oude lied:

Vandaag iets en morgen niets!

Hoor jij 't wel?

't Leven is een kinderspel.

En toch was het geen kinderspel; en het spel was niet uit ook. Er moest nog eens iets anders en iets beters uit worden, uit dat goede oude vlas. Want toen het fijn gekookt en goed gemengd was, en in de vorm gebracht, toen werd het mooi wit papier. En toen die grote, helder witte bladen in de zonneschijn hingen, zagen zij verheugd elkander aan, en zeiden: - maar een mens kan dat niet horen! - "Dat is nog een verrassing! Nu zijn wij nog veel fijner en zachter, dan te voren. En nu wij bladen papier geworden zijn, kan er alles op ons geschreven,getekend of geschilderd worden. Wie weet, waar wij nu nog heen gaan!"

Er werd ook veel, zeer veel op geschreven: geschiedenissen en gedichten, en van alles. Kwam er een enkele maal een inktvlek op, die werd met zorg weer uitgewist. En als men dan wat geschreven had, nam een ander het in handen, en las het; of er kwamen enige vrienden en hoorden het voorlezen. Het maakte de mensen wijzer en beter, of het kortte hun aangenaam den tijd. O! daar ligt een grote zegen in het papier, wanneer er goede woorden op staan, en de pen in handen was van een braaf en wijs man! Of wanneer er kleuren op aangebracht word en waar de mensen, wanneer zij er naar kijken, een stukje van de verloren hemel terugzagen.

"Zie," fluisterden de bladen: "dat heeft de oude eikenboom toch wel recht gehad. Hoe meer men ondervindt en pijn lijdt, en wat werkt en wat doorworstelt, hoe meer men iets wordt, iets nuttigs in de wereld. Wie van ons had dat ooit gedroomd, toen wij nog kleine blauwe bloempjes op het veld waren, dat wij eens zoo veel wijsheid onder de mensen zouden brengen? En wie weet, of wij hier nog wel blijven? Daar zijn zo vele mensen op de wereld, die ook gaarne wat lezen en wat horen lezen. Of mooie schilderijen en tekeningen waarderen. Als wij nu eens de wereld rond konden reizen, en ons overal laten zien? Zie! wij hebben nu even veel mooie en nuttige gedachten, als wij te voren blauwe bloempjes hadden; en de zon schijnt even vriendelijk daar over heen. Maar hoe wij die reis maken zullen? Het papier werd naar de drukkerij gestuurd en daar kon men op de bladen nog eens en nog eens, en meer dan honderd malen, het zelfde zeggen, wat eerst het beschreven blad alleen gezegd had. En zo wandelden de gedachten van dat éne blaadje op honderd en op duizend wegen de gehele wereld rond. Toen verheugde zich het papier, dat het zo ver kwam en zo nuttig was, en zo aan alle kanten zijn licht verspreidde, even als de zon, waar het eerst de blauwe vlasbloempjes door bezield waren geworden. "Zie eens!" zei de bladen , toen zij oud en geel waren geworden: "Het leven is toch waarlijk geen kinderspel, als men er goed doorkomt."

Maar ook het papier heeft eens uitgediend. Het kwam in de grote ton met oude papieren terecht.

Deel 4

Eens op zekere dag werd al dat oude papier er uit genomen, en het werd op de haard gelegd. Wat zou men er anders mee doen? Het moest verbrand worden. 't Was de grote haard in het washuis, waar alles - rijs en takken, stro en papier, al wat maar branden wilde, - beurt hield. Toen nu de kinderen uit het huis hoorden, dat er een grote kist met papier zou verbrand worden, kwamen zij allen in het washuis: want zij zagen zo gaarne die hoge vlammen, en dan vooral, in het zwarte geraamte van het papier, de rode vonken, die daarin heen en weder liepen. Dat was een oud spelletje onder de kinderen. De vlam sloeg hoog op en warrelde door het papier; en de zwarte geraamten van de papieren bladen zakten al meer en meer in een; en duizenden vonken zwierven en dwaalden rechts en links er door heen. En die vonken, dat waren de zonnestralen, die vroeger in de vlasbloempjes gevallen waren, en die het leven en de vreugd van het vlas hadden uitgemaakt, ook toen het linnen was en het eindelijk papier werd. Toen al die vonkjes nu nog eens rond hadden gedwaald, en zagen, dat zij hier niets meer te doen hadden in die zwarte as, toen klommen zij in de rookwolken naar boven, en keerden terug tot de zon, vanwaar zij gekomen waren; en de kronkelende wolken in de schoorsteen fluisterden nog eens: "Het leven was toch geen kinderspel..!"

Maar de kinderen hoorden dat niet. Het is ook niet goed, dat de kinderen alles horen. Zij wachtten maar op de laatste, de allerlaatste vonk; en wisten niets van alles dat die vlasbloempjes al gebeurd was, en het nut, dat zij hadden gediend. Maar toen de kinderen ouder werden en zelf vlas te veld hadden, en zelf begonnen te spinnen en te weven, en op de schone bladen papier veel ernstigs en leerzaams begonnen neer te schrijven; toen dachten zij nog eens aan dat spel, als zij nog kleine kinderen waren: - en hoe dat spel nu ernst geworden was; en hoe zij nu eerst verstonden, dat het vlas niet enkel komt en gaat voor een kinderspel, en de zonnestralen niet op de aarde vallen, of de vonken gloeien en glimmen, tot zij worden uitgeblust - enkel voor een kinderspel. Neen, het was veel meer.

© Helend opvoeden  2025

naar boven