menu

De ijzertijd

Zesde klas 11/12 jaar  

Aansluitend bij aardrijkskunde - Brabant in de ijzertijd

Heel lang geleden leefden er mensen in de verre noordelijke landen. Het was een moeilijk en hard leven, ze moesten hard werken om eten te hebben, moesten zelf al hun kleding maken en er waren vele wilde dieren in de bossen en in de bergen om ze heen. Daar waren beren, wolven en arenden. Ze vingen de lammetjes en het andere vee als ze een kans kreeg! Er waren ook vijandige mensen die oorlog maakten. Omdat het te gevaarlijk werd en er ook niet voldoende eten meer over was waar ze woonden, trokken ze weg op zoek naar een betere woonomgeving. In die tijd waren er geen auto's, geen wegen en geen winkels.

Ze moesten alles wat ze nodig hadden voor de reis laden op de pakdieren en zelf ook heel veel dragen. De kinderen moesten ook helpen. In die dagen gingen de kinderen niet naar school, ze leerden alles wat ze nodig hadden om te weten van hun ouders en van de andere mensen van hun groep. Ze waren eigenlijk een grote familie. Ze kenden elkaar allemaal en ze hielpen elkaar met alles. Ze moesten genoeg graan meenemen om onderweg meel te kunnen malen, en ze moesten zorgen dat het vee veilig mee konden trekken. Je begrijpt wel dat zo'n trek vele jaren lang duurde. Soms bleven ze voor langere tijd ergens om zo te kunnen zien of het misschien een goede plek was om te blijven. Dan zagen ze dat er niet genoeg voedsel te vinden was of dat er al andere mensen in de omgeving woonden. De andere groepen mensen vielen de nieuwe bewoners aan, want ze vonden het natuurlijk niet leuk om hun voedsel met vreemdelingen te moeten delen!

Na lange omzwervingen kwamen ze op een plek waar er wat bossen waren en waar er een klein riviertje door de vlakte dommelde! Vandaag heet dit riviertje de Dommel. Wat het toen heette weten wij niet! De taal die de mensen in die tijd spraken was ook heel anders als de taal (Nederlands) dat er nu hier gesproken wordt! Als we ze nu konden horen praten, zouden wij niet eens weten wat ze zeiden! Ze besloten om daar te blijven wonen als het zouden lukken.

Het leek wel of er genoeg te eten was in de omgeving. Er waren bossen van berken en beuken en ook eiken. Er groeiden braambossen en bosbessen. Er waren heivelden en ook zandvlakken. Het leek of er niet al te veel roofdieren zoals vossen en wolven waren. Er was veel wild. Konijnen, hazen, wilde zwijnen en fazanten. Er woonden nog geen andere stammen in deze streken. De grond was niet erg vruchtbaar, maar er was toch genoeg grond om wat graan te zaaien en om kruiden te planten. En door de eeuwen heen ontstond er een klein dorpje op deze plek.

Borko en Nanti

Iedereen staat al heel vroeg 's morgens op, en wanneer de kinderen wakker worden, zijn hun vader en de andere mannen al weg om te jagen. Moeder is met de andere vrouwen bij de rivier, bezig om de was te doen.

Nanti haat water en doet het in een aarden kom; ze wassen en kleden zich met de ruw geweven kleren van vlas. Borko doet een broek en tuniek aan, Nanti een rok en bloes; Nanti haalt nog water voor ontbijt en gaat zoeken naar ganzeneieren en bramen plukken. Dan haalt ze met een houten schepje tarwekorrels uit de grote aardewerken kom. Ze neemt twee houten kommen mee en gaat naar de maalsteen.

Ze pakt de steen die erbij ligt en doet wat korrels op de platte maalsteen; ze maalt genoeg meel voor de broden voor straks bij het ontbijt.

Moeder komt er nu ook bij. Borko steekt het vuur aan met een vuursteen. Hij heeft intussen al hout gehaald van de grote opslag en ook wat sprokkelhout en droge grasjes. Moeder en Nanti mengen het meel om brooddeeg te maken. Vanmorgen bakken ze platte koeken, dat gaat sneller. Ze hebben ook lekkere beukennootjes en verse bramen erbij.

Straks gaat Nanti en moeder nog meer bramen halen en dan stampen ze het fijn, maken ronde platte koeken ervan en leggen het in de zon om te drogen. Dan hebben ze in de winter ook nog bramen om te eten! Borko is intussen bij de koe om haar te melken. Lekkere verse melk bij het ontbijt!

Voor het ontbijt gaat Borko nog even met zijn boot de rivier op om wat vis te vangen; hij heeft een net bij zich. Onderweg gaat hij even bij de smid langs om te horen of zijn speerpunt al gereed is, hij was die de vorige week kwijt geraakt en had aan de smid een nieuwe gevraagd.

De smid was al hard aan het werken, de oven was heet en er liep gesmolten ijzer uit het gaatje aan de onderkant. Een jongen uit het dorp hielp de smid. Hij pompte de grote blaasbalk om het vuur te stoken. "Sorry, Borko," zei de smid, ik heb heel veel werk en ik had niet genoeg ijzer. Ik moest wachten tot de ruilhandelaar wat ijzererts brengt. Dat moet hij halen in de streken waar ze veel ijzererts hebben. Gelukkig hebben wij veel houtskool om te ruilen voor erts. Ze hebben daar wel veel steen met ijzer erin, maar ze hebben niet veel bossen en haast geen bomen meer. Daarom willen ze altijd graag ijzererts aan ons geven. Wij geven hun dan van onze houtskool. Daar hebben wij veel van, want wij hebben hier nog veel bomen en bossen. Als je vanmiddag terug komt naar het dorp, dan hoop ik dat je speer klaar is."

De smid wist wel dat Borko straks het vee moet laten grazen. Daarom is hij heel de dag niet in het dorp. Maar eerst moet hij wat vis gaan vangen voor ontbijt. Als hij geluk heeft kan hij een grote snoek te pakken krijgen. Dan is er ook vis om te roken en te bewaren voor de volgende dagen. Hij neemt ook zijn pijlen en zijn boog mee, want hij is altijd op de uitkijk voor hazen of fazanten! Vanochtend had Borko niet veel geluk. Hij ving alleen een kleine witvis.

Na het ontbijt ging Borko met de runderen en met de schapen naar een mals groen weiland, een eindje van het dorp. Hij neemt een kruikje melk mee en een paar lekkere verse broodkoeken. Hij heeft een beetje vet waarin wat nootjes gemengd zijn om met het brood te eten. Verder zal hij verse bessen in het struikgewas zoeken. Hij moet zorgen dat er geen wolven of vossen bij het vee komen. Daarom moet hij de hele dag waakzaam blijven.

Nanti gaat samen met haar moeder en de andere vrouwen en meisjes in het dorp naar de weverij. Ze gaan de schapenwol wassen en verven. In de kruidentuin groeien de planten die ze nodig hebben om geel en groen en zelfs rood en blauw (want blauwe kleurstof is schaars) wol te maken! Ze leggen de gewassen wol over de houten palen en maken een vuur om de verf mee te maken. De wol gaan ze spinnen als het droog is. Nanti heeft ook een spintolletje. Ze wil graag heel veel woldraad spinnen want haar moeder krijgt straks een nieuwe baby en ze wil daar een mutsje voor weven. Moeder is een dekentje aan het vilten. Daar helpt Nanti ook wel mee.

De oudere meisjes zijn vlas aan het spinnen. Dat is een soort gras. De draden moeten dun en sterk geweven worden, het is veel moeilijker dan om met wol draad te maken. Ook het weven met vlas (linnen) is moeilijker en vergt veel geduld. De draden zijn dun en het duurt veel langer om een stuk stof te weven. De grote meiden kunnen ook heel ingewikkelde patronen weven. Dat zal Nanti nog leren als ze ouder is.

Ze rusten even om wat te eten (bonensoep met brood) en dan gaan ze weer verder met hun werk. Er is altijd veel te doen is zo'n dorp. Alles wat ze nodig hebben, moeten ze zelf maken. De banken en bedden van hout; maar eerst moeten ze de bijlen en messen en ander werktuigen en instrumenten maken! De dekens waarop en waaronder ze slapen. Zij hebben geen matrassen, maar gebruiken hooi om hun slaapplek een beetje zachter te maken. Het water moeten ze uit de put halen, de kruiken en kommen moeten ze zelf maken, de wapens om te jagen, het ijzer waarvan het gemaakt is, de groenten (knollen, bladgroenten) en kruiden moeten ze zelf planten of in het veld zoeken. Ze moeten altijd zorgen dat ze weer genoeg zaadjes overhouden om weer nieuwe planten te kweken. De kleren moeten ze zelf maken en zelfs hun schoenen! Het is een zwaar leven, er is geen tijd over om zomaar niets te doen!

's Avonds komen de mannen naar het dorp terug. Ze hebben twee herten en een wild zwijn en zelfs drie fazanten bij zich. Het was een succesvolle jachttocht! Terwijl ze het vlees aan een spits braden en iedereen om het vuur samen zitten, vertellen de mannen over hun jachttocht en iedereen vertel wel als er iets leuks of interessants was gebeurd door de dag. Dan gaan ze muziek maken (trommen, fluiten en misschien ook eenvoudige snaarinstrumenten van kalabas) Dan wordt er gedanst! Borko en Nanti vinden dat altijd heel gezellig. Soms is er ook een verhalenverteller, hij vertelt dan over de goden en de helden van vroeger of over oorlogen of vechtpartijen die gestreden werden. De verhalen zijn op rijm gezet en worden gezongen.

Andere werelddelen in dezelfde tijd, lang geleden

Deze mensen kwamen ooit uit het noorden. Daar waren ook grote meren, net als het eenzame meer waarvan jullie al gehoord hebben. Toen Borko zo fijn aan het vissen was in zijn boot van een uitgeholde boomstam, toen was het ook zomer aan het eenzame meer.

De zomer was een goede tijd daar aan het meer. Ook in het land waar Borko en Nanti vandaan kwamen, waren er grote meren. Ze hebben vlak bij zo'n eenzaam stil meer gewoond.

De wilde eenden zwommen op het meer met hun nieuwe jongen, de muggen zoemden rond en beten en plaagden mens en dier. Gelukkig waren er vele vogels die graag een hapje mug lustten! Soms vingen ze ook waterspinnen of vliegen.

Ook de witvissen kregen jongen in de zomer; als ze uit de eitjes komen zijn ze héél klein. Ze bleven aan de kant van de meer waar de snoek nooit kwam, om hun kinderen een kans te geven groot te worden en niet opgesnoept door een snoek! Ook in de Dommel waren er witvissen. Één klein witvisje bleef op een dag maar steeds zijn eigen gang gaan, hoe de grote vissen hem ook al waarschuwden. Hij vond het grote rietbos zo mooi, het zonlicht speelde er zo prachtig tussen. Alles glinsterde en sprankelde, het leek wel doorzichtig. De schaduwen van de leliebladeren schilderde vlekjes op de stelen van de andere waterplanten. Hij vond het onderwatertoneel zó mooi dat hij niet zag dat er van die vlekjes waren die nét weer een beetje anders daar uitzag dan de andere. Ineens begon het water te ruisen en te malen en toen kwamen de groene en gele en witte vlekken opeens heel dichtbij... een grote muil blokt alle licht; en dat was het einde van de avonturen van die kleine vis! De snoek had veel eten dat jaar, hij werd dik en groot en brutaal. De wilde ganzen en de eenden waren erg voorzichtig met hun jonkies. Het was behoorlijk gevaarlijk!

Op kalme zwoele avonden, als de vogels stil geworden zijn, dan kan je de herten horen. Ze komen water drinken aan de rivieroever. Dan denkt Borko vaak terug aan de grote edelherten van het eenzame meer in het noorden.

In een andere verre land, Egypte genoemd, bouwden ze in deze tijd grote piramides,

En wat gebeurt er in deze tijd bij Wawona in de omgeving? Het thuisland van Wawona is een land dat wij vandaag Amerika noemen. In die dagen toen Borko en Nanti aan de Dommel hier in Brabant woonden, woonden er in het land van Wawona de rode volken. Wij kennen ze als de Indianen, ze droegen graag veren in hun haar. De koning van het volk had zelfs een prachtige hoofdtooi vol met prachtige gekleurde veren. Net als hier bij de Dommel, waren er herten. Bij Wawona waren er heel grote herten, hier aan de Dommel waren ze wat kleiner.

Omdat Borko vaak alleen was overdag wanneer hij op het vee paste, zag hij ook vaak de herten. Op een dag zag hij een groep herten vlak bij hem in het bos. Hij bleef heel stil want hij wilde héél graag een hert neerschieten om de oudere jongens van het dorp jaloers te maken! Hij had een prachtige boog gemaakt en zijn pijlen waren scherp en goed ingesmeerd met vergif.

Leiderschap

De leider van de herten was een oude bok en hij regeerde met strenge hand over zijn groep wijfjes. Borko zag hoe een jonge bok van zo drie jaar oud, van achter een boom naar de leider stond te kijken. Hij was al een paar weken lang telkens in de buurt van de herten, maar bleef tot nu steeds op een veilige afstand.

Op een ochtend, toen Borko met zijn vee op een open weide aan de rand van het bos aan het grazen was, zag hij de jonge bok weer in de omgeving van de kudde van Oude Bok. De jonge bok was ineens niet meer bang als de oude bok naar hem gromde! Hij bleef staan en verdween niet meer achter een boom. Dat was een teken dat hij zich nu sterk genoeg voelde om de oude bok uit te dagen tot een gevecht! Zijn wens om meester te worden van de kudde was nu zo sterk geworden dat hij niet meer wilde wachten. Zijn gewei groeide dagelijks aan en glansde in de zon. Het werd sterk en stevig. Nu kon hij alleen maar nog aan één ding denken: hij wilde leider worden van de groep wijfjesherten! Hij was er klaar voor!

Borko wist dat er op die dag iets bijzonders ging gebeuren. Hij wilde het niet missen en klom hoog in een oude eik vlakbij. Van daar kon hij goed zien wat er gebeurt. Tezelfdertijd kon hij zien of zijn vee veilig was. Het wordt een uitdagingsgevecht, dat wist Borko zeker. Wat een moed! Wat een daadkracht! Het was een prachtig dier, sterk en met een prachtig glanzende huid. En een prachtig gewei! Borko bewonderde Jonge Bok om zijn durf en heimelijk wenste hij dat hij het gevecht zal winnen. Dan wordt Jonge Bok de nieuwe leider van de kudde.

Toen Jonge Bok zo brutaal bleef staan en zelfs een paar stappen naar voren deed, keken de herten in de kudden nieuwsgierig op… wat is er hier aan de hand? Een paar wijfjes stopten met grazen en eentje liep zelfs een beetje nader om de mooie jonge bok beter te kunnen zien. Nu werd Oude Bok woedend van jaloezie! Hij wist wel dat hij op een dag opzij zal moeten staan voor een jonger bok, maar hij was er nog helemaal niet klaar voor. Hij wilde gewoon leider blijven van zijn kudde. Hij zal dit brutale jonge mannetje even een les moeten leren!

De twee bokken deden hun koppen naar beneden en stormde op elkaar af. Het geluid van tegen elkaar aan bonkende geweien weergalmde door de ruimte. De aarde leek te schudden en te trillen door de botsing. De kleinere dieren keken verschrikt op; de hazen en konijnen, de eekhoorns en de stekelvarkentjes. De vogels kwetteren en fluiten en riepen luid, zo erg waren ze geschrokken. Zelfs de drukke specht hield even op met hameren. Allen keken vanuit een veilig plekje toe naar de twee bokken die met elkaar aan het worstelen waren. Telkens weer vallen ze elkaar aan, steeds weer opnieuw maakten ze een aanloop en stormden op elkaar af. Oude Bok was eraan gewend dat hij uitgedaagd werd en hij kende alle trucjes om zijn tegenstander te overwinnen. Hij had vele littekens van vroegere gevechten maar was nog altijd de winnaar van zulke uitdagingen. Maar Jonge Bok kende ook al een paar trucs! Hij heeft vaak van een veilige afstand naar gevechten tussen bokken gekeken en hij heeft er veel van geleerd. Heel de ochtend lang duurde het vechten voort. Oude bok probeerde Jonge Bok op zijn knieën te dwingen maar het lukte hem maar niet. De wijfjes gingen intussen hun gang en keken niet eens meer, de kleine dieren en de vogels gingen ook weer gewoon hun eigen gang. De twee bokken waren al doodmoe. Soms waren beide dieren zo heet en vermoeid dat ze eerst een tijdje rustten. Dan, plotseling, springt de oude bok op, zijn ogen rood, zijn mond wit met schuim en dan begon de slag helemaal opnieuw. Zo ging het, uur na uur, door, heel de middag. Het gras in de weide werd vertrapt. Toen, na een gekke stormloop, sloten de geweien van de dieren in elkaar en bleven verstrengeld! Daar lagen zij op het gras. Zij waren verstrengeld; ze konden niet meer loskomen van elkaar!

De eekhoorns zeiden tegen elkaar: "Dat is hun verdiende loon, die domme vechtkoppen. Laat hen maar voor altijd zo verstrengeld blijven. Laat de wolven en de vossen ze maar opeten! " Maar Jonge Bok was niet van plan te sterven. Hij had nog zijn hele leven voor zich. Hij begon pas te genieten van het leven! Hij gaf een plotselinge harde ruk en er was een scherp, krakend geluid van brekende hoornen. Ineens waren de twee dieren weer los. Oude Bok was een deel van zijn linker gewei kwijt. Zijn beenderen waren al bros, hij was oud. De slag begon opnieuw. Borko dacht dat het misschien nooit zou eindigen. Maar het moest spoedig eindigen. Oude Bok vocht niet zo goed met een gebroken gewei. Bovendien, hij was vermoeid en uitgeput. Hij voelde zijn leeftijd. Jonge Bok had meer uithoudingsvermogen. Toen de zon daalde en de vogels in de bomen luid kwetterend zich op de komende nacht begon voor te bereiden, was de slag ten eind. De vermoeide bokken waren elkaar voor de laatste keer aan het stormen. Dit keer dreef Jonge Bok Oude Bok aan zijn knieën. Hij kon zich niet meer verdedigen. Hij was verwond. Hij gromde van de pijn. Langzaam sleepte hij zichzelf naar veiligheid. Zijn tijd was voorbij. Hij draaide zich om en vluchtte weg. Jong Bok was koning van de kudde geworden. De wijfjes begrepen het meteen. Ze waren blij. Ze waren al moe van Oude Bok en vonden het fijn om een nieuwe leider te krijgen.

Hij was moe en zijn hele lijf deed zeer. Nochtans liep Jonge Bok naar voren. Hij hield zijn gewei recht. Daar stond hij, trots en fier. Hij zag dat de wijfjes hem als leider aanvaardden. Hij was leider van deze kudde geworden! Hij heeft het recht ertoe gewonnen door zijn moed en met zijn jeugdige krachtdadigheid. Hij was de nieuwe koning voor de eerstkomende jaren!

Borko was samen met hem blij. Snel klauterde hij naar beneden om het vee bij elkaar te verzamelen en naar huis te gaan. Het was al heel laat geworden.

Eversham

De tijd ging voorbij en Nanti en Borko werden ouder. Ze gingen trouwen. Nanti met Thijs, een jongen uit Eversham. Borko trouwde met Sigi. Zij kwam ook uit Eversham. Haar broer Hars was het dorpshoofd. Eversham was een dorpje verscholen in het riet, tussen de armen van de riviertjes de Tongelreep en de Dommel, in het grensgebied van de Menapen en de Eburonen. Het was een grote geheimzinnige en levensgevaarlijks moerasgebied. Op een droge zandrug begonnen de mensen een nieuw leven. De toegang tot het dorp was tussen rietkragen, watervlaktes en wilgentronken. Het was slechts met de grootste moeite te vinden. Ook al leek het veilig te zijn, Hars wilde dat er steeds gewaakt werd. Het waren onrustige jaren in het grensgebied van Menapen en Eburonen.

Hars woonde met zijn zussen en zijn broertjes in de Morinenhoeve. Ze behoorden tot een volkstam dat ooit aan de smalle zee woonde. In een rampnacht hebben ze hun vader verloren, hun moeder overleed bij de geboorte van hun jongste broertje. Wiebe, een vluchteling, woonde samen met diens kreupele moeder ook bij Hars in huis. Zij behoorden tot een zeevolk dat uit het noorden is gekomen over de grote rivieren. Onderweg overkwam zijn moeder een ongeluk en stierf. Daarom bleven ze met zijn tweeën op de heide achter. Daar vond Hars hen.

In een andere hoeve, de Hapshoeve, woonden een man en vrouw met hun zoon Theys. Zij waren Menapen, een volkstam uit het vlakke land tussen de beneden-Maas en de beneden-Schelde. Bij hen in huis woonde er verder een oude man die in een rampnacht zijn gehele familie heeft verloren. De vader van Theys was vroeger dorpshoofd op een eiland in de Maas. De priesteres Fraya uit Ussen heeft aan de familie de wijze raad gegeven om naar de onbewoonbaar verklaarde geheimzinnige heilige en gevreesde moerasgebied te trekken. Ze toverden de zandrug in het moerasgebied om in het groene Eversham.

Waldo

Vanavond zijn de families allen bijeen om een belangrijke zaak te bespreken.

"De boeren van Ussen hebben de laatste manen erg veel last van veeroof ", zegt Hars "Bijna elke nacht wordt er iemand bestolen. Het lijkt op een kwade geest. Eerst doodt hij de honden, want je hoort nooit geblaf, dan opent hij stil de staldeuren en verdwijnt met een kalf, een lam of enkele ganzen. De boer hoort niets en de kwade geest laat alleen voetsporen na, die men de volgende dag kan volgen. Het zijn diepe voetafdrukken van een zware persoon en sporen van een hond. Een boer, die 's nachts had gewaakt, werd toch beroofd en had niets gemerkt. Dat is wel erg vreemd!"

Hars hield even op, alsof hij moest nadenken hoe hij verder kon vertellen. Hij lag een groot blok hout op het vuur. De vlammen toverden donkere schimmen op de lemen wanden. Iedereen is stil. "Fraya denkt dat het een man met een grote hond zal zijn. Op de vergadering durfde niemand zijn naam uit te spreken uit vrees voor zijn kwade geest, maar in die bossen woont maar één man en hij heeft een grote bastaardhond."

"Jij denkt dat de dief mijn vriend, de herder Waldo, is!" roept Arnt, terwijl hij opspringt, "Onmogelijk! Waldo mag dan wel vreemd zijn, hij is geen dief." Hars tuurt in de vlammen en zegt uiteindelijk: "Ze hebben hem dagenlang gezocht. De herder is verdwenen."

In de Evershamse boerderij wordt het stil. Iedereen denkt aan de herder. Hij heeft hen zoveel jaren geholpen met de kudde; hij heeft de hele groep tijdens de watersnood terzijde gestaan.

"Ik wilde het ook niet geloven", vervolgt Hars weer, "en daarom zijn wij op onderzoek gegaan. Fraya kent een oud pad door het bos. Het pad loopt naar de Rooyse heide. We hebben het gevolgd tot aan Waldo's schuur. Er was niemand. De schuur was leeg. Langs grote omwegen kwamen we op de Schaikse heide. In zijn tweede schuur vonden we gerookt vlees op zolder. De houtskool in de kachel leek niet oud, er was hout aangevoerd en vooral: er lagen resten van een kalf... Waldo houdt geen koeien."

Weer is het stil rond het vuur. Het verhaal wordt steeds akeliger. Arnt zit diep weggezakt. Hij huilt stilletjes bij die duidelijke beschuldigingen. Hars gaat verder: "Verscheidene beenderen waren afgekloven en gebroken door een grote hond. Zijn tanden stonden in het bot.

We moesten Waldo vinden. Wij gingen hem zoeken. Fraya kent een weg in de Peel, waar het zeeland onderbroken wordt door een zandgebiedje, dat de Koude Berg genoemd wordt. Bijna niemand kent dat pad, waar elke misstap je je leven kan kosten als niemand je komt helpen."

"We hebben het pad in de vroege avond genomen. Ik volgde Fraya op de voet. Daar hebben wij Waldo gevonden. Hij zag ons van verre aankomen. De honden blaften aan de rand van het pad. Hij leunde tegen een wilg en droeg pijl en boog. Nog vóór wij iets hadden gezegd, richtte hij en schoot. De pijl stak vlak voor Fraya's voeten. Meteen een tweede pijl. We riepen wie we waren en dat we vrede brachten. We vroegen om dichterbij te mogen komen. Maar hij riep terug: "Verdwijn!" Toen Fraya nog een stap naderde, schoot hij een derde maal en riep: "De volgende is raak." De grommende bastaardhond bleef naast hem staan. Even bleven we nog staan. Fraya stak nog haar handen uit als teken van vrede. Maar Waldo legde aan en hield de boog strak. Toen zijn we maar teruggegaan. Fraya zei dat de boeren van Ussen wellicht een groep naar de heide zullen sturen om Waldo te pakken."

"Wat vreselijk", zucht Arnt, "dat kan Waldo niet zijn." Verslagen zit hij erbij. Dan gaat Hars fluisterend verder: "Er klopt iets niet. Iets is hier goed mis. Arnt, als jij meekomt, kunnen wij misschien er achter komen wat aan de hand is. Misschien schiet hij niet op jou. " Vol verwachting springt Arnt op: "We gaan meteen."

In het land van Ussen

De gehele kanoreis lang zwijgt Hars. Theys en Wiebe gaan mee om te helpen. Zij roeien ook de kano. Ze varen tot waar ze een inham kennen waar de boot veilig opgeborgen kan worden. Theys kent de streek goed. Hij was jarenlang dorpshoofd in het gebied van Ussen. De deur is open als ze in de vooravond aankomen. Terwijl ze snel eten, vult Fraya hun voorraden aan: "Er is in Schalk nog driemaal ingebroken, een wakende boerenzoon is doodgebeten, de boeren zijn in alle staten. Ze willen Waldo... en levend!" zegt ze.

Theys herkent het verwilderde bospad dat Fraya hen heeft aangeraden. "Daar in dat bospad komt geen enkele Ussense boer langs sinds een troep wolven ze daar heeft aangevallen." Vele struiken en jonge bomen groeien op het pad en bramen rukken aan hun kleren. Arnt is zelden bang, maar een kreet ontsnapt hem als hij struikelt over een dikke boomwortel. Een uil scheert schreeuwend langs hen heen. Hars wacht hen op, terwijl Theys het pad verder verkent.

Uren later liggen ze aan de rand van het bos met uitzicht op de eerste hut van Waldo; ze zijn in een boog om Schalk heen gelopen en hebben niemand ontmoet. Terwijl Theys op de uitkijk staat, fluistert Hars: "We moeten Waldo bereiken én proberen uit te vinden wie de diefstallen pleegt. Daarom moeten we ons opsplitsen. Wiebe bewaakt de eerste hut, Theys de tweede, waar de kadavers en het gerookte vlees lagen. Ik ga met Arntz naar Waldo. We zien elkaar op de tweede avond hier terug. Blijf voorzichtig, loop niet over de grote heide, maar houd de bosrand aan en let vooral op: de rover zal ook de bosrand aanhouden en... hij heeft een grote, gevaarlijke hond. We moeten weten wie hij is." Hars verdwijnt met Arnt tussen de bomen.

De hele dag is het een lekker lenteweertje. In de vooravond komen er nevelslierten over de heide. Wiebe is in slaap gevallen in de grote eik, die hij heeft uitgekozen, omdat die uitzicht biedt op de schuur. Plots schrikt hij wakker. Hij spitst zijn oren. "Wat heeft mij gewekt", denkt hij. Het is stil, onwaarschijnlijk stil, geen vogel fluit, geen tak beweegt. De jonge bladeren aan de struiken trillen niet. Wiebe durft zich niet uit te rekken. Vanuit de ooghoeken speurt hij de heide af. Niemand. Geen beweging bij de schuilhut. Nu volgt hij de bosrand met zijn ogen. Plotseling verstijft hij. Hij ziet een man half verscholen in het bos, een tiental bomen bij hem vandaan. De man tuurt naar de hut, een gedood lam op de schouder. Naast hem staat een wolfshond, een ruig uitziend monster. Op die plek hadden ze gisteren met zijn vieren gelegen. Zijn ze ontdekt? Heeft de hond hun geur opgemerkt? "Hoe lang zal het duren," denkt Wiebe, "voordat ze mij vinden? Ik ben alleen, zij zijn met zijn tweeën."

De man blijft onbeweeglijk loeren naar de hut op de heide en let niet op de onrust van de wolfshond. "Houwert", herinnert Wiebe ineens, "het is Houwert de wolvenman, het verbannen stamhoofd van de Adwaten in de tijd toen hij nog op de terpen woonde. Houwert is ook de moordenaar van Wiebe 's vader.

Houwert heeft Wiebe gelukkig helemaal niet gezien. Dan stapt Houwert over de heide, langs de hut naar een klein berkenbosje aan de overkant.

Ineens komen er een groep boeren aan. Ze gaan rechtuit naar de hut! Tot zijn grote verbijstering zag Wiebe hoe een stuk of vijftien man They uit de hut haalde en ruw meesleepte. Ze dachten dat hij de dief was!

Bij Waldo

Intussen liepen Hars en Arnt al uren over het gevaarlijke Peelpad. Ze waren op hun hoeden. Arnt zette zijn voeten in de sporen van Hars. Het was donker toen ze bij de Peel aankwamen. Ze wachtten de rest van de dag aan de bosrand op de duisternis. Ze keken over de Peel, maar er was geen beweging te zien. Arnt vroeg zich af of Waldo er nog was. Vanuit de Peel kwamen er nevels uit de vennen op. Hun tocht was langzaam. Uiteindelijk waren ze tot dicht bij de plek genaderd waar Hars met Fraya heeft gestaan. Hars liep half gebukt, maar kon niet verhinderen dat hij boven de nevels uitstak. Hopelijk sliep Waldo. Het was pikdonker toen ze de hut binnen slopen. Schielijk grepen twee handen hem vast. "Waldo, ik ben het, Arnt... " De honden van Waldo sprongen op de indringers.

Waldo schrokt want hij meende de stem te herkennen. "Waldo, Waldo", schreeuwde Hars, "we komen je helpen, je hebt Arnt gepakt, Waldo haal je honden weg." "Af", schreeuwde Arnt tegen de honden.

"Waldo, we komen je helpen, wij weten dat je niets te maken hebt met de veeroof. We zijn hier om je onschuld te bewijzen. Geloof je me?" "Jullie komen me niet halen?" vraagt Waldo aarzelend. Arnt glimlacht: "Hoe kan je zoiets denken, Waldo?"

Theys gevangen

Uren waren voorbijgegaan. Waldo heeft eten klaargemaakt voor Hars en Arnt en vertelt over de veeroof: "Ik ben zelf in één maand vijf schapen kwijt geraakt. Op een nacht heb ik de dader gezien met een wolfshond. Ik kon mijn ogen niet geloven, een dergelijk ruig beest. Ik was op pad met mijn jonge hond om hem te trainen, toen de wolfshond op de heide verscheen. Mijn hond stormde blaffend op hem af, maar hij werd in één beet gedood. Zelf kon ik snel wegkomen, maar ik zag nog net hoe een man met een dood schaap over de schouder wegliep. Hij riep de wolfshond terug. Die dag heb ik mijn kudde overgebracht naar de Koude Berg, schaap voor schaap. Het is een slechte plek waar dieren snel ziek worden."

"De anderen zijn in gevaar, Waldo. Een wolfshond, daar hebben wij niet op gerekend! We moeten hen snel vinden, vanavond zouden we elkaar ontmoeten." In de vooravond loopt Waldo met zijn bastaardhond voorop. Hars volgt. Ze hebben Arnt bij de kudde achtergelaten. Ze vorderen traag en zwijgen, een dolk in de hand om elk gevaar aan te kunnen.

Ze komen aan bij de bosrand, waar ze uitzicht hebben op de grote Schaikse heide. Rechts van hen staat Waldo's hut waar de voedselvoorraden lagen. Zouden ze..? "Ik ga naar de hut", zegt Waldo, "ik wil zien of er nog iemand is geweest en of They daar nog in de buurt is. Hou jij hier de rest in het oog.

Waldo volgt de rand van het bos tot hij dicht bij de hut is aangekomen. Hij stuurt zijn hond vooruit. De bastaard wordt onrustig, hij jankt en blijft rond de hut lopen. Er moet iets gebeurd zijn. Waldo fluit de bastaard terug, die onwillig komt en meteen weer naar de hut snelt als Waldo opstaat. In de hut blijft het stil. Waldo omklemt zijn dolk als hij de deur opengooit. De hond springt naar binnen. Niemand. De hele hut is overhoop gehaald. De tafel is kort en klein geslagen. Er is niemand te zien.

Hars heeft een hoge uitkijkpost gevonden in een eeuwenoude eikenboom. Hij volgt de bewegingen van Waldo, maar blijft ook aandachtig de heide in het oog houden. Zo merkt hij na korte tijd dat een gebogen gestalte hem van de andere kant nadert. Hars heeft hem gezien, ook al houdt de man zich gedekt en loopt hij van boom tot boom. Hars is erg nieuwsgierig naar wat er in de hut gebeurt, maar hij moet nu vooral de gebukt lopende man in de gaten houden. "Waar is zijn wolfshond?" vraagt hij zich af. Hij zoekt een stevige tak uit, waar hij met zijn rug stevig tegen kan leunen en kijkt bijna voortdurend rond of hij de gevreesde wolfshond kan vinden. Vogels fluiten in de avondzon, een goed teken. Dicht bij hem hoort hij een nachtegaal in het struikgewas. "Een vroege terugkeer", denkt Hars, "een vroege lente dus. De vogel zal het gevaar eerder voelen dan ik". Op hetzelfde moment stopt de nachtegaal.

Hars kijkt scherp om zich heen, de dolk in zijn hand, klaar om te springen. Een vogel vliegt op, achter de struik doemt een schaduw op. Dan herkent Hars de gestalte: "Wiebe", fluistert hij, "hé Wiebe". "Hars?" roept Wiebe verrast. "Kom naar boven", gebaart Hars. Wiebe klimt lenig in de eik: "Waar is Arnt?"vraagt Wiebe. "Hij is veilig, maar Theys is gevangen." zegt Hars.

Dan komt Waldo er aan. Hars springt met Wiebe uit de eik. Wiebe vertelt hem over Houwert, de wolvenman en over de Ussense boeren, die ineens op de heide verschenen en Waldo's hutten binnendrongen. "Ik kon ze op een afstand volgen. Ik zag hoe ze They met wel vijftien man uit de hut sleepten en hem vastbonden. Sommigen wilden hem meteen doden, maar anderen beschermden hem. Ze sleepten hem over de grond. Hij zal vreselijk hebben geleden. We moeten hem snel bevrijden anders zal de vierschaar hem martelen, veroordelen en doden."

Even zwijgt Wiebe, zijn gedachten dwalen af. "Dan gaan we eerst naar Fraya", zegt Hars. Waldo's gezicht betrekt. "Ik ga niet mee, ik heb op haar geschoten", brengt hij de anderen in herinnering. "Onzin", weerlegt Hars, "je weet toch dat we jou kwamen halen op aanwijzingen van haar."

Toen ze 's avonds laat bij Fraya aankwamen, bleef Waldo buiten. Hij schaamt zich. Fraya gaat naar buiten, waar Waldo zijn arm voor de ogen houdt. Hij wacht op wat er komen moet. Fraya steekt haar armen uit, als vredesgebaar, en nodigt hem uit: "Kom binnen en wees mijn gast." Waldo kijkt haar verbaasd aan. Hij trad beschaamd naar binnen.

Op de hoeve van Aldert

Hars overlegde met de anderen wat er deze nacht nog moest gebeuren. "We zouden Houwert gevangen moeten nemen en dat zullen moeilijk zijn, want hij zal wel gemerkt hebben dat de Ussense boeren hem hebben gezocht. Bovendien moeten we Theys bevrijden." "In de ochtend zal They onthoofdt worden en naar het moeras der geesten gebracht", zegt Fraya. "De boeren waren niet tot rede te brengen. Ze wilden hem meteen doden, maar ik heb hen gedreigd met Wodan. Wodan laat niet toe dat zelfs de grootste misdadiger onvoorbereid gedood wordt. Hij moet eerst het dodenmaal eten en het dodenkleed dragen. De boeren hebben naar me geluisterd". "En?" vraagt Hars. "Ik heb op je gewacht. Ik hoopte dat je zou komen. Morgen kan ik They's leven niet meer redden. Hij wordt bewaakt in de schuur van Aldert. Ik heb een plan."

Even later lagen Hars, Wiebe, Waldo en Fraya verspreid rond AIdert's boerderij. Zij letten scherp op de gebeurtenissen binnen de omheining. Er waren vier boeren, die de schuur bewaakten. Honden liepen vrij rond op het erf. Fraya heeft bewerkte vleesbrokken meegenomen; ze blaast op een geheimzinnig fluitje dat voor mensen onhoorbare tonen verspreidt. De honden richten zich op, ze worden nerveus. Trillend komen ze in haar richting naar de omheining, waar zij hen opwacht, het vlees op de grond. Als ze niet meer fluit, vinden de honden de brokken. Vechtend om het vlees lopen ze terug. Dan janken ze en waggelen tot ze als dood neervallen. De wakers schrikken op: "Vier honden ineens dood, dat is hekserij!". Wiebe heeft over de omheining de achterkant van de schuur bereikt. Van de opschudding bij de wakers maakt hij gebruik om zich op het dak te hijsen. Hij probeert het riet los te maken en slaagt erin enkele wilgenbindsels door te snijden. Fraya huilde als een wolf, het afgesproken De wakers schrikken bij het enge geluid. Fraya geeft een verre klaagtoon, soms indringend dan weer zacht. Dit is het goede moment voor Wiebe, die in het dak al een dergelijk grote opening heeft gemaakt, dat hij zich naar beneden kan laten glijden. Hooi breekt zijn val. Met zijn mes snijdt hij snel de boeien door en fluistert They toe: "Kom snel mee. Wiebe brengt They achter de schuur over de omheining. Hars vangt hem op. Met Fraya en Waldo trekken ze naar de heide.

Houwert, de wolvenman

Het is ruim voorbij middernacht als Hars en zijn vrienden over de heide in het berkenbosje zijn aangekomen. Ze verspreiden zich rond de hut die Houwert daar gemaakt heeft. Een tijdlang wachten ze tegen de grond aangedrukt tot ze zeker zijn, dat ze niet zijn opgemerkt.

Waldo stuurt zijn bastaard naar de hut. De hond nadert het afdak en trekt de bovenlip op. Hij ruikt de wolfshond, die grommend reageert. Als de wolfshond naar buiten komt, fluit Waldo indringend, de bastaard komt snel terug, de wolfshond zó recht achter hem aan. De wolfshond kreeg Waldo te pakken. Het beest haalt zijn been open en vliegt hem naar de keel. Hars springt op. Met de dolk stoot hij toe en raakt het ondier in de buik. Het richt zich nog op, maar een harde trap tegen de kop velt het. Waldo zit onder het bloed. De bastaard staat achter hem te trillen op zijn poten.

Intussen is Wiebe naar de schuilhut gelopen. Houwert hoort het helse lawaai, springt van zijn brits af en houdt zich schuil achter de ingang. Als hij naar buiten kijkt om zijn wolfshond te roepen, staat hij oog in oog met Wiebe. In het lichte schijnsel van de maan valt Wiebe meteen aan. Met zijn mes raakt hij Houwert in de arm, zodat deze zijn dolk laat vallen. Hij trapt venijnig naar Wiebe en ontkomt naar buiten waar They hem probeert tegen te houden. Weer ontkomt Houwert. Hij vlucht naar de duisternis van het bos. Wiebe zit hem op de hielen en roept: "Houwert!" De veedief schrikt bij het horen van zijn naam. Hij struikelt. "Wie kent mijn naam?" flitst het door hem heen, terwijl hij achter enkele struiken duikt. Wiebe staat vlak bij hem, maar ziet hem niet. Hij is op zijn hoede, hij weet niet of de veedief erg is geraakt. Even zijn beiden stil om hun positie niet te verraden. Dan komt de bastaard aanstormen. Hij ruikt de wolvenman, die het dier nauwelijks van zich af kan houden. "We hebben hem!" roept Wiebe naar Hars.

Vrede

Weken later zijn Waldo's schapen terug in de Schaikse kraal gebracht. Arnt verzorgt de uitgehongerde dieren. De hut is hersteld, maar Waldo blijft sukkelen met zijn beenwond. Hij zal nooit meer goed kunnen lopen. Arnt tracht hem nog steeds tevergeefs te overreden naar Eversham te komen om veilig verzorgd te worden. Houwert is veroordeeld, onthoofd en geofferd aan de Goden. Fraya bezoekt hem regelmatig en deed dan nieuwe kruiden op de wonden. Ze verzorgde hem tot hij weer gezond was.

© Helend opvoeden  2025

naar boven