Verhalen rond de planten en de dieren bij het eenzame meer
Vijfde klas 10/11 jaar
Verhalen rond de planten en de dieren bij het eenzame meer - door al de seizoenen heen
Lente bij de eenzame meer
Dikke, zware wolken hangen laag over het land en jagen door de vochtige lucht. Telkens spetteren de regenbuien over het eenzame noordelijke land. Op de besneeuwde heuvels lijken de sparrenbossen op zwarte stekels. De stormwolken lijken op wilde honden. De wolkhonden jagen de oude Koning Winter weg. Koning Winter vecht moedig terug, maar hij heeft steeds minder kracht over.
De storm gaat voorbij en de zon breekt door, helder en stralend. Het land glimlacht en neemt een diepe ademteug. Zo diep, dat het ijs op de meren en beken kraakt en breekt. Het losgeraakte ijs hoopt opeen in de bochten van de rivieren. Ergens in dat eenzame landstreek is er een klein meertje. Het ligt ingenesteld tussen de sparbedekte heuvels. Nu het ijs weg is, sprankelt het water in de zon en de hoge, oh zo hoge blauwe lucht, weerkaatst er in.
Als jij heel goede ogen hebt, kan jij een klein zwart stipje zien in diezelfde blauwe lucht, ver naar het zuiden. Al gauw wordt het groter en groter en nog even later kan jij zien dat het een majestueuze grote vogel is. Hij zweeft op de lichte wind en vliegt in een cirkel, lager en steeds lager.
Uiteindelijk strijkt hij neer op een oude, dode pijnboom, vlak bij de oever van de rivier. Het is de gouden arend die vanuit het verre zuiden teruggekomen is naar zijn nest dat hier in de Noordelijke Landen op hem wacht
Kleine glinsterende knopjes hangen als parels aan de struiken, en spoedig barst hier en daar een klein, bleek groen blaartje uit, nog verfrommeld en donzig. Nu is het ijs niet meer als een deken over het kleine meer gespreid. Grote brokken ijs stapelen zich omhoog op de oever. Het water van de meer is donkerblauw en er beweegt een kleine rimpeling over zijn rug.
Dichtbij is er een kleine baai. Er verschijnen kleine V-vormige golfjes op het water. Op het punt van de V is de kop van een bever te zien in het heldere ijsvrije water. Hij maakt een inspectietrip. De beverfamilie had de lange koude winter in de grote beverhut doorgebracht. Onderwatergangen leiden naar de plaats waar het voedsel opgeslagen is. Er is ook een gat in het ijs waardoor de bevers omhoog kunnen klimmen. Op zonnige dagen lopen ze langs de oevers, zoekend naar lekkere hapjes om te eten. Nu is de tijd om aan het werk te gaan aangebroken. De bevers moeten de schade, door het ijs aan de hut berokkend, herstellen. De dam aan de overkant van de beek moet ook gecontroleerd wordt. Als de herfst weer invalt, moeten de bevers populier stompen en elsetakken naar de opslagplaats brengen. Ze moeten de stompen al zwemmend vervoeren. Dan moet er genoeg water in de vijver boven de dam zit.
Uit de hoek van haar oog, ziet de bever de adelaar op zijn nest in de oude, dode pijnboom zitten. Met een snelle zwiep, zo snel dat je het nauwelijks kan zien, smakt zij haar brede zware staart op het water. Het maakt een harde, luide klap, als een geweerschot. Het is een waarschuwing aan de kleine bevers om voorzichtig te zijn en niet te ver van de hut af te dwalen. Je kunt nooit te waakzaam zijn - en iedereen rond het meer weet dat de adelaar heel sterk is en bijzonder scherpe ogen heeft.
Iedere dag komt de zon hoger op boven de heuvels. De lente begint haar weg over het land. Ze is in heuvel en dal, in de lucht en in de beken, in de struiken en in de bomen. Alle schepsels voelen het nieuwe jaargetij aankomen. Al de dieren die de zware winter doorbrachten in en om het eenzame meer, komen weer uit hun holen en schuilplaatsen tevoorschijn. Ze knipperen met hun ogen naar de sprankelende blauwe lucht en het glinsterende blauwe water. Ze snuiven de geurige lucht, en ze zijn gelukkig.
Een eindje verder, voorbij de elzenbossen, vlakbij de bevervijver, blinkt het gewei van een edelhert. Hij baant zijn weg naar beneden. Hij beweegt zich moeizaam naar de meer. Hij heeft de winter in de heuvels doorgebracht. Daar weidde hij tussen de sparren. Hij loopt nu het water in en neemt een lange teug. Hij ziet de bever vlak langs hem zwemmen en hij knikt met zijn indrukwekkende hoofd naar hem. De bevers en de herten hebben een goede en plezierige verhouding met elkaar.
De bever zwemt langs de oever. Hij vindt het heerlijk om weer op het wateroppervlak te mogen zwemmen. Hij houdt de oever scherp in de gaten. Onder een cederboom ziet hij iets bewegen. Hij stopt even met zwemmen en drijft in het water. Daar is het weer; nu herkent hij de twee lange oren die telkens zenuwachtig trekken. De oren horen bij de sneeuwhaas. Er was al een klein beetje bruin zichtbaar op de sneeuwwitte wintervacht van zijn oren. De tipjes van zijn oren waren nog zwart. De haas ziet de bever, maakt zijn oren recht en wiebelt zijn neus in de richting van de bever.
De bever zwemt om de volgende punt heen. Hij is op een lente uitje. Plotseling is er een geluid van klapwiekende vleugels boven hem. Vlak voor hem, met een grote plons en spetterende waterstralen, landt de ijsduiker. De eend dompelt zijn snavel in het water en drinkt. Toen barst hij los met een luid lachsalvo. Het geluid ketst van het wateroppervlak en van de heuvels. Een echo van zijn lentelied klink door de lucht.
De bever is verheugd dat de ijsduiker zijn lange reis vanaf het zuiden voltooid heeft en terug is gekomen naar de meer. De ijsduiker is een welkome metgezel voor al de inwoners. Voor alle... behalve misschien voor de jonge zuigvissen en de zilvervis.
De bever zwemt verder. Weldra komt hij aan bij de mond van de beek. Het onkruid en de waterlelies waren noch niet begonnen om omhoog te groeien, ook het riet en de biezen zijn nog niet begonnen met groeien. Dicht bij de mond van de beek is de meerbodem modderig. Aan de oppervlakte glanst het water bleekgroen. Het elzen struikgewas aan de banken van de beek zit vol met knoppen. Sommige van de knoppen zijn al open en de verfrommelde, donzige jonge blaadjes zijn al zichtbaar.
Voorbij de beek is de oever weer bedekt met grind. De bever duikt en zwemt over de rotsen en kiezelsteentjes. Hij kijkt over het bekende water landschap. Hij ziet een paar klein katvisjes wegduiken onder de beschermende rotsen; en daar, dicht bij de grote vlakke platte steen, kruipt de rivierkreeft.
Hij is redelijk groot en heeft sterke knijpers. Daarmee zoekt hij waterslakken of dode vissen. Alles dat dood is, lust hij wel. Hij is de sanitaire inspecteur van het meer. De bever komt opnieuw aan de oppervlakte. Hij zwemt nu boven een lang rietbed. Vlak bij de meer is er een steile heuvel. Dicht bij het water bevinden zich een aantal machtige oude pijnbomen. Hun grote stammen zijn bespikkeld met heldere oranjeroodachtige stippels. Dat komt door het zonlicht dat door het naalddak schijnt.
Vlakbij de pijnbomen sluipt een wezel. Slinkend baant hij zijn weg onder en over gevallen bomen. Hij houdt zijn kraaloogjes op de bever en volgt hem. Dan verdwijnt hij in het dichte kreupelhout. De wezel is een uitstekende visser. Hij duikt graag om te zoeken naar riviermossels.
's Nachts waadt hij langs de grindbedekte zandbanken. Daar jaagt hij op de voederende rivierkreeften. Hij is zeer snel, sterk en moedig, en alle kleine dieren en vogels moeten constant op de uitkijk zijn voor hem.
Onverbiddelijk rijst de zon iedere dag hoger aan de hemel en vult alles dat leeft met nieuwe kracht en vreugde in het bestaan. De bladeren aan struiken en bomen openen, en hier en daar onder het blauwgroen van de sparrenbomen schieten de nieuwe groeipunten van de lariksen omhoog. Ze lijken op geelgetinte vlammen. Het riet en de biezen duwen hun snelgroeiende stelen boven het water uit. Het onkruid dat onderwater groeit, golft op de meerbodem. Het water warmt langzaam op, en de vissen komen uit de diepten in het ondiepe water zoeken naar voedsel.
Alvorens de beek de meer invloeit, murmelt het over een kiezelsteen heuveltje. Daar zwemmen de grote zuigvissen al kronkelend en spetterend. Ze zijn op weg naar de plaats waar ze hun eieren in het water leggen. Men noemt dat kuitschieten. Hun vette ruggen steken uit het water, waar ze zich in bochten wringen om in het vlakke water over het grind heen te kunnen zwemmen.
Dat is ook de plaats waar de adelaar omlaag duikt en afschiet op menige worstelende vis. In zijn grote klauwen draagt hij de vis dan naar de rotsige bergtoppen aan de andere kant van de meer. Daar eet hij de verse, zoete zuigvis vlees.
In het onderwater bos van riet en biezenstammen, hangt de grote snoek. Bewegingloos wacht hij op een witvis, stokvis of zuigvis om langs te zwemmen. De grote witvis zwemt voorzichtig rond aan de rand van het rietbed. Hij kijkt voorzichtig om zich heen. In het spel van licht en schaduw tussen de rietstammen moet hij goed opletten. Ja, daar is het - onderbroken door het riet. Gevlekte donkergroen, geel en wit, net als zijn omgeving - het lange, dikke lichaam van de snoek. En boven de lang, knokige snuit, staart zijn koude oog. De grote witvis maakt een langzame, wijde draai en haast zich dan weer naar de diepten. Daar ontmoet hij zijn vrouwtje. Hij begeleidt haar naar de oever aan de overkant van de meer, weg van de snoek. Daar kan zij haar eitjes in vrede tussen de kiezelstenen in het heldere water leggen.
De dagen worden langer en langer. De rieten en de biezen worden ook langer. In de stralende glans van de mei ochtend, stuurt de tjiftjaf zijn golvende lied. Hij en zijn partner waren slechts kort geleden aangekomen, maar het vrouwtje was al begonnen, het nest te bouwen. Hij fluit een paar gelukkige liederen. Dan geeft hij zijn vrouwtje een helpende snavel. Samen bouwen de tjiftjaffen een knus nest, een meter boven het water in de mik van een sterk riet. Zij zijn net klaar en maken zich gereed om op hun voorstoep te zitten en hun plekje te bewonderden. Ineens strijkt een andere nieuweling geruisloos, tussen het riet neer, net onder hen. Het was de wilde eend.
"Zo, jullie waren het eerst," zij de wilde eend tegen de tjiftjaf. "Ik zag jullie in het riet van een ander meer op mijn weg hierheen. Ik bleef een paar dagen bij de wintertalingen achter. Dat is waarom ik een klein beetje later ben. De wilde eend drijft in de richting van het grote moeras. Daar zal zij begin om haar nest te bouwen. Zoals gebruikelijk bouwt zij het boven op het huis van een muskusrat. De scherpe ogen van de wilde eend ziet het onbeweeglijke figuur van de roerdomp voor een elzenboom. Dat is een soort reiger. Hij staat stok stil, wachtend op een kikker om naar boven te komen. En dat zou de laatste fout zijn, dat de kikker ooit zal maken.
Even onheilspellend voor de kikkers en de vissen die in ondiep water leven, is de groot blauwe reiger. Langzaam en heimelijk zet hij één lang been voor de andere. Zonder het stille water op de bodem van het meer te versteuren bevindt hij zich plotseling tussen het riet, in een klein open plaats. Op de leliebladeren zitten de nietsvermoedende kikkers als op een gezellig zonterras.
De reiger staat roerloos stil. Hij houdt zijn hoofd een beetje schuin, zodat hij een goede kijk op zijn directe omgeving heeft. Met een bliksemsnelle onverwachte hap van zijn lange dunne snavel, pakt hij een kikker dat op een lelieblad zit; een andere keer pakt hij een vis die net begonnen was een mug, dat op de oppervlakte drijft, naar binnen te zuigen. Eten genoeg, nu de lente weer begonnen is!
Zomer langs de eenzame meer
Herfst langs de eenzame meer
Door de dag vliegt de familie tjiftjaf op cirkelvluchten rond het meer. Elke dag nemen de ouders hun kinderen rond het meer op noch één rondje meer, om het meer. Zij moeten oefenen voor de lange vlucht naar het zuiden. De dagen worden nu zichtbaar korter, door de dag is er veel minder licht en het is niet meer zo warm als eerst. De vogels zingen bijna niet meer. De sprinkhaan tjirpt alleen maar nu en dan. Het is erg stil om de meer. Tegen zonsondergang kan men de bevers langs de oever zien. Ze zoeken naar bruikbare populieren. De bomen mogen niet te ver van de rand van het water groeien. De bevers moeten de stammen naar hun hut slepen. Dat is harde werk.
Een nacht is er een prachtig schouwspel van licht boven het stille water. De lichten flitsten en vlammen hoog in de hemel. Beneden doorkruizen en spiegelen zij zich in het water van de meer. Het was zo mooi, het iss alsof al het leven even de adem inhoudt. Het is het noorderlicht. Het is vaak zichtbaar net voor een storm.
Na die prachtige lichtende nacht, komen er dan ook zware wolken vanuit het westen. De wolken zijn donker paars gekleurd. Ze stapelen kolkend en kokend opeen. Razendsnel vormen zich reusachtige bergen aan de hemel. Een licht briesje begint te waaien. De wind snel sterker. Algauw sputteren er steeds vaker hortende windvlagen over de meer. De wind jaagt het water over de meer. Er vormen rimpelingen over het water. Nu en dan fladderen honderden bladeren door de lucht.
De bomen dicht bij de oever buigen zich zo ver mogelijk naar beneden. De kruinen van de bomen zwiepen in de wind. Dan klinkt er een vaag gerommel van donder. Alle vogels hadden gelukkig al een schuilplaats gevonden. De dieren die huizen of holen hebben, zoals het konijn, de mink, en al de muizen en eekhoorns kruipen naar binnen.
Al snel is de zon niet meer zichtbaar achter de kronkelende, krullende wolkenmassa's. Als de zon verdwijnt wordi de hemel grauwgrijs. De lucht is drukkend en warm.
De eland komt uit het bos en staat in het struikgewas dicht bij de beek. Hij wilt liever niet tussen de bomen blijven staan. Daar is het te gevaarlijk. De bomen kunnen omvallen of door de bliksem getroffen worden. Bliksemflitsen kliefen door de wolken en dreunende donderslagen stuiteren tussen de heuvels. De regen stroomt ineens in bakken uit de hemel. Een machtige storm raast over de noordelijke streken. Uiteindelijk is de storm uitgewoed. De donder rochelt noch even in de verte. De lucht is sprankelend schoon en fris. Maar de hemel heeft een andere, koudere blauwe kleur dan voor de storm.
Een paar laatste vlinders zweven in de schaduw onder de leunende cederbomen. Ze zijn mooie, glanzende restjes van de zomer. Ze zoeken naar veilige plekjes om de winter door te brengen. De nachten zullen nu snel kouder worden.
Na een paar heldere, mooie dagen stoot er een bank grijze wolken op vanuit de westelijke heuvels. Een zacht briesje duwen ze voort. Bij de meer aangekomen, is er een zacht, zuchtend geluid. Het is alsof de wind door de slapende bomen waait, alsof een mand met graankorrels op droge grond wordt uitgestrooid. De regen is gekomen. Het hangt drie dagen lang over meer en heuvels. Langzaam verdwijnen de wolken weer. Het regent niet meer, de lucht is weer open. Er is een prachtige gouden zonsondergang die avond. Tegen de westelijke hemel is er een V-vorm zichtbaar - het zijn de vertrekkende ganzen. De eerste vogels vertrekken naar het zuiden.
De wilde eend kijkt ze achterna. Zij is zelf ook gereed om te vertrekken, samen met haar kinderen. Ook de tjiftjaf familie wordt rusteloos. De avond is fris en het noorderlicht flitst en speelt weer aan de hemel. Díe nacht kwomt ook de eerste rijp. De vissen gaan dieper het water in. Ze zoeken naar schuilplaatsen tijdens de lange wintermaanden.
Het water van de meer wordt iedere dag een beetje kouder. De bevers slepen populiertakken naar hun huis. Ze ankeren ze vast op de bodem van de meer. Het hout is hun voedsel in de wintertijd.
Ook de vissen bereiden zich voor op de komende wintermaanden. Ze verdwijnen naar het diepe waar ze veiliger kunnen overwinteren.
Na een paar bewolkte dagen beginnen de bladeren van de populieren geel te verkleuren. De berken krijgen een gouden glans. Tussen de bomen hangen grijze nevelsluiers. De lucht was licht blauw en héél ver weg. Het was de dag waarop de trekvogels wachten. In de warme glans van de zon groete de tjiftjaffamilie hun vrienden en vloog de lucht in. Niet lang daarna springt de kraanvogel uit het riet en pompt langzaam maar krachtig met haar vleugels tot ze in de lucht is. Al gauw is er noch maar net een vlekje boven de blauwe heuvels van hem te zien. Ook de roerdomp vertrekt.
Nu is de wilde eend ook zover. Ze kijkt naar de blauwe lucht. Ze ziet een grote V-vorm in de lucht. Het zijn de zwanen. Ze lijken op glanzende witte stipjes in het zonlicht. Ook andere eenden komen langs gevlogen. Moeder wilde eend wacht niet langer. Ze weet dat de andere eenden een warme stroom lucht gevonden hadden waarop ze konden zweven. Ze roept haar kinderen bij elkaar en met een "kwak", springt ze van het watervlak omhoog en klimt langzaam hoger en hoger. De kinderen volgen haar.
De bever zit op zijn huis en kijkt zijn vrienden achterna tot ze achter de heuvels verdwijnen. Nu zijn ze weg. Hij ziet ze volgend jaar in de lente weer terug, als alles goed gaat.
Winter bij de eenzame meer
Wanneer de dagenraad helder doorbreekt en de zon over de heuvels verschijnt, sprankelt en flikkert miljoenen vlekjes licht rondom en over de het meer. Dat komt door de kleine elfen van de Noorden. Ze spreidden een deken van sneeuw en ijs. Door de nacht tuimelden ze door de lucht, ze scheurden de grote zware grijze wolkendekbedden open en de fijne zachte donsjes zweefden naar de aarde. Zacht en stil. Langzaam. De lege wolken verdwenen, de maan verscheen aan de nachtelijke hemel en goot zijn zilver licht uit over het landschap. En het werd koud. De vorstelven vlogen langs het zilver lint die de maan over de meer getrokken had. Ze suisden over de meer en lieten sprankelende ijskristalletjes achter zich. Op hun hoofden hadden zij kleine kroontjes van ijspegeltjes. Ze spreidde zoveel koude in her rond, dat de waternimfen een deksel over de meer legde en naar de diepten wegvluchten. De meer was dichtgevroren.
Sommige van de vogels en alle dieren, blijven door de wintermaanden heen in hun mooie Noorderland en trotseren de koude, de wind en de sneeuw. De eland loopt door het dennenwoud. De sneeuw sproeit naar beneden en blijft op zijn dikke wintervacht liggen. Hij vndt het fijn om tussen de cederbomen aan de rand van het meer, rond te snuffelen.
De bevers zorgen dat er aan de bovenkant van hun populier takken, een opening in het ijs blijft - de takken zijn hun winterse voedselvoorraad. De takken zijn veilig in de bodem verankerd, zodat ze niet wegdrijven. Het is tevens een fijne nooduitgang en een plek van waar zij de omgeving kunnen verkennen. Zij kunnen onderwater zwemmen van hier tot bij hun hut. Het is ook mogelijk om takken naar hun hut te brengen langs deze weg. Voordat de weg terug wordt begonnen, geeft de nooduitgang mogelijkheid om verse lucht te scheppen.
De nerts heeft een hol in het ijs gemaakt. Daar stoort hij de klein visjes, die hij nog te pakken kunt krijgen, omdat de beek nog niet overal bevroren is.
Op de zonnige dagen kan jij een paar korhoenders zien rond huppen op de besneeuwde takken van de sparbomen. Zij zoeken sparappels.
Zij waren altijd op de uitkijk voor de grote sneeuwuil. Hij was een gevaarlijke vijand voor de vogels en konijnen, zowel als alle kleine dieren.
Wanneer de volle maan in de nacht helder scheen, lag er een grote stilte over land en meer. Da nachtdieren waren dubbel zo waakzaam en bewoog stil in de schaduwen van de bomen en rotsen.
De konijnen moesten heel goed oppassen voor de uilen, maar ook de nerts en de wezel jagen op konijnen. De korhoenders lopen ook gevaar en duiken heel diep onder de sneeuw. Zodoende valt de sneeuw achter ze weer dicht en laten zij geen sporen of geuren achter. Daar, onder de sneeuw, slapen zij heel de nacht.
Soms, op een maanverlichte nacht, hoort men het huilen van een wolf over de heuvels galmen en over het ijs van de bevroren meer scheuren.
De vissen hielden schuil in het diepe water, onder het ijs. Daar dreven ze rustig dromerig rond. Daar waren niet vele gevaren; nu en dan kwam de snoek soms een hapje zoeken om zijn buik te vullen.
In deze stille, koude dagen in de donkere diepten, hadden de vissen niet veel voedsel nodig. Zij waren veilig daar, weg van de sneeuwstormen en de wilde woeste winden, die soms over het land scheurden. De landdieren moesten dan schuilen in holle bomen, achter rotsen of tussen de wortels van de groot bomen.
Het jaar begint opnieuw
Lang duurde de winter. Maar uiteindelijk begonnen de dagen weer langer te worden, de zon scheen warmer en de lucht voelde zwoeler aan.
De bevroren beek begon druppelsgewijs te smelten overdag en vormde weer een dun laagje ijs overnacht. Het zware, dikke ijs op het meer begon te bewegen en lange, dunne kraken verschenen. Soms bewogen dikke ijsschotsen heftig omhoog en scheurden en kreunden en klapten als donderslagen tegen de andere ijsbrokken aan.
Toen, op een dag, was de zon zo warm dat al het ijs door het water omhoog werd geduwd en stuk braken en op de meer begonnen te drijven.
De lente was weer in het Noorden aangekomen!
© Helend opvoeden 2025
